ECLI:NL:TACAKN:2020:70 Accountantskamer Zwolle 20/1165 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:70
Datum uitspraak: 23-11-2020
Datum publicatie: 23-11-2020
Zaaknummer(s): 20/1165 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht van een kinderdagverblijf tegen accountant in verband met niet toereikende advisering en coaching over het personeelsbeleid, waardoor de medewerksters ten onrechte in een te hoge salarisschaal waren en bleven ingeschaald. Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn.    

ACCOUNTANTS KAMER

 

UITSPRAAK van 23 november 2020 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 22 juni 2020 ontvangen klacht met nummer 20/1165 Wtra AK van

X B.V.

gevestigd te [plaats1]

K L A A G S T E R

advocaat: mr. L. van Gilst te Utrecht

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent RB RV

kantoorhoudende te [plaats1]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. F.C.M. van der Velden te Amsterdam

1.             De procedure

1.1.         De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-          het klaagschrift met bijlagen

-          de brief van betrokkene van 17 juli 2020 met bijlage

-          het verweerschrift met bijlagen

-          de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.         De klacht is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2020. Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], bijgestaan door haar advocaat. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. In verband met de maatregelen in het kader van het Covid-19 virus hebben zij de mondelinge behandeling door middel van een Skypeverbinding bijgewoond.    

2.             De feiten

2.1.         Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de Nba. Hij is vennoot en directeur van [BV1].

2.2.        Klaagster exploiteert een kinderdagverblijf. [A] is eindverantwoordelijke en directeur. Er zijn (gemiddeld) 12 mensen in dienst: 11 kinderleidsters en 1 leidinggevende. De boekhouding en administratie werden van 1996 tot en met 2013 verzorgd door administratiekantoor [B] ([B]). [B] is in 2013 overgenomen door [BV1] en de werkzaamheden zijn door dit kantoor overgenomen. Die bestonden (voor zover van belang) uit het verzorgen van de loonadministratie en coaching en advies aan de directie over de administratie, personeel en salaris en de CAO Kinderopvang.

De advieswerkzaamheden werden uitgevoerd door [C] ([C]) en de praktische werkzaamheden door [D] ([D]).

[C] is in oktober 2013 bij klaagster geweest om kennis te maken en diverse zaken te bespreken. In januari 2014 is de salarisadministratie van klaagster overgezet van het systeem van [B] naar dat van [BV1].

2.3.        In augustus 2014 heeft tussen klaagster en [C] overleg plaatsgevonden in verband met de aanstelling van een nieuwe kinderleidster. Op 11 augustus 2014 heeft [A] haar een vraag gesteld over het inschalen van een nieuwe medewerkster.

[C] heeft die vraag bij emailbericht van 11 augustus 2014 beantwoord. Hierin heeft zij (onder meer) uiteen gezet dat in de CAO is bepaald dat de functie van kinderleidster is ingedeeld in schaal 6, maar dat bij klaagster alle leidsters zijn ingedeeld in schaal 7. [C] heeft voorgesteld ook de nieuwe medewerkster in schaal 7 in te delen, zodat alle medewerksters op dezelfde wijze zijn ingeschaald.

[A] heeft vervolgens laten weten dat zij ernaar zou gaan kijken. Verder heeft ze opgemerkt dat medewerkster [E] geen assistent leidinggevende meer is, en dat deze tijdelijke functie na 6 maanden zou worden teruggedraaid. Op de salarisstrook staat nog steeds leidinggevende. [D] heeft dit na 2 verzoeken niet aangepast, aldus [A]. [C] heeft gereageerd door te stellen dat zij deze functie meteen heeft aangepast.

Op 18 augustus 2014 heeft [A] [C] gevraagd hoe het kan dat haar medewerksters in schaal 7 zitten terwijl dat op grond van de CAO schaal 6 moet zijn.

Op 19 augustus 2014 heeft [C] gereageerd door te stellen dat zij niet weet waarom de medewerksters in een hogere schaal zijn ingedeeld dan op grond van de CAO zou moeten en dat deze indeling al zo was op het moment dat zij de salarisadministratie overnamen. [A] heeft daarna niets meer van zich laten horen.

2.4.        Op 27 augustus 2019 heeft [A] [BV1] (letterlijk) als volgt bericht:

“De schalen en trede van de leidsters zijn sinds 2014 niet correct. Alle leidsters, behalve Jeanette en ik, horen in schaal 6 te zitten. Zij hadden bever nooit in schaal 7 mogen zitten want zij hebben die functie niet.”.

Op 12 september 2019 heeft [A] gevraagd de salarissen van vijf medewerksters voor de maand september in te delen in schaal 6, trede 21. Daarnaast heeft ze gevraagd om een gesprek met betrokkene over de ontstane situatie.

[BV1] heeft [A] meegedeeld dat uit de correspondentie van augustus 2014 blijkt dat medewerksters vaker waren ingeschaald in schaal 7, maar dat zij wel willen meedenken over het eventueel corrigeren van de inschaling als blijkt dat er wel afspraken met de betreffende leidsters zijn over inschaling in 6.

Op 20 september 2019 heeft een overleg plaatsgevonden met betrokkene, waar ook [C] bij aanwezig was. Dit heeft niet tot enig resultaat geleid.

2.5.        Op 20 november 2019 heeft klaagster [BV1] aansprakelijk gesteld. Bij brief van 10 december 2019 heeft betrokkene de aansprakelijkheid afgewezen. Daarbij heeft betrokkene de dienstverlening aan klaagster beëindigd.

Op 13 december 2019 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [BV1] de aansprakelijkheid gemotiveerd afgewezen.

3.             De klacht

3.1.         Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagster verwijt betrokkene het volgende:

a. [BV1] heeft verzuimd uitvoering te geven aan de afspraak om medewerkster [E] na zes maanden terug te plaatsen in schaal 6.

b. [BV1] heeft vier andere medewerksters zonder overleg, medeweten en toestemming van klaagster ingeschaald in een hogere schaal dan waarop zij op grond van de CAO recht hebben.

c. [BV1] heeft de vragen van klaagster over de inschaling op zijn beloop gelaten in plaats van dit goed uit te zoeken.

d. [BV1] is tekort geschoten in de coaching en in het advies aan klaagster over personeelsbeleid, lonen en de CAO.

e. Een schriftelijke opdrachtbevestiging ontbreekt.

f. [BV1] is niet professioneel omgegaan met de door klaagster ingediende klacht en heeft de dienstverlening aan klaagster met een veel te korte opzegtermijn beëindigd.

4.             De beoordeling

4.1.         Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.2.        Betrokkene heeft zich in zijn verweerschrift allereerst op het standpunt gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk is wegens overschrijding van de driejaarstermijn.

4.3.        Sinds 1 januari 2019 geldt een klachttermijn van tien jaar na het moment van de verweten gedraging. Op grond van de overgangswetgeving wordt een klacht echter niet in behandeling genomen als de oude klachttermijnen (van drie en zes jaar) vóór 1 januari 2019 waren verstreken. Voor wat betreft de driejaarstermijn moet worden geoordeeld of een klager vóór 1 januari 2016 zodanige feiten heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat hij/zij daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kon constateren. Daarbij is niet vereist dat een klager volledig op de hoogte is van de regelgeving voor accountants waarmee het handelen (mogelijk) in strijd is.

Klachtonderdeel a: [BV1] heeft verzuimd uitvoering te geven aan de afspraak om medewerkster [E] na zes maanden terug te plaatsen in schaal 6.

4.4.        Volgens klaagster was de afspraak dat medewerkster [E] na 6 maanden weer zou worden teruggeplaatst in schaal 6. [A] heeft tweemaal aan [D] gevraagd dat te corrigeren, maar dat gebeurde niet, aldus klaagster. Op 11 augustus 2014 heeft [A] dit aan [C] gevraagd, die vervolgens heeft laten weten dat dit in orde was gemaakt. Dat bleek echter niet het geval, zodat medewerkster [E] in schaal 7 is blijven zitten.

4.5.        Betrokkene wijst erop dat klaagster al in september 2014 wist of kon weten dat medewerkster [E] in schaal 7 was ingedeeld. Dit was zichtbaar op haar salarisstrook. Dit klachtonderdeel is dus buiten de driejaarstermijn ingediend.

4.6.        De Accountantskamer is van oordeel dat het verweer van betrokkene doelt treft. Betrokkene heeft de betreffende salarisstrook van september 2014 overgelegd en hierop staat duidelijk dat medewerkster [E] was ingedeeld in salarisschaal 7.

[A] heeft op de zitting verklaard dat zij eigenlijk nooit naar die salarisstroken keek en dat zij zich ook eigenlijk nooit in die materie heeft verdiept. Het verschil tussen schaal en trede was haar ook niet duidelijk.

Uit de in rechtsoverwegingen 2.3 en 2.4 genoemde correspondentie tussen [A] en [C] blijkt echter dat [C] haar uitvoerig heeft geïnformeerd over de systematiek van inschaling en de financiële gevolgen daarvan. Dat [A] vervolgens nooit (meer) op de salarisstroken keek komt voor haar eigen rekening en risico. Hieruit volgt dat klaagster in september 2014 wist of had kunnen weten dat de betreffende medewerkster niet in schaal 6 was ingedeeld.

Dit is ruim vóór 1 januari 2016 zodat dit klachtonderdeel niet binnen de driejaarstermijn is ingediend en als gevolg daarvan niet-ontvankelijk is.

Klachtonderdeel b: [BV1] heeft vier andere medewerksters zonder overleg, medeweten en toestemming van klaagster ingeschaald in een hogere schaal dan waarop zij op grond van de CAO recht hebben.

Klachtonderdeel c: [BV1] heeft de vragen van klaagster over de inschaling op zijn beloop gelaten in plaats van dit goed uit te zoeken.

Klachtonderdeel d: [BV1] is tekort geschoten in de coaching en in het advies aan klaagster over personeelsbeleid, lonen en de CAO.

4.7.        Gelet op de samenhang tussen deze klachtonderdelen bespreekt de Accountantskamer deze gezamenlijk.

Uit de hierboven al aangehaalde mailwisseling tussen [A] en [C] die plaatsvond in augustus 2014 blijkt dat de inschaling van de medewerksters van klaagsters uitvoerig is besproken. Daarbij is cruciaal de e-mail van [C] van 19 augustus 2014, waarin zij onder meer stelt ook niet te weten hoe het kan dat de medewerksters in een hogere schaal zijn ingedeeld dan de CAO voorschrijft.

Namens klaagster is betoogd dat zij dit e-mailbericht nooit heeft gekregen en dat het op de weg van [C] had gelegen om haar daarover te bellen.

De Accountantskamer is van oordeel dat klaagster niet in haar betoog kan worden gevolgd. Als het al zo is dat zij het e-mailbericht van 19 augustus 2014 niet heeft ontvangen (hetgeen nu niet meer kan worden vastgesteld), dan was het niet aan [C] om dat te controleren. Al haar eerdere mails aan klaagster waren immers wel in goede orde ontvangen. Het zou dan ook voor de hand hebben gelegen dat [A], bij het uitblijven van een antwoord op haar vragen over de inschaling, contact op zou hebben genomen met [C]. Dat heeft zij evenwel niet gedaan.

Hieruit volgt dat ook de klachtonderdelen b. en c. niet-ontvankelijk zijn omdat die niet binnen de  driejaarstermijn zijn ingediend.

Met betrekking tot klachtonderdeel d. overweegt de Accountantskamer dat het hierin geformuleerde verwijt dusdanig in het verlengde ligt van hetgeen is gesteld in de klachtonderdelen b. en c., dat ook dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is.

Klachtonderdeel e:  Een schriftelijke opdrachtbevestiging ontbreekt.

4.8.        Betrokkene heeft betoogd dat de uitbreiding van de klacht met dit klachtonderdeel te laat naar voren is gebracht, hetgeen extra wringt nu het verwijt niet duidelijk is geformuleerd.

Op de zitting is dit punt door klaagster toegelicht door te stellen dat bij de start van de werkzaamheden door [BV1] de afspraken niet schriftelijk zijn vastgelegd. De facturen bleken vervolgens zo hoog dat klaagster in 2015 heeft verzocht om vaste prijzen voor de dienstverlening. In december 2015 kreeg zij een offerte voor de werkzaamheden vanaf 2016. Dat betekent dat er voor de periode daaraan voorafgaand geen opdrachtbevestiging was.

4.9.        De Accountantskamer ziet in dit geval geen aanleiding dit klachtonderdeel, hoewel het inderdaad laat naar voren is gebracht, reeds hierom buiten behandeling te laten. De Accountantskamer  overweegt daartoe dat sprake is van een overzichtelijk klachtonderdeel waartegen betrokkene zich afdoende heeft kunnen verweren.

4.10.      Al bij aanvang van de werkzaamheden in januari 2014 door [BV1] was voor klaagster duidelijk – of had duidelijk kunnen zijn - dat er geen schriftelijke afspraken waren over de werkzaamheden die [BV1] zou verrichten en tegen welk tarief. Hieruit volgt dat dit klachtonderdeel te laat is ingediend, wegens overschrijding van de driejaarstermijn.

Klachtonderdeel f: [BV1] is niet professioneel omgegaan met de door klaagster ingediende klacht en heeft de dienstverlening aan klaagster met een veel te korte opzegtermijn beëindigd.

4.11.      Dit klachtonderdeel is pas op de zitting voor het eerst naar voren gebracht. Dit is in strijd met een goede tuchtprocesorde. Betrokkene heeft zich daartegen niet adequaat kunnen verweren. Hieruit volgt dat ook dit klachtonderdeel niet ontvankelijk is.

4.12.      De klacht is in alle onderdelen niet-ontvankelijk.

5.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. I.F. Clement en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en drs. J. Kalisvaart AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 november 2020.

_________                                                                                                                     __________

secretaris                                                                                                                          voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.