ECLI:NL:TACAKN:2020:53 Accountantskamer Zwolle 19/2068 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:53
Datum uitspraak: 17-08-2020
Datum publicatie: 17-08-2020
Zaaknummer(s): 19/2068 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
  • Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over de gebrekkige controle van een in de jaarrekening opgenomen rekeningcourantvordering van de vennootschap op de STAK is ongegrond. Het verwijt dat betrokkene geen (aantoonbare) aandacht heeft besteed aan de vraag of financiële gegevens van de STAK in de jaarrekening van de vennootschap moesten worden geconsolideerd, is gegrond verklaard. Een controlerend accountant moet beoordelen of de te controleren entiteit op basis van het toegepaste stelsel van financiële verslaggeving bij het opmaken van de jaarrekening met betrekking tot groepsonderdelen al dan niet een consolidatieplicht heeft (Standaard 600). Van belang is dat alinea 309 van hoofdstuk 217 van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) voorschrijft dat, indien sprake is van een stichting administratiekantoor, op grond van de administratievoorwaarden en de nader specifiek overeengekomen bepalingen wordt bepaald of het administratiekantoor deel uitmaakt van de consolidatiekring en of deze wordt opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening. Betrokkene heeft overwegingen met betrekking tot de relatie tussen de vennootschap en de STAK niet in zijn controledossier vastgelegd (Standaard 230).  Betrokkene diende vast te stellen of de vennootschap al dan niet de STAK in wezen beheerste (alinea 202 tot en met 204 van hoofdstuk 217 van de RJ), en dus een consolidatieplicht met betrekking tot financiële gegevens van de STAK had. Omdat een concrete vastlegging van de door betrokkene gestelde overwegingen ontbreekt, kan niet worden vastgesteld of betrokkene deze beoordeling zorgvuldig heeft gedaan. De klacht over onvoldoende objectief, integer en professioneel handelen is deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Maatregel: waarschuwing.

ACCOUNTANTS KAMER

 

UITSPRAAK van 17 augustus  2020 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 12 november 2019 ontvangen klacht met nummer 19/2068 Wtra AK van

X1                                                                                   

wonende te [plaats1]

en

X2 B.V.

gevestigd te [plaats1]

K L A G E R S

advocaat: mr. E.L. Zetteler te Utrecht

en

gemachtigde: mr. [A]

t e g e n

Y Msc

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. W.K. van den Berg

1.             De procedure

1.1.         De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-          het klaagschrift met bijlagen;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de van klager ontvangen nadere bijlagen;

-          de op de zitting door klagers en betrokkene overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.         De klacht is behandeld op de openbare zitting van 8 juni 2020. X1 (hierna: [X1]) is verschenen mede als vertegenwoordiger van [X2] B.V., bijgestaan door zijn gemachtigde. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.  

2.             De feiten

2.1.        Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de Nba. Hij is werkzaam voor [accountantskantoor1], voorheen [accountantskantoor2] (hierna: [accountantskantoor2]).  [BV1] (hierna: [BV1]) is een ICT onderneming met in de voor deze zaak relevante periode een wettelijke plicht tot het laten controleren van haar (geconsolideerde en enkelvoudige) jaarrekening. Betrokkene  heeft bij de jaarrekeningen 2015 en 2016 goedkeurende controleverklaringen afgegeven (op 14 november 2016 bij de jaarrekening over 2015 en op 3 mei 2017 bij de jaarrekening over 2016).

2.2.        [X1] is medeoprichter van [BV1] en hield (middellijk) 47 procent van de aandelen in het kapitaal daarvan. Tot 31 januari 2014 was hij bestuurder van [BV1] en van 22 mei 2014 tot en met 8 oktober 2015 was hij lid van de Raad van Commissarissen van [BV1] (RvC). Op 15 juni 2017 heeft hij zijn aandelenbelang aan een externe investeerder verkocht.

2.3.        Op 31 december 2003 is de [stichting1] (hierna: de STAK) opgericht. De STAK hield 26 % van de aandelen in het geplaatste kapitaal van [BV1]. De STAK gaf certificaten van aandelen uit aan werknemers van [BV1]. 

2.4.        Tot medio 2013 was de heer [B] (hierna: [B]) medebestuurder van [BV1]. Hij hield (via zijn vennootschap [BV2] hierna: [BV2]) 3000 certificaten van aandelen in [BV1].  [BV1] en [B] hebben afspraken over zijn uittreden gemaakt.

2.5.        Op 20 juni 2013 hebben [BV1] en de STAK (die beide werden vertegenwoordigd door [X1]) enerzijds en [BV2] (die werd vertegenwoordigd door [B]) anderzijds een beëindigingsovereenkomst opgesteld. De STAK zou 1500 van de certificaten van [BV2] inkopen.

Omdat de STAK onvoldoende middelen had om de koopprijs van € 631.155 (1500 maal € 420,77) aan [BV2] te voldoen, heeft [BV1] op 25 juni en 3 juli 2013 een gesaldeerd bedrag (na verrekening van een schuld van [BV2] aan de STAK) van € 469.169 aan de STAK ter beschikking gesteld om de verplichtingen van de STAK jegens [BV2] na te komen. Dit resulteerde in een vordering van [BV1] op de STAK.

2.6.        De jaarrekening 2013 van [BV1] vermeldt (in verband met de transactie van de certificaten) een rekening-courant vordering van [BV1] op de STAK (inclusief rente) van € 476.207 ultimo 2013. Bij de jaarrekening 2013 is een (goedkeurende) controleverklaring verstrekt.

2.7.        Het bestuur en de overige aandeelhouders hebben besloten [X1], onder meer op grondslag van de afwikkeling van de inkoop van de certificaten waarover tussen hen discussie bestond, als commissaris te ontslaan. In de algemene vergadering van 8 oktober 2015 van [BV1] is het besluit daartoe genomen.

2.8.        Bij de jaarrekening 2014 heeft [C] AA op 30 november 2015 een controleverklaring inhoudende een oordeelonthouding afgegeven. Dit hield verband met het verschil van inzicht tussen het bestuur van [BV1] enerzijds en [X1] anderzijds over de wijze van verantwoording van de transactie van de certificaten in de jaarrekening van [BV1].

2.9.        Bij brief van 9 december 2015 heeft betrokkene de opdracht van de directie van [BV1] om de jaarrekening 2015 van [BV1] te controleren bevestigd. Per e-mail van 9 december 2015 heeft hij de finance manager van [BV1] gevraagd of die aanstelling op de eerstvolgende agenda van de algemene vergadering zou komen te staan en gevraagd hem te laten weten of de vergadering  met de aanstelling akkoord is gegaan.

2.10.      De opdrachtbevestiging is op 24 december 2015 ondertekend door bestuurder [D], op 6 januari 2016 door bestuurder [E]. Op 6 januari 2016 heeft betrokkene eveneens van [BV1] per e-mail het bericht ontvangen dat de algemene vergadering had ingestemd met zijn benoeming tot controlerend accountant en dat [X1] zich had onthouden van stemming.

2.11.      Per e-mail van 12 april 2016 heeft [X1] betrokkene in het kader van de controle van de jaarrekening van [BV1] over 2015 een aantal punten onder de aandacht gebracht en enkele documenten toegestuurd, waaronder een bezwarenbrief van 4 maart 2016 aan het bestuur en de raad van commissarissen van [BV1], om hem van informatie te voorzien.

2.12.      Betrokkene heeft overleg gevoerd met het Bureau Vaktechniek van [accountantskantoor2]. Dit bureau heeft (op 18 april 2016) geconcludeerd dat er voldoende en geschikte controle-informatie aanwezig was om te concluderen dat de rekening-courant vordering op de STAK in de jaarrekening 2015 van [BV1] op de juiste wijze was verantwoord.

2.13.      Een bedrijfsjuridisch adviseur van [accountantskantoor2] heeft in het kader van de controle van de jaarrekening 2015 van [BV1] een notitie, gedateerd 6 mei 2016 opgesteld over de verkrijging van de certificaten van aandelen van [BV2] door de STAK . De conclusie van de adviseur is dat de STAK gerechtigd was de certificaten te kopen en geleverd te krijgen. [BV1] daarentegen kon deze certificaten alleen verkrijgen indien zij een machtiging had verkregen van de algemene vergadering. Die heeft zij nimmer verkregen.  De rekening-courant kwalificeert volgens de adviseur als een lening door [BV1] aan de STAK. Voor het verstrekken daarvan was tevens goedkeuring van de algemene vergadering vereist. Onduidelijk is volgens de adviseur of deze goedkeuring is gevraagd en verkregen maar het besluit tot het verstrekken van een lening kan volgens de adviseur op grond van artikel 2:14 BW alsnog worden bekrachtigd.

2.14.      In een in het controledossier 2015 opgenomen werkinstructie (als laatste gewijzigd op 12 mei 2016) heeft betrokkene zijn werkzaamheden en bevindingen ten aanzien van de verwerking en volwaardigheid van de vordering op de STAK ten behoeve van de controle 2015 samengevat. Betrokkene heeft voor een beoordeling van de volwaardigheid van de vordering het bestuur van [BV1] gevraagd om een inschatting daarvan te maken. In de notitie staat:

Volwaardigheid vordering

STAK houdt 26% certificaten van aandelen van [BV1]: EV [BV1] per 31-12-2015 : 5 mln=> waarde 1,3 mln Voor organisatiestructuur zie 0

De transactie inzake de levering van de eerste 1500 certificaten heeft plaatsgevonden tegen een prijs van C 420 per certificaat, zie [:l

De transactie inzake de levering van de tweede 1.500 certificaten heeft plaatsgevonden tegen een prijs van C 435 per certificaat, zie [J

De waardeberekeningen zijn gemaakt door [advieskantoor1]. Gezien het verlies in 2015 is eveneens een berekening gemaakt van de waarde per 1-1-2016, welke uitkomt op 189 per certificaat. zie 0

Bij deze laatste berekening bedraagt de waarde van de certificaten 3.000 • 189 = C 567.000. Hierbij is derhalve sprake van een indicatie van een bijzondere waardevermindering.

=> De vraag is of de StaK de schuld in de toekomst kan voldoen. Dit kan op 2 manieren

1. Als er dividend wordt uitgekeerd, zal de Stak deze aanwenden voor de aflossing en rente van deze lening. Dividenduitkering zal plaatsvinden als het werkkapitaal > is dan 5 mln.

2. Dmv verkoop van de certificaten aan personeel

=> volgens de leningsovereenkomst ontvangen zie bijlage

=> door de directie is daarnaast een inschatting gemaakt van de waarde van de certificaten voor de komende jaren, gebaseerd op de prognoses welke zijn gerelateerd aan de strategie van de vennootschap. => ontvangen zie bijlage

=> Jaarrekening StAk => ontvangen zie bijlage

=> uitwerking => De StAK hee 3.531 certificaten in portefeuille. De irectie hee een inschatting genaakt van de waardeontwikkeling van de certificaten voor de komende 4 jaar. De berekening van de waarde is gebaseerd op de berekening zoals [advieskantoor1] die altijd maakt. in de ontvangen berekening zat echter een fout. Herrekening gemaakt door 8T8 en formules gecontroleerd met berekening 2013, welke is voorzien van een verklaring door [advieskantoor1]. In berekening is rekening gehouden met het voorzichtige principe. Resultaat berekeningen 2016-2018

beoordeeld; uitgangspunt is begroting 2016: vastgesteld dat tm april/ conform begroting wordt 'gedraaid' geen indicatie dat begroting niet gehaald kan gaan worden. Eveneens besproken met directie (zie sectie E.2.3). Voor begrotingen 2017-2018 voorzichtige groei geprognosticeerd.

De verwachte waarde van de certificaten loopt in 2018 op naar 380. De gemiddelde waarde bedraagt€ 280.

Rekening houdend met de gemiddelde waarde ad€ 280, zou het betekenen dat er 280 " 3.531 = € 988.680 aan cash kan binnenkomen.

Dit buiten de dividendstromen die waarschijnlijk weer mogelijk zijn met deze resultaten. Deze zijn in eerste instantie nodig voor de betaling va nde rente, maar zijn waarschijnlijk hoger. Hiermee wordt bij de Stichting een 'buffer' opgebouwd.

=> Conclusie: vooralsnog geen impairment noodzakelijk daar de verwachte kasstromen uit verkoop van certificaten gelijk zijn aan de vordering op de StAK per 31-12-2015.

2.15.      Op verzoek van [X1] heeft (financieel economisch adviseur) [F] in een memo van 6 december 2016, met aanvulling van 8 december 2016, aandacht besteed aan de vraag of financiële gegevens van de STAK in de jaarrekening van [BV1] zouden moeten worden geconsolideerd. In het memo staat:

III. Consolidatieplicht

Artikel 2:406 Lid 1 stelt:

(...)

De vraag die je hierbij kunt hebben is of er over de STAK een overheersende

zeggenschap door [BV1] kan worden uitgeoefend of dat zij de centrale leiding heeft. Door

de grote lening is de STAK economisch verbonden aan [BV1] en daarmee kan [BV1] invloed

van betekenis c.q. overheersende zeggenschap uitoefenen op het beleid van het STAK.

Tegengeworpen zal worden dat de bestuurder van het STAK een onafhankelijk persoon

is, die het beleid bepaalt. Neemt niet weg dat er een groot probleem voor het STAK

ontstaat als [BV1] de vordering opeist en dan is de vraag wie bepaalt. [BV1] denk ik.

Verder blijkt dat de bestuurder van het STAK wordt benoemd door de AvA van [BV1] en deze ook kan ontslaan. Daarmee heeft n.m.m. [BV1] een overheersende zeggenschap op de STAK. Voorts blijkt uit het contract met hem onder artikel 4 dat de vennootschap garant staat voor het beschikbaar stellen van de financiële middelen om de STAK te laten functioneren i.c. betaald [BV1] de beloning an de bestuurder en kan daarmee macht/druk uitoefenen op deze bestuurder.

Er zijn dus volgens mij voldoende redenen aan te voeren dat consolidatie van STAK verplicht is namelijk:

-          Economische verwevenheid vanwege de lening

-          Mogelijk overheersende zeggenschap door het kunnen benoemen en ontslaan van de bestuurder

-          Het betalen door [BV1] van de beloning van de bestuurder waardoor een gezagsverhouding denkbaar is.

Het bestuur en de accountant zullen met goede motivaties moeten komen om het vorenstaande te weerleggen. Het alleen stellen dat dit een onafhankelijke derde persoon is onvoldoende.

Het moeten consolideren van stichtingen komt meer voor. (...). Het gevolg van

de consolidatie is dat de inkoop van certificaten (1e tranche € 669.024 en 2e tranche

€ 472.340 is totaal € 1.141.364) als inkoop van eigen vermogen moet

worden verwerkt in de geconsotideerde balans en het eigen vermogen dus verlaagt. Dit

was van begin af aan ook de bedoeling, heb ik begrepen.

De vraag aan het bestuur en/of accountant zou zijn:

Wat zijn uw overwegingen om de STAK niet mee te corisolideren nu STAK en [BV1]

door de lening economisch zo nauw verweven zijn.”

2.16.      In de verplichte OKB is de rekening-courantvordering op de STAK expliciet aan de orde geweest.  De kwaliteitsbeoordelaar ‘heeft bevestigd dat hij in kan stemmen met de afgifte van de voorgenomen controleverklaring met de strekking goedkeurend’. Hij heeft geconcludeerd ‘dat de extern accountant goed heeft geacteerd inzake de kwestie rondom het bezwaar tegen de benoeming door de grootste minderheidsaandeehouder’. 

2.17.      Op 14 november 2016 heeft betrokkene een goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekening 2015 afgegeven. Daarin is de rekening-courantvordering van [BV1] op de STAK verantwoord voor een bedrag van € 963.250. In de toelichting is vermeld dat over de rekening-courant van de STAK een rente van 3 % per jaar wordt berekend.

2.18.      In het accountantsverslag van 14 november 2016 staat over de rekening-courantvordering op de STAK:

“Op grond van de beantwoording van bovenstaande vragen concluderen wij dat het STAK gerechtigd was de Certificaten te kopen en geleverd te krijgen. De Vennootschap daarentegen kon deze Certificaten alleen verkrijgen Indien zij vooraf de machtiging had verkregen van de AV. Deze machtiging heeft zij niet verkregen Tevens concluderen wij dat de rekeningcourant kwalificeert als een lening door de Vennootschap aan STAK. Voor het

verstrekken van een lening was goedkeuring van de AV vereist. Uit de aan ons beschikbaar gestelde stukken volgt dat de AV was geïnformeerd over inkoop van de Certificaten, het

verstrekken door [BV1] van de Lening aan STAK en dat de AV In twee opvolgende jaren (2013 en 2014) de jaarrekening van [BV1], waarin de Lening nadrukkelijk was vermeld, heeft

vastgesteld. Hierdoor heeft de AV impliclet haar goedkeuring aan de Lening gegeven.

Conclusie:

Uit de verkregen controle Informatie blijkt dat de In de jaarrekening 2014 opgenomen vordering, die de basis vormde voor de oordeelsonthouding, juist is.”

2.19.      De jaarrekening 2015 van [BV1] is in de algemene vergadering van 13 december 2016 vastgesteld. [X1] heeft die vergadering al voor die vaststelling verlaten toen de voorzitter het voorstel om een deel van de stemrechten van [X1] te onthouden (agendapunt 2) niet wilde intrekken of heroverwegen.

2.20.       Op 20 februari 2017 heeft [X1] vernomen dat het bestuur van [BV1] een corporate finance adviseur had ingeschakeld om een verkoop van de aandelen in [BV1] te onderzoeken. Per e-mail van 17 april 2017 heeft [X1] betrokkene vragen gesteld omdat de koper uit zou gaan van de resultaten zoals die zijn vermeld in de jaarrekening 2016 van [BV1]. Betrokkene heeft hem daarop geantwoord per e-mail van 25 april 2017.

2.21.      Per e-mail van 23 maart 2017 heeft [X1] van [BV1] een afschrift ontvangen van een door [BV3] (hierna: [BV3]) gedaan bod van 10 mio euro (gedateerd 22 maart 2017) op 100% van de aandelen in [BV1].

2.22.      In het kader van de controle van de jaarrekening 2016 van [BV1] heeft betrokkene op zijn verzoek per e-mail van 10 april 2017 van [BV1] de berekening ontvangen van de inbaarheid van de vordering op de STAK met de toevoeging dat deze op dezelfde manier was opgesteld als voor het boekjaar 2015. Als bijlage bij die e-mail heeft betrokkene een afschrift van het bod van [BV3] ontvangen.

2.23.      Per e-mails van 20 april 2017 heeft [BV1] betrokkene laten weten dat alle aandeelhouders, inclusief [X1], akkoord zijn gegaan met een overname en een intentieverklaring hebben ondertekend. De waardering van 10 mio euro voor alle aandelen [BV1] is daarbij het uitgangspunt gebleven.

2.24.      In een in het controledossier 2016 opgenomen werkinstructie (als laatste gewijzigd 20 april 2017) heeft betrokkene zijn werkzaamheden en overwegingen ten aanzien van (de toetsing van) de inschatting van de inbaarheid van de vordering vastgelegd. Daarin staat:

Onderbouwing waardering aangezien er een indicatie is tot een bijzondere waardvermindering :

De StAK heeft 3.993certificaten in portefeuille. De directie heeft en inschatting gemaakt van de waardeontwikkeling van de certificaten voor de komende 3 jaar. De berekening van de waarde is gebaseerd op de berekening zoals [advieskantoor1] die altijd maakt {bijlage 338: ...}. In berekening is rekening gehouden met het voorzichtige principe. Resultaat berekeningen 2017·2019 beoordeeld; uitgangspunt is begroting 2017. Vastgesteld dat:

·            T/m april conform begroting wordt 'gedraaid' geen indicatie dat begroting niet gehaald kan gaan worden. Eveneens besproken met directie (zie sectie E.2. 3). Voor begrotingen 2018- 2019 voorzichtige groei gèprognosticeerd. Nog beoordelen, zie aantekening voor opvolging (...)

·            De verwachte waarde van decertificaten, loopt in 2018 al op naar 317. Bij deze waardering zou de waarde van de niet-verkochte certificaten (groot € 1.265.535) reeds hoger zijn dan de waarde van de RC Stak (groot € 1.205.174). De gemiddeldewaarde bedraagt € 467 (per 1-1-2017. Zowel de waarde niet verkochte certificaten als de gemiddelde waarde per certificaat zal in verdere jaren alleen maar oplopen

·            Rekening houdend met de gemiddelde waarde ad € 467,, zou het   betekenen dat er 467* 3.993= € 1.864.100 aan cash kan binnenkomen. . Dit b uiten de dividenddstromen die waarschijnijk weer mogelijk zijn met deze resultaten. . Deze zijn in eerste instantie nodig voor de betaling van de rente, maar zijn waarschijnlijk hoger. Hiermee wordt bij de Stichting een 'buffer’opgebouwd.

Beoordeling schattingskracht directie:

·          Begroting 2016 vs reaslisatie 2016: Zie ook bijlage {bijlage 340...}waarin de begroting 2016 is opgenomen waarop de waardering van de certificaten in voorafgaand jaar is gebaseerd. Het resultaat voor belasting bedraagt € 1,3 mln in de begroting 2016 {na belasting is dit 975 k (75% va 1,3 mln)). Gedurende 2016 is een nettoresultaat gerealiseerd van 541kk, oorzaak verschil zit met name in de juridische kosten (groot 416k) welke een incidenteel karakter hebben. Voor wat betreft realisatie omzet t.o.. begroot (zie ook CA bij butomarge {...}) zien wij dat 98.5 % van de begrote omzet is behaald. De schattingskracht van de directie met betrekking tot de omzet is derhalve nauwkeurig

                               2016                         Begroot

omzet                  12.621.239                     12.817.794                98,5%

•     Begroting 207-2018: In de berekening voor de waardering van certificaten per 1-1-2016 is in de prognose voor 2017 en 2018 een resultaat begroot van resp 1,3 en 1,4 mln voor belastingen.In dede waardering van certificaten per 1-1-2017 is een prognose voor 2017 en 2018 een resultaat begroot van resp 1,75 mln en 3,1 mln.

•     Verschil 2017 (resultaat 460k hoger dan een jaar eerder begroot): komt met name in bijstelling omzet welke 1,3 mln hoger is begroot, dit resulteert uiteindelijk ook in hogere lasten en heeft per saldo een resultaat effect hebben van 200k positief, de overige 250k komt door meer WBS0 subsidies.

•     Verschil 2018 (resultaat 1,7 mln hoger dan een jaar eerder begroot): komt met name in bijstelling omzet welke 3,1 mln hoger is begroot, dit resulteert uiteindelijk ook in hogere lasten en heeft per saldo een resultaat effect hebben van 1,5 mln positief de overige 0.2 mln komt door meer WBSO subsidies.

Conclusie schattingskracht; De realisatie van het resultaat in boekjaar 2016 valt lager uit dan begroot voor 2016 door incidentele kosten. Als wij de schattingekracht beoordelen van de directie voor boekjaar 2016 dan zien wij dan 98.5% van de omzet wat was begroot ook is gerealiseerd. De begroting 2017 en 2018 is naar boven bijgesteld wat met name komt doordat [BV1] verwacht meer inkomsten te genereren welke voortkomen uit o.a. de ontwikkeling IVA, zie ook {...} vor prognose. Geziende nauwkeurige inshatting in de begroting 2016 van de omzet achten wij de inschatting van de toename in omzet voor boekjaar 2017 en 2018 derhalve als voldoende betrouwbaar.

JO 2020-4- 2017; er is een intentIe-overeenkomst getekend voor verkoop van alle aandelen van [BV1], zie {...} en {...}.- Bij verkoop van de aandelen zal 26% naar de STAK vloeien, zijnde € 2, 6 mln.

Het totaal aantal certificaten van de STAK bedraagt : 7.800

Uitgegeven 4269 per 31-12-2015

Nog uit te geven 3.531 certificaten per 31-12-2015

Per 31-12-2016 zijn er nog 462  certificaten ingekocht van via [BV2], volgens afspraak.

=>niet uitgegeven certificaten per 31-12-2016: 3.993

Niet uitgegeven 3993/7800=51,19%

wel uitgegeven 3.807/ 7800 = 48,81%

Te ontvangen door STAK bij verkoopwaarde 10 mln, inzake niet uitgegeven certificaten: 51,19% *2.600.000=€1.330.940

Stand lening per 31-12-2016: 1.205.174

=> eveneens geen reden om vordering af te waarderen per 31-12-3016.

Conclusie inbaarheld / waardering:

Vooralsnog geen impaiment noodzakelijk daarde verwachte kasstromen uit verkoop van cerrtificaten hoger zijn aan de vordering op de StAK per 31-12-2016.

2.25.      In een verslag van de kwaliteitsbeoordelaar die de OKB bij de jaarrekening 2016 heeft uitgevoerd staat ‘dat sprake is van een goed uitgevoerde en gedocumenteerde controle’.

2.26.      In de jaarrekening 2016 is de rekening-courantvordering van [BV1] op de STAK verantwoord voor een bedrag van € 1.205.174. In de toelichting is vermeld dat over de rekening-courantvordering een rente van 3% per jaar wordt berekend, dat de rekening-courantvordering naar verwachting in 2017 als gevolg van een specifieke gebeurtenis zal worden afgelost en indien dit niet plaatsvindt, de vordering overwegend een langlopend karakter zal hebben. Op 3 mei 2017 heeft betrokkene een goedkeurende controleverklaring afgegeven bij de jaarrekening 2016 van [BV1].

2.27.      In het accountantsverslag van 3 mei 2017 staat over de rekening-courantvordering op de STAK:

“Over het ontstaan en de verwerking van de transactie en vordering in 2013 is discussie ontstaan tussen de directie en een aandeelhouder van de vennootschap.

Bij onze controlewerkzaamheden inzake de jaarrekening 2015 hebben wij geconcludeerd dat transactie juist in de jaarrekening is verwerkt. Voor de overwegingen hieromtrent verwijzen wij naar het accountantsverslag 2015.

Met betrekking tot de waardering van de vordering is het van belang om vast te stellen of de schuld door het StAK terugbetaald kan worden. De directie heeft hiertoe een Inschatting gemaakt van de verwachte toekomstige waarde van de certificaten. Jaarlijks wordt er een berekening gemaakt van de waarde van de certificaten. Deze berekening wordt voorzien van een accountantsverklaring.

Dit is tevens de waarde waarvoor de certificaten ‘verhandeld’ worden.

Wij kunnen ons vinden in de veronderstelling van de directie dat geen impairment noodzakelijk is, daar deverwachte toekomstige kasstromen uit verkoop van certificaten hoger zijn dan de vordering op de StAK per 31- 12-20 16. Deze conclusie wordt daarnaast bevestigd doordat een derde partij begin 2017 een waarde aan de aandelen [BV1] heeft toegekend wanneer, als deze transactie plaats zou vinden, de gehele vordering op het STAK direct terugbetaald kan worden.”

2.28.      Per e-mail van 27 maart 2017 heeft [X1] een uitnodiging ontvangen voor de algemene vergadering van 23 mei 2017. Per e-mail van 21 mei 2017 heeft [D] [X1] laten weten dat die vergadering is uitgesteld omdat de potentiële koper van de aandelen daar om had verzocht. Op de bij de kamer van koophandel gedeponeerde jaarrekening 2016 staat als datum van vaststelling 23 mei 2017.

2.29.      Bij brief van 19 september 2018 heeft betrokkene gereageerd op door [X1] op 7 augustus 2018 gestelde vragen over de jaarrekeningen 2015 en 2016 van [BV1]. Betrokkene antwoordt ondermeer dat [X1] de mogelijkheid tot het stellen van vragen aan de externe accountant voor de jaarrekening 2015 aan zich voorbij heeft laten gaan omdat [X1] de vergadering vroegtijdig heeft verlaten. Wat betreft de jaarrekening 2016 was betrokkene niet uitgenodigd voor de algemene vergadering en vond de vaststelling daarvan plaats na de levering van de aandelen aan de koper, aldus betrokkene. 

2.30.      Bij brief van 20 december 2019 (moet zijn 2018) heeft betrokkene vragen van klager beantwoord. Op de vraag ‘op welke wijze heeft u tijdens de controles aandacht besteed aan de vraag of de STAK meegeconsolideerd diende te worden in de jaarrekeningen van [BV1]’ heeft betrokkene geantwoord:

“De STAK valt buiten onze scope en is in het kader van onze opdracht tot controle van de jaarrekeningen 2015 en 2016 van [BV1] niet gekwalificeerd als een groepsmaatschappij van [BV1] waarvoor op grond van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (‘RJ’) en meer in het bijzonder RJ 217.202 een consolidatieplicht geldt ten behoeve van de jaarrekening van [BV1]”.

3.             De klacht

3.1.         Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2.        De klacht bestaat uit de volgende twee onderdelen:

  1. betrokkene heeft de in de jaarrekeningen 2015 en 2016 van [BV1] opgenomen rekening-courantvordering van [BV1] op de STAK (hierna: Vordering) gebrekkig gecontroleerd. Hij is onvoldoende professioneel kritisch geweest en heeft onvoldoende controle-informatie vergaard;
  2. betrokkene heeft zich onvoldoende objectief, onvoldoende integer en onvoldoende professioneel opgesteld.

4.             De beoordeling

4.1.         Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

klachtonderdeel 1: de controle van de Vordering

4.2.         Op de zitting heeft [X1] naar voren gebracht dat klachtonderdeel 1 betreft:

a. de volwaardigheid van de Vordering; en

b. het onderzoek naar de plicht van [BV1] om een jaarrekening op te stellen waarin financiële gegevevens van de STAK zijn geconsolideerd.

Hij heeft desgevraagd naar voren gebracht dat de verwerking van de transacties van inkoop en levering van de certificaten van aandelen als rekening-courant vordering geen onderdeel (meer) uitmaakt van zijn klacht.

4.3.        Klagers stellen dat [BV1] in de jaarrekening 2015 de Vordering heeft verantwoord voor een bedrag van € 963.250 per 31 december 2015 en in de jaarrekening 2016 voor een bedrag van € 1.205.174 per 31 december 2016. Ultimo 2016 bedroeg de waarde van de onderliggende certificaten in portefeuille bij de STAK  volgens klagers € 569.550 en had de STAK dus een negatief eigen vermogen van € 635.624. Betrokkene heeft in het kader van de controle van de Vordering in beide jaarrekeningen, volgens klagers, geen andere controledocumentatie overgelegd dan de opinie van 6 mei 2016 uit het controledossier (zie 2.13). Deze gaat volgens klagers evenwel niet in op de samenhang tussen de Vordering en de waarde van de onderliggende certificaten in portefeuille.

Daarnaast heeft betrokkene door klagers gestelde vragen beantwoord in een brief gedateerd 20 december 2019 (moet zijn 2018) maar hij heeft geen controledocumentatie overgelegd waaruit  blijkt dat hij de vermogenspositie van debiteur STAK in zijn controle van de Vordering bij [BV1] heeft betrokken.  Hij heeft volgens klagers niets vastgelegd over het dividendbeleid bij [BV1] terwijl hij de mogelijkheid van een toekomstige dividenduitering door [BV1] aan de aandeelhouders waaronder STAK van belang heeft geacht.

Wat betreft 2016 heeft betrokkene volgens klagers niet in de controle betrokken dat de Vordering enorm was opgelopen en de waarde van de onderliggende certificaten in portefeuille verder was gedaald waardoor sprake was van een fors tekort. Ook heeft betrokkene een serieus bod dat er lag op alle aandelen in het kapitaal van [BV1] meegewogen, maar hij heeft volgens klagers geen onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van de aandelenverkoop terwijl de discussie over de Vordering van doorslaggevend belang was voor de afwikkeling van een aandelenverkoop.

Op de zitting heeft [X1] tenslotte naar voren gebracht dat betrokkene zich voor een beoordeling van de volwaardigheid van de Vordering kennelijk ook heeft gebaseerd op prognoses die hij van het management van [BV1] had ontvangen terwijl de omzet in april 2016/eind eerste kwartaal en eind derde kwartaal 2016 achterliep bij de prognoses.

Uit het derde-kwartaaloverzicht 2016 van 3 oktober 2016 van [BV1] blijkt volgens klagers dat er onvoldoende werkkapitaal was voor het doen van uitkeringen.

4.4          In de door betrokkene overgelegde dossiernotitie van mei 2016 (productie 20 bij het verweerschrift; zie 2.14) heeft hij vastgelegd welke aandacht hij heeft gehad voor de volwaardigheid van de Vordering in de jaarrekening 2015. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene op grond van de daarin opgenomen bevindingen uit zijn controlewerkzaamheden kunnen concluderen dat hij beschikte over voldoende en geschikte controle-informatie met betrekking tot de volwaardigheid van de Vordering in de jaarrekening 2015. In die informatie heeft hij geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar het onderliggende dividendbeleid van [BV1] of de vermogenspositie van de STAK, zoals [X1] heeft betoogd. Wat betreft de door betrokkene geraadpleegde prognoses en de daarover door [X1] overgelegde kwartaaloverzichten ziet de Accountantskamer niet in dat er voor betrokkene in mei 2016 reden was om aan te nemen dat de prognoses in het eerste-kwartaaloverzicht 2016 niet zouden worden gehaald. Betrokkene heeft ten aanzien van de prognoses in het derde-kwartaaloverzicht 2016 op de zitting naar voren gebracht dat hij de inbaarheid van de Vordering heeft herbeoordeeld  voor het afgeven van de verklaring op 14 november 2016. Dat heeft hij op 3 november 2016 vastgelegd in een controlememorandum, zoals hij tijdens de zitting onweersproken heeft gesteld. De Accountantskamer ziet geen aanleiding om aan te nemen dat betrokkene onvoldoende controlewerkzaamheden op dit onderdeel heeft verricht.

4.5          In de door betrokkene overgelegde dossiernotitie van april 2017 (productie 27 bij het verweerschrift; zie 2.24) heeft hij vastgelegd welke aandacht hij heeft gehad voor de volwaardigheid van de Vordering in de jaarrekening 2016. Naar het oordeel van de Accountantskamer blijkt daaruit dat betrokkene de verwachting van het management ten aanzien van de inbaarheid van de Vordering, die was gebaseerd op de afgesproken methodiek voor het bepalen van de waarde van de certificaten op de aandelen [BV1] en de daaraan gekoppelde waarde  van de certificaten in portefeuille bij de STAK, conform Standaard 540 heeft onderzocht. Daarnaast heeft hij het bod van een derde op de aandelen [BV1] in ogenschouw genomen. Dit externe bod van een derde betrof harde controle-informatie over de waarde van de aandelen [BV1] wat naar het oordeel van de Accountantskamer geen aanleiding gaf voor nader onderzoek naar de volwaardigheid van de Vordering.

4.6          Gelet op vorenstaande is klachtonderdeel 1a. ongegrond.

4.7          In klachtonderdeel 1b. heeft [X1] zich erover beklaagd dat betrokkene geen (aantoonbare) aandacht heeft besteed aan de vraag of financiële gegevens van de STAK in de jaarrekening van [BV1] moesten worden geconsolideerd. Verschillende omstandigheden gaven daartoe wel aanleiding volgens hem. Kort samengevat blijkt volgens hem uit de statuten en administratievoorwaarden van de STAK, uit de (historische) bestuursverhoudingen en uit de overige feiten dat de STAK zowel financieel als organisatorisch van [BV1] afhankelijk was. In feite was het [BV1] die bepaalde op welke wijze invulling werd gegeven aan de activiteiten van de STAK en er bestond dus een grote mate van verwevenheid tussen [BV1] en de STAK.

Hij wijst voorts op de notities van 6 december 2016 en 8 december 2016 van [F]. Die zijn volgens hem met klager gedeeld voordat hij zijn controleverklaring 2015 gaf en zijn ook in het kader van de controle van de jaarrekening 2016 relevant.

4.8          In zijn verweerschrift geeft betrokkene zijn overwegingen om in te stemmen met het niet in de jaarrekeningen 2015 en 2016 van [BV1] consolideren van de financiële gegevens van de STAK. Voorts heeft betrokkene tijdens de zitting aangegeven dat hij bij het aanvaarden van zijn opdracht aandacht heeft besteed aan de in de geconsolideerde jaarrekening op te nemen maatschappijen die expliciet in zijn opdrachtbevestiging zijn vastgelegd. In deze vastlegging wordt de STAK niet genoemd. Hij voert aan dat hij  aandacht heeft besteed aan het consolideren van de STAK. Toen was er volgens betrokkene geen indicatie om de financiële gegevens van de STAK te moeten consolideren. Er was volgens hem in voorgaande jaren ook geen enkele discussie over die plicht. 

4.9          De Accountantskamer overweegt dat betrokkene als controlerend accountant moet beoordelen of de te controleren entiteit op basis van het toegepaste stelsel van financiële verslaggeving bij het opmaken van de jaarrekening met betrekking tot groepsonderdelen al dan niet een consolidatieplicht heeft (zie Standaard 600) Met betrekking tot de relatie tussen [BV1] en STAK is van belang dat alinea 309 van hoofdstuk 217 van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) [1] voorschrijft dat, indien sprake is van een stichting administratiekantoor, op grond van de administratievoorwaarden en de nader specifiek overeengekomen bepalingen wordt bepaald of het administratiekantoor deel uitmaakt van de consolidatiekring en of deze wordt opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening. Betrokkene heeft echter de door hem in zijn verweerschrift genoemde overwegingen met betrekking tot de relatie tussen [BV1] en de STAK niet in zijn controledossier over 2015 en 2016 vastgelegd (zie Standaard 230). Zo had betrokkene daarbij kunnen vaststellen of [BV1] al dan niet de STAK in wezen beheerst (zie alinea 202 tot en met 204 van hoofdstuk 217 van de RJ), en derhalve een consolidatieplicht met betrekking tot financiële gegevens van de STAK had. Nu een concrete vastlegging van de door betrokkene gestelde overwegingen ontbreekt, kan de Accountantskamer niet vaststellen dat betrokkene de hiervoor genoemde beoordeling destijds zorgvuldig heeft gedaan. Gelet op vorenstaande is klachtonderdeel 1b. in zoverre gegrond. Hierbij tekent de Accountantskamer aan dat zij niet concludeert dat [BV1] financiële gegevens van de STAK in haar jaarrekening had moeten consolideren. Mocht [BV1] dat hebben gedaan, dan zou dat  geen gevolgen hebben gehad voor haar enkelvoudige balans en winst-en-verliesrekening over 2015 en 2016.

klachtonderdeel 2.:  betrokkene heeft zich onvoldoende objectief, integer en professioneel opgesteld.

4.10.      [X1] heeft naar voren gebracht dat hij, bezien in het licht van alle feiten en omstandigheden, persona non grata was voor alle andere bij [BV1] betrokken personen die er veel aan hebben gedaan om hem buitenspel te zetten. De kern van zijn verwijt is er in gelegen dat betrokkene met die wetenschap over de aanhoudende discussies binnen [BV1] niets heeft gedaan, hoewel klager daarop had aangedrongen, en deze zelfs heeft genegeerd.

Betrokkene heeft zich volgens hem onvoldoende objectief, onvoldoende integer en onvoldoende professioneel opgesteld.

4.11.      Volgens klager blijkt uit een 12-tal aspecten dat betrokkene niet zelfstandig objectief een mening heeft gevormd over het handelen van het bestuur en de commissarissen ten opzichte van [X1]. Concreet heeft betrokkene volgens [X1]:

  1. eind 2015 en begin 2016 [X1] niet gehoord over de opdracht, géén afweging gemaakt over de gang van zaken ten aanzien van de benoeming, geen aandacht besteed aan de vragen die [X1] had over de opdrachtbevestiging en niet op zijn eigen positie gereflecteerd;
  2. geen aandacht besteed aan de governance binnen [BV1] en de STAK,waaronder (i) de afhankelijke positie van het bestuur van de STAK en (ii) het feit dat de overige commissarissen de benoeming van een nieuwe, door [X1] te benoemen commissaris tegenhielden;
  3. geen aandacht besteed aan de (verhoging van de) beloning van commissarissen buiten medeweten van [X1] om;
  4. hem niet geïnformeerd naar aanleiding van de contacten met [C], de accountant die de jaarrekening 2014 controleerde;
  5. het feit dat [X1] op de AVA van 13 december 2016 stemrechten werden ontnomen, naast zich neergelegd door desondanks deel te nemen aan de AVA een (zeer beperkt) uitleg te geven over de discussiepunten op een moment dat [X1] hem niet meer van repliek kon dienen;
  6. het feit dat [X1] niet aanwezig was om de jaarrekening 2015 goed te keuren, niet van belang geacht en compleet genegeerd;
  7. [X1] na de AVA van december 2016 niet nader geïnformeerd over de besluiten die ten aanzien van de jaarrekening waren genomen;
  8. informatie van [X1] over de STAK goeddeels naast zich neergelegd;
  9. genegeerd dat de STAK over de jaren tot en met 2016 géén jaarrekening of een financieel overzicht kon presenteren;
  10. géén aandacht besteed aan de afspraken zoals vastgelegd in de aandeelhoudersovereen komst;
  11. de inbaarheid van de Vordering in het kader van de controle niet meer onderzocht, omdat er ‘mogelijk’ een overname zou komen waarmee het ‘probleem’ zou zijn verholpen;

                en, meer in het algemeen

  1. zich volledig afzijdig gehouden in iedere discussie over de Vordering.

Klagers concluderen (ook) dat betrokkene zich daardoor onvoldoende onafhankelijk heeft opgesteld en hij onvoldoende rekening  heeft gehouden met het belang van [X1].

4.12.      Op grond van de Wta [2] voldoet de externe accountant aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur [3] te stellen regels ter zake van (onder meer) zijn vakbekwaamheid, objectiviteit en integriteit. Nadere regels zijn daarvoor gesteld in de VGBA. Ook is in de Wta bepaald dat hij voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels inzake zijn onafhankelijkheid [4] . Deze onafhankeljkheid is voor assuranceopdrachten een aspect van het fundamentele beginsel van objectiviteit [5] .

4.13.      De NV COS geeft voorschriften voor het uitvoeren van (wettelijke) controles. Die zijn erop gericht en ondersteunen een accountant, om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen om het controlerisico van een onjuist oordeel terug te brengen. Uit die voorschriften vloeit op zichzelf geen plicht voort om zorg te dragen voor of rekening te houden met specifieke, individuele belangen van een minderheidsaandeelhouder zoals die door [X1] in zijn klaagschrift naar voren zijn gebracht. De informatie daarover is relevant als deze het getrouwe beeld van de jaarrekening kan raken.

4.14.      Bezien tegen deze achtergrond overweegt de Accountantskamer over de door klagers  onder A tot en met L genoemde verwijten het volgende.

4.15.      Voor de beoordeling van het verwijt onder A is artikel 22 Wtra van belang.  [X1] heeft op 30 november 2015 de beschikking gekregen over de offerte van [accountantskantoor2] met informatie over de aanpak van de controle 2015 en uit de notulen van de algemene vergadering van 16 december 2015 blijkt dat [X1] in die vergadering opmerkingen heeft gemaakt over de gevolgde procedure van de benoeming van betrokkene die toen al was gestart met zijn werkzaamheden. Daarop had hij dus toen al een vermoeden kunnen baseren van het tuchtrechtelijke verwijt dat hij betrokkene in zijn klaagschrift van 12 november 2019, meer dan drie jaar later maakt.

Omdat hij deze aan het verwijt ten grondslag gelegde feiten heeft geconstateerd voor 1 januari 2016 en de driejaarstermijn van artikel 22 , eerste lid onder b. Wtra oud op 1 januari 2019 was verstreken, is de klacht wat betreft dit verwijt gelet op het overgangsrecht van  artikel 51 Wtra nieuw niet-ontvankelijk.

4.16.      Uit de summierlijk aan de verwijten B, C, F, H,  I, J en L door klagers ten grondslag gelegde feiten, wat ook van de juistheid daarvan zij, blijkt de Accountantskamer niet dat betrokkene geen aandacht heeft gehad voor de door [X1] naar voren gebrachte aspecten. Zo blijkt daaruit niet dat betrokkene zich bij zijn controlewerkzaamheden ongepast heeft laten beïnvloeden of zich heeft laten leiden door de belangen van [BV1]. Ook blijkt niet dat hij deze werkzaamheden in strijd met de relevante wet- en regelgeving heeft uitgevoerd of dat hij daarbij niet eerlijk en oprecht is opgetreden. Deze verwijten treffen daarom geen doel.

4.17.      De verwijten onder D en G worden betrokkene ten onrechte gemaakt omdat hij op grond van artikel 26 Wta verplicht was tot geheimhouding van de van [C] verkregen informatie en ook het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid (zie artikel 16 e.v. VGBA) eraan in de weg stond om klagers te informeren. Voor betrokkene bestond er geen wettelijke verplichting of bevoegdheid de informatie te verschaffen.

4.18.      Het verwijt onder E mist feitelijke grondslag reeds omdat [X1] betrokkene niet van repliek kon dienen omdat deze , voordat betrokkene was binnengeroepen, de vergadering zelf heeft verlaten toen het voorstel om hem zijn stemrechten te ontnemen werd besproken.

4.19.      Het verwijt onder K betreft in de kern de door [X1] aangereikte informatie die betrokkene in ogenschouw diende te nemen omdat deze raakt aan het getrouwe beeld van de jaarrekeningen. De controlewerkzaamheden zijn al aan de orde gekomen bij de beoordeling van klachtonderdeel 1. zodat dit verwijt geen nadere bespreking behoeft.

4.20.      Gelet op voorgaande is klachtonderdeel 2 voor wat betreft verwijt A niet-ontvankelijk en voor de overige verwijten B tot en met L ongegrond.

5.             De maatregel

5.1.         Omdat de klacht wat betreft onderdeel 1b gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van waarschuwing is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene zich onvoldoende aan het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid heeft gehouden door zich slechts zeer beperkt in de relatie van [BV1] en de STAK en de gevolgen voor de financiële verslaggeving te verdiepen en zijn overwegingen daarover niet vast te leggen. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene, die niet eerder tuchtrechterlijk is veroordeeld zijn controlewerkzaamheden in een complexe situatie met diverse belanghebbenden en uiteenlopende belangen op zorgvuldige wijze heeft opgezet en uitgevoerd.

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht sub 2 onder A niet-ontvankelijk;

·         verklaart de klacht sub 1b gegrond ;

·         legt aan betrokkene op de maatregel van

- waarschuwing ;

·         verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel  in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·         verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. J.W. Frieling en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en mr.drs. J.B. Backhuijs RA en J. Hetebrij RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2020.

_________                                                                                                                     __________

secretaris                                                                                                                          voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.


[1] Voor de controle van de jaarrekening 2015 jaareditie 2014 en voor de controle van de jaarrekening 2016 jaareditie 2015

[2] Artikel 25 en sinds 1 januari 2017 artikel 25, aanhef onder b.

[3] Besluit toezicht accountantsorganisaties

[4] Artikel 25a (gewijzigd met ingang van 1 januari 2017)

[5] Toelichting bij artikel 11 VGBA