ECLI:NL:TACAKN:2020:54 Accountantskamer Zwolle 20/710 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:54
Datum uitspraak: 21-08-2020
Datum publicatie: 21-08-2020
Zaaknummer(s): 20/710 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Betrokkene heeft een (interne) klacht c.q. aansprakelijkstelling behandeld die door klager is ingediend tegen de handelwijze van een aan de accountantsorganisatie verbonden register valuator. Betrokkene is geen onafhankelijke klachtbeoordelaar. Betrokkene heeft de klacht behandeld in het licht van de aansprakelijkstelling, met name de vraag naar de eventuele causaliteit tussen het gestelde tekortschieten van de register valuator enerzijds en de gestelde schade anderzijds.  Dat stond betrokkene vrij, omdat tussen betrokkene en klager geen opdrachtrelatie bestond en zij over de scope van het onderzoek geen afspraken hadden gemaakt. De beoordeling van de klacht resulteerde niet in een onderzoeksrapport dat in opdracht (van een cliënt) is opgesteld maar in een reactie dat een partijstandpunt in een civielrechtelijk twistpunt met klager behelst. Voor de beoordeling van de klacht is van belang dat een door een accountant ingenomen civielrechtelijk standpunt, behoudens bijzondere omstandigheden, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Tuchtrechtelijk ingrijpen is daarbij alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde. Voor de vervulling van zijn taak en voor de grondslag van de beslissing op de door klager ingediende klacht geldt geen specifiek nader voorschrift of standaard als bedoeld in artikel 24 en 25 van de VGBA noch een NBA-handreiking. De klacht is ongegrond. Voor zover de klacht was gericht tegen het accountantskantoor is deze niet-ontvankelijk.

ACCOUNTANTS KAMER

 

UITSPRAAK van 21 augustus 2020 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 1 april 2020 ontvangen klacht met nummer 20/710 Wtra AK van

X B.V.

gevestigd  te [plaats1]                                                                                              

K L A G E R

gemachtigde: [A] AA

t e g e n

Y                                                                                                                                                                                               

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. J.J. Vetter

1.             De procedure

1.1.         De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-          het klaagschrift met bijlagen

-          het verweerschrift met bijlagen

-          de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.         De klacht is behandeld op de openbare zitting van 3 juli 2020. Gemachtigde van klager is verschenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.  

2.             De feiten

2.1.         Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de Nba. Hij is directeur vaktechniek accountancy van [accountantskantoor1].

2.2.        Klager heeft [BV1] opdracht verstrekt om hem te begeleiden bij de overname van aandelen in een tweetal besloten vennootschappen. De opdracht is bevestigd bij brief van 26 oktober 2016. De opdracht is uitgevoerd door [B] RAB/RV, directeur van [BV2].

2.3.        De begeleiding door [B] is in augustus 2017 opgehouden, nadat de verkoper de onderhandelingen met klager medio juli 2017 had afgebroken. De verkoper werd bij de onderhandelingen met klager bijgestaan door mr. [C]. Tussen [B] en [C] zijn in de periode december 2016 tot en met juli 2017 voorstellen inzake de overname van de aandelen gewisseld. Het laatste voorstel van de kant van klager in de fase dat [B] bij de onderhandelingen was betrokken, is een via [B] overgebrachte bieding van 11 juli 2017. Die bieding is in samenspraak met de heer [A], accountant-administratieconsulent, werkzaam voor klager, tot stand gekomen.           

2.4.        Klager vindt dat [B] bij de advieswerkzaamheden de zorgplicht heeft geschonden. In dat kader heeft [B] in een e-mail van 22 november 2017 aan de heer [D], werkzaam voor klager, geschreven:

“Vorige week dinsdag spraken wij elkaar telefonisch. Tijdens dat gesprek hebt u aangegeven dat u schade heeft geleden in de vorm van advocaatkosten welke u overweegt op [bedrijfsnaam1] te verhalen. Tijdens het telefoongesprek heb ik u gevraagd toe te lichten waarom u vindt dat [bedrijfsnaam1] verwijtbaar heeft gehandeld. U wenste daar vooralsnog niet uitgebreid inhoudelijk op in te gaan en heeft uw klacht niet nader gemotiveerd. Wel heeft u mij verzocht om een creditering van (een deel van) onze in rekening gebrachte werkzaamheden onder dreiging van een tuchtklacht. Ik heb u daarop aangegeven dat ik uw verzoek intern binnen [bedrijfsnaam1] en met onze advocaat zou bespreken. Door middel van deze e-mail informeer ik u over de uitkomst van deze gesprekken.

De aard van uw klacht is ons nog steeds niet helder. [bedrijfsnaam1] heeft u als partijadviseur bijgestaan en daarbij naar ons oordeel geen handelingen verricht die uw vermeende schade hebben veroorzaakt. Op grond daarvan achten wij een creditering van onze werkzaamheden dan ook niet op zijn plaats.  Wel zijn wij nog steeds bereid om, volstrekt coulance halve en uit strikt zakelijke overwegingen, een beperkte creditering te overwegen. Daarbij denken wij aan een bedrag van 50% van de nu nog openstaande facturen.

Ook heeft u uiteraard de mogelijkheid om een klacht bij ons in te dienen. Deze klacht wordt dan behandeld door ons Bureau Vaktechniek waarbij [bedrijfsnaam1] in geval van verwijtbare schade, ook tot uitkering van die schade zal overgaan (...)”.

2.5.        Klager heeft betrokkene hierna per  e-mail van  29 november 2017 laten weten dat hij voornemens was om een klacht tegen [B] in te dienen bij de Stichting Gedrags- en Beroepsregels voor Business Valuation, maar de klacht naar aanleiding van deze e-mail van [B] eerst te willen voorleggen aan [bedrijfsnaam1]. De aan deze stichting gerichte brief van 29 november 2017 (met bijlagen) heeft klager bijgevoegd bij zijn e-mail aan betrokkene.  In die brief stelt klager, kort samengevat, dat [bedrijfsnaam1] haar zorgplicht heeft geschonden en dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Hij stelt [bedrijfsnaam1] aansprakelijk voor de schade die als gevolg daarvan is geleden.

2.6.        In de brief van 29 november 2017 stelt hij, kort samengevat, dat [B] ondeskundig is, dat hij via het meesturen van een mailstring vertrouwelijke informatie met de verkoper heeft gedeeld, dat zijn werkzaamheden niet toetsbaar zijn door het ontbreken van vastleggingen in het dossier, dat hij de opdracht gemakzuchtig en onzorgvuldig heeft uitgevoerd en mogelijk niet ethisch heeft gehandeld door listig te voorkomen dat hij verantwoording moest afleggen.  Daarnaast had [bedrijfsnaam1] volgens klager een opdracht van een tweede koper niet mogen aanvaarden dan wel direct moeten beëindigen. De brief vermeldt in de aanhef: ‘Klacht / Aansprakelijkheidstelling’ en in de brief staat onder meer: ‘De Klacht is de opmaat voor de schadevergoeding die wij willen claimen bij [bedrijfsnaam1]’.

2.7.        Betrokkene heeft de ontvangst van deze klacht bevestigd per e-mail van 1 december 2017. Daarin staat dat hij de klacht en het dossier van [bedrijfsnaam1] gaat bestuderen en informatie gaat inwinnen bij de betrokken collega’s. Als onderdeel van zijn onderzoek heeft hij klager om een gesprek verzocht.

Op 20 december 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden met de heren [D] en [A], beiden verbonden aan klager, en heeft betrokkene uitleg gegeven over zijn rol en over de klachtprocedure. Van de kant [D] en [A] is een inhoudelijke toelichting op de klacht over [B] gegeven.

2.8.        Bij brief van 19 januari 2018 heeft betrokkene zijn reactie op de klacht aan klager gestuurd. Betrokkene concludeert daarin, kort samengevat,  dat de klachten niet gegrond zijn, behalve dat [B] onzorgvuldig is geweest in het meesturen van de mailstring aan de verkoper en dat [B] had moeten aandringen op het vastleggen van afspraken over exclusiviteit en geheimhouding. Betrokkene ziet echter geen verband met de geclaimde schade van € 452.000.

2.9.        Bij brief van 7 maart 2018 heeft klager uitgebreid op de brief van 19 januari 2018 gereageerd en daarbij aangegeven op welke punten de dienstverlening van [bedrijfsnaam1] tekort is geschoten.

2.10.      Betrokkene heeft klager op 20 maart 2018 geschreven dat die reactie hem geen nieuwe informatie geeft waardoor hij niet tot een andere conclusie komt over het handelen c.q nalaten van [BV2] en dat hij ook nog steeds geen verband ziet met de door klager geclaimde schade.

2.11.      Op 16 mei 2018 heeft klager een klacht ingediend tegen [B] bij de Raad van Tucht Nederlands instituut voor Register Valuators. Bij uitspraak van 25 februari 2019 heeft de Raad zich deels onbevoegd verklaard, de klacht deels  gegrond verklaard en [B] een waarschuwing opgelegd.

2.12.      Bij brief van 22 maart 2019 heeft [B] tegen deze uitspraak beroep aangetekend bij de Raad van beroep voor Nederlands instituut voor Register Valuators. Bij uitspraak van 30 juli 2019 heeft de raad de uitspraak van de Raad van Tucht vernietigd.

2.13.      Betrokkene heeft  na de ontvangst van deze uitspraak op 8 augustus 2019 een e-mail aan klager gestuurd met het verzoek om een overleg om tot een oplossing te komen. Daarop is gereageerd met de mededeling dat een tuchtklacht zal worden ingediend.

3.             De klacht

3.1.         Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkene het volgende.

3.2.        Betrokkene heeft niet integer gehandeld en het accountantsberoep in diskrediet gebracht omdat:

  1. [bedrijfsnaam1] er onder zijn leiding alles aan heeft gedaan om een toezegging niet na te komen. Die toezegging houdt in dat verwijtbare schade aan klager zal worden uitgekeerd;
  2. hij bewust naar de gewenste conclusie toe heeft geschreven dat door [bedrijfsnaam1] geen fouten zijn gemaakt;
  3. hij alleen in het belang van [bedrijfsnaam1] heeft gehandeld en niet in het algemeen belang;
  4. in zijn onderzoeksrapport standpunten staan die meer dan in sterke mate onjuist en misleidend zijn;
  5. hij  in zijn onderzoeksrapport een verkeerde voorstelling van zaken geeft en daarmee de waarheid geweld aandoet;
  6. hij misbruik heeft  gemaakt van de medewerking van klager aan het onderzoek omdat hij niet aan waarheidsvinding heeft gedaan;
  7. hij  misbruik heeft gemaakt van het feit dat klager niet beschikt over de benodigde vakkennis;
  8. [bedrijfsnaam1] de schuld constant op een ander afschuift en daaruit blijkt dat het onderzoeksrapport niet deugt. Betrokkene heeft de fouten ontkend en de verkoper verantwoordelijk gemaakt voor het mislukken van de onderhandelingen. [bedrijfsnaam1] heeft bij de Raad van Beroep mede de financieel adviseur van klager ([A]) verantwoordelijk gehouden voor gemaakte fouten;
  9. hij niet heeft ingegrepen toen de advocaat in het beroepschrift de waarheid geweld aan had gedaan;
  10. [bedrijfsnaam1] onder leiding van betrokkene niet heeft meegewerkt aan een mediationtraject;
  11. hij als lid van de Accountantskamer niet het goede voorbeeld heeft gegeven doordat hij uit eigen belang een niet integer, materieel onjuist, onvolledig en misleidend onderzoeksrapport heeft opgesteld;
  12. hij klager heeft geprobeerd te misleiden door te stellen dat een accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt als hem in sterkte mate verweten kan worden een onjuist of misleidend standpunt te hebben ingenomen.

3.3.        Betrokkene heeft zijn onderzoek niet vakbekwaam uitgevoerd omdat:

  1.  het onderzoeksrapport vaktechnisch tekort schiet;
  2.  het onderzoeksrapport materieel onjuist, onvolledig en misleidend is;
  3.  het onderzoeksrapport geen deugdelijke grondslag heeft;
  4.  het onderzoek met onvoldoende diepgang en met onvoldoende professioneel kritische houding is uitgevoerd;
  5. betrokkene onvoldoende werkzaamheden heeft verricht en op onzorgvuldige wijze heeft gerapporteerd;
  6. betrokkene heeft nagelaten om nader onderzoek te verrichten terwijl daarvoor op meerdere punten wel aanleiding bestond;
  7. betrokkene te veel is afgegaan op informatie van [B] in plaats van zelf onderzoek te doen;
  8. betrokkene onvoldoende hoor- en wederhoor heeft toegepast;
  9. betrokkene klager niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op een conceptversie van zijn onderzoeksrapport;
  10. betrokkene zich niet heeft gehouden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit en daardoor aan het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

3.4.        Daarnaast heeft betrokkene:

w.   niet voorkomen dat [bedrijfsnaam1] zijn onderzoeksrapport heeft gebruikt in de procedure bij de Raad van Beroep terwijl dat rapport feitelijk juist behoort te zijn en de Raad van Tucht fouten van [B] had benoemd;

x.    de NBA-handreiking 1127 niet nageleefd.

3.5.        Tot slot stelt klager:

ij.   dat hij niet uitsluit dat betrokkene alleen oog heeft gehad voor de belangen van

      [bedrijfsnaam1] en dat hij zich afvraagt of betrokkene het onderzoek naar de

       onafhankelijkheid van [bedrijfsnaam1] op de juiste wijze heeft uitgevoerd.

3.6.        Klager verwijt [bedrijfsnaam1]:

        z.    het onderzoeksrapport bij de Raad van Tucht en Raad van Beroep te hebben gebruikt               terwijl betrokkene  zich niet heeft beperkt tot feitelijk rapporteren maar in strijd met              Handreiking 1127 een conclusie heeft  getrokken en deze Handreiking sowieso niet in acht heeft genomen;

aa.  dat [bedrijfsnaam1] ook een opdracht tot begeleiding heeft aangenomen van een andere koper dan klager.

3.7.        Klager heeft de Accountantskamer verzocht om te bepalen dat [bedrijfsnaam1] de opdracht van de andere gegadigde voor de aandelen niet had mogen aanvaarden.

4.             De beoordeling

4.1.        Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.2.        Betrokkene heeft als klachtbehandelaar een over [B] geuite klacht ter zake van zijn adviesrol bij de overname van aandelen en de op grond daarvan van [bedrijfsnaam1] geclaimde schadevergoeding onderzocht. Bij de vervulling van die taak is betrokkene aan tuchtrecht onderworpen [1] . Het is aan de Accountantskamer om te bezien of betrokkene deze taak heeft vervuld met inachtneming van de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels van de Verordening Gedrags- en Beroepsregels (VGBA). Daarbij is het aan klager om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3.        Anders dan waarvan klager blijkens de klacht is uitgegaan, was betrokkene geen onafhankelijke klachtbehandelaar, maar maakte hij zelf deel uit van [bedrijfsnaam1] [2] . Klager hanteert naar het oordeel van de Accountskamer dan ook ten onrechte de term onderzoeksrapport voor de brief van betrokkene van 19 januari 2018. Deze brief is niet een onderzoeksrapport, maar een reactie namens [bedrijfsnaam1] op de aansprakelijkstelling. Het beoordelen van de klacht resulteerde derhalve niet, zoals klager tot uitgangspunt neemt, in een onderzoeksrapport dat in opdracht is opgesteld. De brieven van betrokkene van 19 januari 2019 en van 20 maart 2019 behelzen een partijstandpunt in een civielrechtelijk twistpunt.

4.4.        Bij de beoordeling van de onderhavige klacht is van belang dat een door een accountant ingenomen civielrechtelijk standpunt, behoudens bijzondere omstandigheden, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden [3] . De aansprakelijkstelling van [bedrijfsnaam1] en de daaraan ten grondslag gelegde klacht over het handelen en nalaten van [B] betekende dat betrokkene diende te beoordelen of sprake was van een toerekenbare tekortkoming die tot schade heeft geleid. Van bedoelde bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld moet worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend en dus te kwader trouw blijkt te zijn, hem of haar sterk verweten kan worden een onjuist of misleidend standpunt te hebben ingenomen, of een ingenomen standpunt naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als het accountantsberoep in diskrediet brengend. Tuchtrechtelijk ingrijpen is derhalve alleen aan de orde in uitzonderlijke gevallen.

4.5.         Voor de vervulling van zijn taak en voor de grondslag van de beslissing op de door klager bij [bedrijfsnaam1] ingediende klacht geldt ook geen specifiek nader voorschrift of standaard als bedoeld in artikel 24 en 25 [4] van de VGBA noch een NBA-handreiking.

4.6.        De Accountantskamer is voorts (slechts) bevoegd klachten tegen accountants te behandelen. [5] De hierboven onder 3. genoemde klachtonderdelen a., h. (deels), j., z. (deels) en aa. zijn gericht tegen het kantoor [bedrijfsnaam1] en om die reden is klager in zoverre niet-ontvankelijk in zijn klacht. Dit geldt eveneens voor het in 3.7. bedoelde verzoek van klager aan de Accountantskamer. Het verwijt in klachtonderdeel z. inhoudend dat betrokkene zich niet heeft beperkt tot feitelijk rapporteren maar in strijd met Handreiking 1127 een conclusie heeft  getrokken en deze Handreiking sowieso niet in acht heeft genomen (klachtonderdeel x.), heeft klager op de zitting ingetrokken zodat dit klachtonderdeel geen nadere bespreking behoeft.

4.7.        Verwijten die klager pas op de zitting naar voren heeft gebracht beoordeelt de Accountantskamer in verband met de goede procesorde niet omdat betrokkene daartegen bezwaar heeft gemaakt en geen gelegenheid heeft gehad om zijn verweer daartegen voor te bereiden. 

4.8.        Van de klachtonderdelen die nog ter beoordeling voorliggen is de kern dat betrokkene niet integer, niet objectief en niet vakbekwaam heeft gehandeld en onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de handelwijze van [B] die ten grondslag is gelegd aan de bij [bedrijfsnaam1] ingediende klacht en aansprakelijkstelling in de e-mail van klager van 29 november 2017. Klager vindt dat betrokkene (daardoor) bewust ondeugdelijke, onjuiste, onvolledige of misleidende conclusies heeft getrokken.

4.9.        Betrokkene heeft, zo heeft hij op de zitting naar voren gebracht, zijn onderzoek met name gericht op de vraag of de handelwijze van [B] tot aan [bedrijfsnaam1] toe te rekenen schade voor klager kon hebben geleid. Hij heeft de klacht behandeld in het licht van de aansprakelijkstelling, met name de vraag naar de eventuele causaliteit tussen het gestelde tekortschieten van [B] enerzijds en de gestelde schade anderzijds.  Dat stond betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer vrij, omdat tussen betrokkene en klager geen opdrachtrelatie bestond en ter zitting is gebleken dat zij over de scope van het onderzoek geen afspraken hadden gemaakt. Betrokkene was, anders dan in het standpunt van klager ligt besloten, niet gehouden tot een breed en diepgaand onderzoek naar het handelen en nalaten van [B] en ook niet tot een integrale beoordeling van alle klachten die klager bij hem naar voren had gebracht.  Klager mocht dat redelijkerwijs ook niet verwachten. De strekking van de e-mail van 22 november 2017 (2.4.)  is immers dat klager schade in de vorm van advocaatkosten had gesteld en dat [bedrijfsnaam1] na behandeling van een door klager in te dienen klacht over de schadeoorzaak, ingeval van verwijtbare schade, tot uitkering van schadevergoeding zou overgaan. Naar aanleiding van dat bericht heeft klager de klacht, tevens aansprakelijkstelling, van 29 november 2017 (2.5.) voorgelegd aan betrokkene. Deze klacht komt erop neer dat [B] zijn zorgplicht heeft geschonden in verband waarmee klager de beweerdelijk geleden schade van € 452.522 bij [bedrijfsnaam1] claimt.  

4.10.      Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht elf voorbeelden opgesomd die volgens hem aantonen dat betrokkene tekort is geschoten in zijn onderzoek en dat het resultaat daarvan willens en wetens een verkeerde voorstelling van zaken geeft. Zo heeft betrokkene, samengevat,

(1) een rekenfout in het bod van 6 juli 2017 niet onderkend, 

(2) de door [B] aan klager op 7 juli 2017 gegeven onjuiste informatie over het winstbegrip bij dat bod gemaskeerd,

(3) onjuiste aannames betrokken bij zijn standpunt dat het beoordelen van de transactieopzet van 10 juli 2017 van [B] wat betreft de liquide middelen niet relevant is,

(4) ten onrechte aangenomen dat klager akkoord was met het voorstel van 11 juli 2017 dat [B] aan mr. [C] heeft verzonden omdat het akkoord was gebaseerd op een onjuiste voostelling van zaken,

(5) over het hervatten van de onderhandelingen een verkeerde voorstelling van zaken gegeven, (6) ten onrechte aangenomen dat door de inzet van [bedrijfsnaam1] een overeenkomst op hoofdlijnen is bereikt,

(7) ten onrechte aangenomen dat verkoper standvastig was in de eigen waardebepaling van de aandelen en niet over individuele posten wilde praten,

(8) wat betreft de schriftelijke vastlegging van afspraken over exclusiviteit en geheimhouding een verkeerde inschatting gemaakt van het onderlinge vertrouwen tussen koper en verkoper, 

(9) zonder nader onderzoek in te stellen onjuiste aannames gedaan over de communicatie door [bedrijfsnaam1],

(10) ten onrechte aangenomen dat het sturen van de mailstring met de tussen [B] en kopers onderling gewisselde e-mails, bij de e-mail van 11 juli 2017 geen gevolgen had voor de onderhandelingen, en

(11) zonder onderzoek gesteld dat de verkoper door het afbreken van de onderhandelingen onrechtmatig heeft gehandeld.

Deze voorbeelden wijzen er volgens klager op, dat betrokkene twijfelachtige en/of onjuiste aannames heeft opgenomen in zijn onderzoek, belastend bewijsmateriaal buiten zijn onderzoek heeft gelaten en alleen standpunten heeft gevolgd die in het belang van [bedrijfsnaam1] waren. Betrokkene heeft volgens klager geen onderzoek gedaan naar verstrekte tegenstrijdige informatie en niet overwogen of de verkregen informatie het uitgevoerde onderzoek ondersteunde.

4.11.      Betrokkene heeft tegen deze voorbeelden verweer gevoerd.

4.12.      De Accountantskamer oordeelt, met inachtneming van wat onder 4.2. tot en met 4.9. is overwogen, als volgt over deze 11 voorbeelden.

4.13.      In zijn klacht/aansprakelijkstelling van 29 november 2017 en de brief aan betrokkene van 7 maart 2018 is klager uitvoerig ingegaan op fouten die [B] in de fase voorafgaand aan het door hem namens klager op 11 juli 2017 uitgebrachte bod op de aandelen zou hebben gemaakt. Zo zou [B] bijvoorbeeld niet de fout inzake de liquide middelen hebben gezien die mr. [C] daarvóór, in een door hem gedaan aanbod, zou hebben gemaakt. De Accountantskamer is op grond van de beperkte scope van het door betrokkene ingestelde onderzoek en de door hem aangelegde causaliteitsmaatsaf van oordeel, dat betrokkene zijn onderzoek vooral heeft mogen richten op de periode vanaf 11 juli 2017, op welke datum [B] na overleg met [A] en met instemming van [D] een laatste bod op de aandelen heeft uitgebracht, en de beweerdelijke fouten van [B] van voor die datum buiten zijn onderzoek heeft mogen laten. De in de voorbeelden (1) de rekenfout in het bod van 6 juli 2017, (2) de onjuiste informatie over het bod van 6 juli 2017 en (3) de fout met betrekking tot de liquide middelen in de transactieopzet van 10 juli 2017, hebben alle betrekking op de periode voor het bod van 11 juli 2017. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene - met het oog op de causaliteitsmaatstaf - bij zijn keuze voor deze datum als vertrekpunt bewust een onjuist of misleidend vertrekpunt heeft gehanteerd. Dat hij de verwijten aan het adres van [B] die betrekking hebben op zijn handelen en nalaten van voor die datum buiten beschouwing heeft gelaten is dan ook te billijken. Evenmin heeft klager aannemelijk gemaakt dat betrokkene in zijn weergave van de biedingen bewust een onjuiste of misleidende voorstelling van zaken heeft gegeven. De voorbeelden (1), (2) en (3) leiden daarom niet tot een gegronde klacht.

4.14.      Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat het voorstel van mr. [C] van 6 juli 2017 met [A] is besproken en dat het door [B] daarna uitgebrachte tegenbod van 11 juli 2017 geheel in samenspraak met [A] is opgesteld en vervolgens met instemming van [D] aan mr. [C] is overgebracht. Waar klager aanvoert dat betrokkene ten onrechte heeft aangenomen dat klager met het door [B] overgebrachte tegenbod akkoord was, mist het feitelijke grondslag. Klager voert in dit verband ook aan dat zijn akkoord met het tegenbod was gebaseerd op een onjuiste en onvolledige voorstelling van zaken, maar die stelling was niet opgenomen in zijn klachtbrief van 29 november 2017 noch in die van 7 maart 2018, zodat betrokkene reeds op deze grond niet met succes kan worden verweten daarop niet te zijn ingegaan. Voorbeeld (4) leidt niet tot een gegronde klacht.

4.15.      Nadat de onderhandelingen door de verkoper medio juli 2017 waren afgebroken, zijn die enige tijd later, na tussenkomst van de advocaat van klager, hervat, overigens zonder de bijstand van [B]. De passage in de brief van betrokkene van 19 januari 2018 dat de onderhandelingen tussen partijen zijn hervat op het punt waar deze met [bedrijfsnaam1] zijn beëindigd, is daarom niet bewust onjuist of misleidend. Voorbeeld (5) leidt evenmin tot een gegronde klacht.

4.16.      De hervatte onderhandelingen hebben in oktober 2017 tot een koopovereenkomst geleid. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat de koopovereenkomst toen ook tot stand zou zijn gekomen als de eerdere inzet van [B], zoals het door hem overgebrachte voorstel van 11 juli 2017, geheel wordt weggedacht. Het in de brief van 19 januari 2018 opgenomen standpunt dat mede door de inzet van [bedrijfsnaam1] een overeenkomst op hoofdlijnen was bereikt, is niet bewust onjuist of misleidend. Het was klager uiteraard bekend dat in juli 2017 nog geen (perfecte) koopovereenkomst was bereikt, zodat de zinsnede dat een overeenkomst op hoofdlijnen was bereikt redelijkerwijs zo moet worden begrepen dat partijen elkaar op hoofdlijnen dicht waren genaderd. Voorbeeld (6) kan de klacht niet dragen.    

4.17.      Hetzelfde geldt voor voorbeeld (7). Klager heeft tegenover de betwisting door betrokkene niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene in zijn brief van 19 januari 2018 te kwader trouw heeft geschreven dat de verkoper op het punt van de koopsom vrij standvastig was in de eigen waardebepaling en dat daarom tijdens de onderhandelingen niet expliciet is ingegaan op individuele posten.

4.18.      Betrokkene heeft op 19 januari 2018 geschreven dat [B] had moeten aandringen op het schriftelijk vastleggen van afspraken omtrent exclusiviteit en geheimhouding. Tot een diepergaand onderzoek was betrokkene, anders dan klager in voorbeeld (8) aanvoert, niet gehouden.

4.19.      Voorbeeld (9) mist feitelijke grondslag, omdat betrokkene zijn brief van 19 januari 2018 op het punt van de communicatie terughoudend heeft geformuleerd. Hij heeft immers geschreven de klacht over de gebrekkige communicatie niet goed te kunnen beoordelen, maar na kennisneming van het dossier en het mailverkeer geen aanwijzingen te hebben gevonden dat ontevredenheid bestond over de aanpak en de communicatie door [bedrijfsnaam1], behalve het versturen van de mailstring. Ook heeft betrokkene in dit verband geschreven dat de formele communicatie met de verkoper telkens vooraf is afgestemd en dat na afloop van ieder contact met verkoper een terugkoppeling is gegeven. Anders dan klager stelt, was betrokkene op dit punt niet tot een diepergaand onderzoek gehouden. Klager had in zijn brief van 29 november 2017 noch in die van 7 maart 2018 het causaal verband tussen de beweerdelijk gebrekkige communicatie en de geclaimde schade onderbouwd en toegelicht.

4.20.      Voorbeeld (10) betrekt de stelling dat de meegezonden mailstring negatieve gevolgen heeft gehad voor de onderhandelingen met de verkoper. Betrokkene heeft de fout van [B] op dit punt erkend. Die had de mailstring niet mogen meesturen aan mr. [C]. Door tevens te schrijven dat de mailstring geen informatie bevatte die bij de verkoper niet reeds bekend was, heeft betrokkene (impliciet) het causaal verband met de beweerdelijke schade betwist. Dit civielrechtelijke standpunt mocht betrokkene innemen. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene dit standpunt te kwader trouw heeft ingenomen.

4.21.      Aan voorbeeld (11) ligt de gedachte ten grondslag dat betrokkene nader onderzoek had moeten doen naar de eenzijdige beëindiging van de onderhandelingen door de verkoper. Betrokkene was daartoe naar het oordeel van de Accountantskamer niet gehouden. Vast stond immers al dat de onderhandelingen door de verkoper waren beëindigd en eerst na tussenkomst van de advocaat van klager door de verkoper waren hervat. In dit licht bezien is het standpunt dat het afbreken van de onderhandelingen onrechtmatig was, geen bewust onjuist of misleidend standpunt. Het standpunt dat de verkoper bij een schriftelijk vastgelegd exclusiviteitsbeding de onderhandelingen niet eenzijdig had afgebroken, heeft betrokkene in zijn brief van 19 januari 2018 slechts in twijfel getrokken. 

4.22.      Uit wat hiervoor staat volgt dat geen van de 11 voorbeelden tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leidt. Dit betekent dat de klacht, voor zover die op deze voorbeelden is gebaseerd, ongegrond is. Dit betreft de klachtonderdelen b, c, d, e, h, k, m, n, o, p, q, r, v, x, en ij.

4.23.      Met betrekking tot de klachtonderdelen f., g., i., l., s., t., u., en w. overweegt de Accountantskamer mede met inachtneming van wat hiervoor onder 4.2 tot en met 4.9 is overwogen, het volgende.

4.24.      Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat (f.) betrokkene misbruik heeft gemaakt van de medewerking van klager aan het onderzoek en (g.) van het feit dat klager niet beschikt over de benodigde vakkennis. De klachtonderdelen f. en g. missen daarom feitelijke grondslag.

4.25.      Klachtonderdeel i. is eveneens ten onrechte voorgesteld, reeds omdat het uitgaat van de niet aannemelijk gemaakte stelling dat in het beroepschrift van 22 maart 2019 de waarheid geweld is aangedaan.

4.26.      Van misleiding van klager (l.) is geen sprake geweest, omdat een door een accountant ingenomen civielrechtelijk standpunt slechts onder bijzondere omstandigheden tuchtrechtelijk verwijtbaar is, zoals  hierboven onder 4.4. overwogen.

4.27.      Klager heeft naast het dossieronderzoek, met [B], [D] en [A] gesproken.  Het klachtonderdeel (s.) dat betrokkene daarbij te veel is afgegaan op de informatie van [B] is niet aannemelijk gemaakt. Dat betrokkene onvoldoende hoor- en wederhoor (t.) heeft toegepast is, daargelaten de vraag of betrokkene daartoe in relatie tot de klacht/aansprakelijkstelling wel was gehouden, evenmin aannemelijk gemaakt. Klager meent (u.) ten onrechte dat betrokkene gehouden was een concept van zijn antwoordbrief eerst aan klager voor commentaar voor te leggen.

4.28.      Klachtonderdeel z. is eveneens ongegrond, omdat betrokkene onweersproken heeft aangevoerd dat klager - en niet [bedrijfsnaam1] - de brief van betrokkene van 19 januari 2018 in de tuchtprocedure bij het NIVR in het geding heeft gebracht. Het verwijt dat betrokkene niet heeft voorkomen dat [bedrijfsnaam1] die brief in het geding heeft gebracht, mist dus feitelijke grondslag.

4.29.      De klacht dient gelet op vorenstaande, voor zover ontvankelijk, op alle onderdelen ongegrond te worden verklaard.                                          

5.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht niet-ontvankelijk dan wel ongegrond zoals hiervoor is vermeld.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. I.F. Clement  en mr.W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2020.

_________                                                                                                                     __________

secretaris                                                                                                                          voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.


[1] artikel 42 Wab en jurisprudentie CBb: bij ‘de uitoefening van het beroep” gaat het om ieder handelen of nalaten van een accountant in een door hem of haar feitelijk uitgeoefend beroep.

[2] vgl: ECLI:NL:CBB:2019:147

[3] overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Accountantskamer inzake het innemen van (civielrechtelijke) standpunten, bijvoorbeeld: ECLI:NL:TACAKN:2016:12 15/822 en 823 Wtra AK

[4] geldend tot 1 januari 2020

[5] artikel 22 Wtra