ECLI:NL:TACAKN:2020:58 Accountantskamer Zwolle 20/340 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:58
Datum uitspraak: 25-09-2020
Datum publicatie: 25-09-2020
Zaaknummer(s): 20/340 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager heeft sinds 2004 een groot aantal steunverzoeken ingediend bij de Stichting Accountantsfonds. Deze stichting is opgericht in 1931 met als doel het verlenen van ondersteuning aan leden en oud-leden van thans de Nba of hun nabestaanden, die in zorgelijke financiële omstandigheden verkeren. Betrokkene is sinds 2013 voorzitter van het bestuur. De klacht gaat over het afwijzen van de aanvragen. Daarnaast vindt klager dat het bestuur middelen heeft verduisterd en betrokkene heeft samengespannen met overige bestuursleden omdat hij hun namen op verzoek van klager niet heeft gegeven. De klacht is deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. De tegen betrokkene ingediende klacht over de steunverzoeken (voor zover ontvankelijk) is ongegrond omdat niet gesteld of gebleken is dat betrokkene persoonlijk tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Als de klacht feiten betreft die te relateren zijn aan handelen of nalaten door betrokkene persoonlijk, missen de verwijten feitelijke grondslag of heeft klager de verwijten niet aannemelijk gemaakt. Van een aan betrokkene te maken tuchtrechtelijk verwijt op grond van verduistering, al dan niet in samenspanning, is op geen enkele wijze gebleken.

ACCOUNTANTS KAMER

 

UITSPRAAK van 25 september 2020 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 12 februari 2020 ontvangen klacht met nummer 20/340 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n                                 

Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. J.F. Garvelink

1.            De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-        het klaagschrift met bijlagen en de aanvullingen daarop per e-mails van 15 april 2020, 27 april 2020 en 14 mei 2020 en per brief van 11 mei 2020

-        het verweerschrift met bijlagen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 28 augustus 2020. Klager is niet verschenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.  

2.            De feiten

2.1.        Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de Nba. Hij is sinds [datum] voorzitter van de [stichting]. Deze stichting is opgericht in 1931 met als doel het verlenen van ondersteuning aan leden en oud-leden van het (toenmalige) Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA,thans de Nba) of hun nabestaanden, die in zorgelijke financiële omstandigheden verkeren.

2.2.       Naast de oorspronkelijke doelstelling van individuele steunverlening heeft de stichting vanaf begin 2013 als tweede doelstelling om de ontwikkeling van onderzoek- en educatieprogramma’s te subsidiëren. Deze programma’s moeten de invoering en naleving van adequate regelgeving, afgestemd op de beroepsuitoefening van accountants, bevorderen. Op deze manier kan het opgebouwde vermogen van de stichting mede worden aangewend ten gunste van het accountantsberoep in brede zin. De tweede doelstelling is sinds 2013 de facto de primaire doelstelling geworden. Door het bestuur zijn criteria voor steunverlening geformuleerd. Die luiden als volgt:

1.       Er dient sprake te zijn van zorgelijke financiële omstandigheden die als uitzonderlijk te kenschetsen zijn.

2.       Steunverlening wordt gegeven voor persoonlijk levensonderhoud in financiële noodsituaties.

3.       Het reguliere vangnet van bestaande sociale voorzieningen in Nederland dient eerst benaderd te zijn en gebleken niet in de situatie te kunnen voorzien.

4.       Een eventueel aanwezige vermogenspositie van de aanvrager dient eerst aangewend te worden.

5.       Een oorzaakanalyse maakt onderdeel uit van het uit te voeren beoordelingsproces.

6.       Steunverlening wordt voor een bepaalde tijd vastgesteld waarna periodiek heroverweging plaatsvindt.

7.       Een schuldpositie van een aanvrager wordt niet overgenomen.

8.       Zorgelijke financiële omstandigheden als gevolg van economische tegenspoed gelden in principe als ondernemersrisico en komen als zodanig niet in aanmerking voor ondersteuning.

2.3.       Bij brief van 9 maart 2012 heeft het toenmalige bestuur van de stichting op een ondersteuningsaanvraag  van betrokkene van 7 juli 2011 en van 19 nadien ontvangen brieven besloten zijn aanvraag definitief niet te honoreren. Voordien zijn aanvragen van betrokkene vanaf juli 2004 door dit bestuur afgewezen.

2.4.       Bij brief van 16 mei 2013 heeft betrokkene, namens het (nieuwe) bestuur van de stichting het volgende aan klager geschreven:

“Geachte heer X,

Per brief van 25 april jl. heeft de heer [A] [secretaris van het bestuur, toevoeging AcK]  u geïnformeerd over het verdere verloop van uw aanvraag.

Het bestuur heeft zich in haar vergadering van 7 mei jl. over uw aanvraag gebogen.

Het bestuur is inmiddels - na overdracht van de noodzakelijke bescheiden -

bekend met uw dossier en is bekend met het besluit van het vorige bestuur om geen aanvragen van u meer in behandeling te nemen. Ik refereer naar de brief van het bestuur d.d. 15 januari 2013 waarin dit aan u is medegedeeld.

Uw brief d.d. 7 maart 2013 geeft het bestuur geen aanleiding om dit eerder ingenomen

standpunt te herzien”.

2.5.       Bij brief van 3 december 2015 heeft betrokkene, in reactie op brieven van klager van 17 en 25 november 2015, namens het bestuur van de stichting aan betrokkene laten weten dat het bestuur geen aanleiding zag om op eerder ingenomen standpunten op aanvragen van klager terug te komen en heeft hij verwezen naar de brief van 16 mei 2013.        

2.6.       Naar aanleiding van brieven van klager van 17 en 30 december 2015 en van 11 januari  2016 is hij door het bestuur uitgenodigd voor een gesprek op 2 februari 2016. Twee leden van het bestuur hebben dat gesprek gevoerd. In een gespreksverslag van 8 februari 2016 hebben zij het bestuur laten weten dat het om een drietal redenen niet aan de orde leek om het ondersteuningsverzoek van klager te honoreren.

2.7.       Bij brief van 5 april 2016 heeft betrokkene klager het volgende geschreven:

“Op 2 februari jI. heeft u ten burele van de NBA een gesprek gevoerd met de heer

[B] en de heer [A] omtrent uw verzoeken tot financiële steunverlening uit

november 2015 tot en met januari 2016.

Dit gesprek heeft geen nieuwe inzichten voor het bestuur opgeleverd.

Het bestuur heeft in de bestuursvergadering van 8 maart jI. over uw steunverzoeken

gesproken en geconcludeerd dat u niet in aanmerking komt voor financiële

ondersteuning.

De redenen voor de afwijzing zijn in de afgelopen jaren reeds diverse malen aan u

medegedeeld.

Zoals eerder aan u medegedeeld (zie onze brief met referentie RH-AF-041

d.d. 19 januari 2016) betreft dit een finale beslissing van het bestuur.

Verdere steunverzoeken van uw kant neemt het bestuur dientengevolge niet meer in

behandeling”.

2.8.       Bij brief van 15 november 2018 heeft de secretaris van het bestuur betrokkene in verband met zijn herhaalde steunverzoeken van 4 mei, 17 juni en 13 augustustus 2018 waarop hij geen reactie had ontvangen verwezen naar de brief van 5 april 2016 en de mededeling daarin van het bestuur dat was  besloten dat een finale beslissing op de steunverzoeken was genomen op basis van het gesprek van 2 februari 2016.

3.            De klacht

3.1.        Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkene dat hij:

a.         alle aanvragen van klager om ondersteuning uit het fonds en om restitutie van de jaarlijkse bijdragen van klager aan het fonds, niet heeft onderzocht of niet in behandeling heeft genomen en aanvragen heeft afgewezen.

b.      middelen van de stichting in samenspanning met overige bestuursleden heeft verduisterd.

4.            De beoordeling

4.1.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Daarbij is het in beginsel  aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.2.       Met ingang van 1 januari 2019 geldt een klachttermijn van tien jaar na het moment van de verweten gedraging. Op grond van de overgangswetgeving wordt een klacht echter niet in behandeling genomen als de oude klachttermijn (die drie of zes jaar was) al vóór 1 januari 2019 was verstreken.  Voor zover de klacht betrekking heeft op aanvragen van klager tot en met zijn  aanvraag van 25 november 2015 is de klacht niet-ontvankelijk. Voor die aanvragen geldt dat het gaat om met elkaar overeenkomende verzoeken waarvan betrokkene vóór 1 januari 2016 op grondslag van de brieven van 16 mei 2013 en 3 december 2015 redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat de aanvragen niet (opnieuw) werden onderzocht of behandeld of waren afgewezen. De driejaarstermijn was derhalve vóór 1 januari 2019 verstreken. De klacht is in zoverre niet tijdig ingediend en daarom niet-ontvankelijk.

4.3.       De Accountantskamer heeft voorts vastgesteld dat in de klacht niet wordt geconcretiseerd noch onderbouwd voor welk individueel handelen of nalaten van betrokkene binnen het bestuur een tuchtrechtelijke maatregel wordt gevraagd. Klager betoogt immers dat de handelwijze van het het bestuur naar aanleiding van zijn steunverzoeken niet deugt. Niet gesteld of gebleken is dat betrokkene persoonlijk tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarom is de tegen betrokkene ingediende klacht over de steunverzoeken (voor zover ontvankelijk) ongegrond. Als er van moet worden uitgegaan dat de besluitvorming door het bestuur is gebaseerd op unaniem ingenomen standpunten en de klacht feiten betreft die te relateren zijn aan handelen of nalaten door betrokkene persoonlijk, geldt het volgende.

4.4.       Volgens klager heeft betrokkene al zijn steunverzoeken doelbewust niet onderzocht,  niet in behandeling genomen of niet behandeld.  Deze verwijten missen feitelijke grondslag en zijn daarom ongegrond. Uit het gespreksverslag van 8 februari 2016 en de brief van 5 april 2016 van het bestuur aan klager blijkt dat op 2 februari 2016 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen klager en twee leden van het stichtingsbestuur over, voor zover van belang, zijn steunaanvragen vanaf 25 november 2015 tot en met januari 2016, dat deze zijn onderzocht en dat daarop is beslist. Daarnaast blijkt uit de brief van 15 november 2018 van de secretaris van het bestuur aan klager dat ook de door klager in zijn klaagschrift genoemde verzoeken  van 4 mei, 17 juni en 13 augustus 2018  zijn behandeld en daarop is beslist.  Wat betreft de ook door klager genoemde verzoeken van 8 april 2019 en 1 mei 2019 was hem bij voorbaat al duidelijk dat een behandeling van die verzoeken niet zou plaatsvinden omdat het bestuur hem in de brief van 5 april 2016 en opnieuw in de brief van 15 november 2018 had laten weten dat finaal was beslist op zijn steunverzoeken. In dit verband is van belang dat betrokkene ter zitting heeft verklaard dat de door klager aangevoerde omstandigheden, die volgens hem een uitkering rechtvaardigen, in de loop van de tijd niet waren gewijzigd.

4.5.       Klager heeft betrokkene voorts verweten dat steunverzoeken ten onrechte zijn afgewezen.  Dat verwijt slaagt niet. Voor de afwijzing van verzoeken heeft het bestuur zich, naar blijkt uit het gespreksverslag van 8 februari 2016 en de brief van 5 april 2016,  gebaseerd op de criteria die in de regeling zijn vastgesteld voor de steunverlening.  Omdat klager, samengevat weergegeven, nog mogelijkheden had om zelf liquiditeiten te realiseren, hij  schuldposities maandelijks afloste en legaten en erfenissen verwachtte waarop een voorschot zou kunnen worden genomen, was honorering van klagers verzoek niet aan de orde. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bestuur niet tot dit afwijzend oordeel heeft kunnen komen.

4.6.       Klachtonderdeel a. is in zoverre ongegrond.

4.7.       Over klachtonderdeel b. overweegt de Accountantskamer het volgende. Klager heeft een   “uitbetaling door het bestuur van bedragen voor de ontwikkeling van onderzoeks- en educatieprogramma’s bij de liquidatie van het fonds”, gekenschetst als verduistering en het “niet vrijgeven door betrokkene van de namen van de leden van het bestuur” als samenspanning. Deze typeringen heeft klager niet nader toegelicht noch onderbouwd.   

Betrokkene heeft zich niettemin tegen de aantijging gemotiveerd verweerd. Hij heeft, met een verwijzing naar de website van de stichting,  toegelicht dat de stichting de laatste jaren vele onderzoeks- en educatieprogramma’s heeft gesubsidieerd en hij heeft naar voren gebracht dat de stichtingsgelden conform de in 2013 aangevulde/gewijzigde doelstelling zijn besteed. Enige weerspreking hiervan is door klager achterwege gelaten. Van een aan betrokkene te maken tuchtrechtelijk verwijt op grond van verduistering, al dan niet in samenspanning, is dan ook op geen enkele wijze gebleken.

4.8.       Klachtonderdeel b. is ongegrond.  

5.            De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart klachtonderdeel a. deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond zoals hiervoor is vermeld;

·       verklaart klachtonderdeel b. ongegrond.

Aldus beslist door mr.C.H. de Haan, voorzitter, mr. R.P. van Eerde (rechterlijk lid) en drs. W.J Schoonderbeek RA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2020.

_________                                                                                                           __________

secretaris                                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.