ECLI:NL:TACAKN:2020:47 Accountantskamer Zwolle 20/321 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:47
Datum uitspraak: 20-07-2020
Datum publicatie: 20-07-2020
Zaaknummer(s): 20/321 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen accountant (RA) die als bestuurder van een coöperatie werkzaam is. Tussen klager en de coöperatie is een geschil ontstaan over de rechtsgeldigheid van een transactie. Klager verwijt de accountant dat hij niet integer is geweest en dat hij niet heeft meegewerkt aan waarheidsvinding. Daarbij wijst klager erop dat de accountant het geschil niet heeft willen voorleggen aan het scheidsgerecht, dat hij niet heeft meegewerkt aan het door klager gestarte onderzoek, dat hij geen minnelijke regeling heeft willen treffen en dat hij feiten zou hebben verdraaid. Deze verwijten treffen geen doel. De accountant heeft geen onjuist of misleidend standpunt ingenomen. Hij was niet verplicht om zijn medewerking te verlenen aan de verzoeken van klager. Klacht ongegrond.

ACCOUNTANTS KAMER

UITSPRAAK van 20 juli 2020 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 11 februari 2020 ontvangen klacht met nummer 20/321 Wtra AK van

X

gevestigd te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

drs. ing. Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaten: mr. drs. J.F. Garvelink en mr. F.T. Serraris te Amsterdam

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlagen

- het e-mailbericht van klager van 13 februari 2020 met bijlagen

- de brief van klager van 17 februari 2020 met bijlagen

- het verweerschrift met bijlagen

- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 19 juni 2020. Klager heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], algemeen directeur van klager. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door mr. F.T. Serraris.

2. De feiten

2.1. Betrokkene is sinds 1999 ingeschreven in het accountantsregister van de Nba. Betrokkene staat ingeschreven als accountant in business.

2.2. Betrokkene is bestuurder van de [bedrijfsnaam1] (hierna: de coöperatie). De coöperatie houdt zich onder andere bezig met het bemiddelen tussen kopers en verkopers van bloembollen.

2.3. De heer [B] (hierna: de directeur) was (middellijk) bestuurder van klager en van de dochtervennootschap [BV1] (hierna: het bloembollenbedrijf). Het bloembollenbedrijf beschikte over de hoofdlicentie om de leliesoort Dalian te telen op het zuidelijk halfrond. Deze teelt werd uitbesteed aan een contractteler.

2.4. Begin 2015 is bij de directeur een dodelijke ziekte geconstateerd. In verband met deze ziekte is het bloembollenbedrijf op zoek gegaan naar een samenwerkingspartner voor de teelt en exploitatie van Dalian lelies op het zuidelijk halfrond. De beoogde koper was de contractteler waarmee het bloembollenbedrijf al samenwerkte.

2.5. Het bloembollenbedrijf heeft de coöperatie als bemiddelaar aangetrokken voor de verkoop van sub-licenties voor de teelt van Dalian lelies en een hoeveelheid bloembollen, aan de contractteler.

2.6. In de bollenhandel is het gebruikelijk dat een bemiddelaar een schriftelijke bevestiging maakt van een overeenkomst, het zogenoemde koopbriefje. Dit koopbriefje wordt (in concept) aan de partijen gestuurd, waarna partijen nog tien dagen de tijd hebben om eventuele onjuistheden of onduidelijkheden ten aanzien van de vastlegging kenbaar te maken. Als dat niet wordt gedaan, wordt ervan uitgegaan dat de afspraken juist zijn vastgelegd.

2.7. De bedrijfsleider van het bloembollenbedrijf heeft op 12 juli 2016 (met een kleine aanvulling op 13 juli 2016) de voorwaarden voor de verkoop van de sub-licenties en van een hoeveelheid bloembollen aan een medewerker van de coöperatie toegezonden. De totaalprijs bedroeg € 200.000 te betalen in vier termijnen.

2.8. De coöperatie heeft deze voorwaarden op 14 juli 2016 doorgegeven aan de contractteler. De onderhandelaar van het bloembollenbedrijf en de contractteler zijn in de zomer van 2016 tot overeenstemming gekomen. De coöperatie heeft toen niet direct een koopbriefje opgesteld, omdat de contractteler nog een zakenpartner wilde zoeken.

2.9. Nadat de contractteler een zakenpartner had gevonden, heeft een medewerker van de coöperatie het concept-koopbriefje opgesteld. Dit concept-koopbriefje is op 17 oktober 2016 aan het bloembollenbedrijf en de contractteler toegestuurd. Op dit briefje staat de contractteler als koper vermeld.

2.10. De directeur van het bloembollenbedrijf is op [datum] overleden.

2.11. Op 27 oktober 2016 heeft de coöperatie het definitieve koopbriefje aan het bloembollenbedrijf en de contractteler gestuurd. Op dit briefje staat het gezamenlijke bedrijf van de contractteler en zijn zakenpartner (hierna: de leliebroeierij) als koper vermeld.

2.12. De heer [A], zwager van de directeur, (hierna: de zwager) is per 25 november 2016 aangesteld als (middellijk) bestuurder van klager en het bloembollenbedrijf.

2.13. Bij brief van 7 april 2017 heeft de zwager bij de coöperatie zijn bezwaren geuit over de verkoop van sub-licenties Dalian aan de leliebroeierij (hierna: de transactie). Volgens de zwager had de concept-overeenkomst nooit tot een definitieve overeenkomst mogen leiden, omdat geen enkel bevoegd persoon goedkeuring heeft gegeven aan de conceptovereenkomst.

2.14. Het bloembollenbedrijf heeft de coöperatie gevraagd om het geschil voor te leggen aan het scheidsgerecht Bloembollenhandel van de branchevereniging KAVB. Dit heeft de coöperatie geweigerd.

2.15. Alleen leden van de KAVB kunnen een geschil aan het scheidsgerecht Bloembollenhandel voorleggen. Klager heeft er voor gekozen om geen lid van de KAVB te worden.

2.16. Op 18 oktober 2018 heeft klager de aandelen in het bloembollenbedrijf verkocht aan een derde.

2.17. Bij brief van 31 januari 2019 heeft klager aan betrokkene laten weten dat er met betrekking tot de transactie aanwijzingen bestaan voor onregelmatigheden en strafbare feiten en dat aan [bedrijfsnaam2] (hierna: het onderzoeksbureau) opdracht is gegeven om onderzoek te doen. Klager heeft betrokkene verzocht om mee te werken aan dit onderzoek.

2.18. Betrokkene heeft klager op 4 februari 2019 telefonisch laten weten dat de coöperatie geen aanleiding ziet om aan het onderzoek mee te werken. Dit heeft betrokkene op 6 februari 2019 schriftelijk aan klager bevestigd.

2.19. Op 1 maart 2019 heeft het onderzoeksbureau een deel van het concept-onderzoeksrapport aan betrokkene toegestuurd met het verzoek om wederhoor. Naar aanleiding daarvan heeft de coöperatie de onderzoekers uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek, waarbij betrokkene aanwezig was, heeft op 2 mei 2019 plaatsgevonden. Betrokkene heeft daarnaast op 29 mei 2019 een schriftelijke reactie gegeven op het concept-rapport.

2.20. Op 26 september 2019 heeft het onderzoeksbureau een definitief rapport uitgebracht. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de transactie niet rechtsgeldig en ook niet integer tot stand is gekomen en dat de coöperatie schadeplichtig is. Het onderzoeksbureau heeft de schade (onder andere een lagere waarde van de aandelen in het bloembollenbedrijf) berekend op in totaal € 1.271.193.

2.21. De Raad van Commissarissen van de coöperatie (hierna: de RvC) heeft naar aanleiding van dit rapport een intern onderzoek uitgevoerd naar de transactie. De RvC heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de transactie op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen. Klager is hiervan bij brief van 20 januari 2020 op de hoogte gesteld.

2.22. Bij brief van 20 januari 2020 heeft betrokkene aan klager bericht dat hij geen aanleiding ziet om met elkaar in gesprek te gaan.

3. De klacht

3.1. Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Gelet op het (aanvullend) klaagschrift en de toelichting van klager op de zitting, verwijt klager betrokkene dat hij de waarheidsvinding en de integriteit volledig heeft laten varen om een aansprakelijkheidsprocedure te voorkomen.

4. De beoordeling

4.1. Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.2. Klager heeft ter onderbouwing van de klacht naar voren gebracht dat betrokkene heeft geweigerd het geschil voor te leggen aan het scheidsgerecht Bloembollenhandel van de KAVB, waarbij als reden is opgegeven dat de coöperatie niet aan haar eigen veroordeling wilde meewerken. Daarbij heeft klager erop gewezen dat het bloembollenbedrijf het geschil niet zelf bij het scheidsgerecht kon aanbrengen. Daarnaast heeft betrokkene volgens klager geweigerd om mee te werken aan het onderzoek van het onderzoeksbureau. Ook heeft betrokkene naar stelling van klager feiten verdraaid, onjuiste stellingen ingenomen en geprobeerd om het onderzoeksbureau te misleiden. Ter onderbouwing hiervan heeft klager – onder meer – verwezen naar het rapport van het onderzoeksbureau. Tot slot verwijt klager betrokkene dat hij, nadat het onderzoeksbureau het definitieve rapport had uitgebracht, geen minnelijke regeling met klager heeft willen treffen.

4.3. De Accountantskamer overweegt dat tussen klager en de coöperatie een geschil bestaat over de rechtsgeldigheid van de transactie. Betrokkene heeft als bestuurder van de coöperatie het standpunt ingenomen dat geen sprake is geweest van onregelmatigheden en dat de transactie rechtsgeldig tot stand is gekomen. In dit verband heeft betrokkene als bestuurder besloten om de klacht van klager niet voor te leggen aan het scheidsgerecht Bloembollenhandel, om aanvankelijk niet mee te werken aan het onderzoek van het onderzoekbureau en om geen minnelijke regeling met klager te treffen.

4.4. Volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer is het een accountant toegestaan in een zakelijk conflict een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt aan zijn wederpartij, en eveneens aan derden, kenbaar te maken, behoudens bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat een accountant zich met het oog op de fundamentele beginselen anders had moeten opstellen kan onder meer sprake zijn indien de accountant bewust een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen of indien de accountant in sterke mate verweten kan worden dat hij een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen. Klager heeft in het licht van het verweer van betrokkene niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden, noch dat betrokkene anderszins in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels heeft gehandeld. Hiervoor is het volgende van belang.

4.5. Voor betrokkene bestond geen verplichting om het geschil met klager voor te leggen aan het scheidsgerecht Bloembollenhandel. Anders dan klager heeft gesteld, bevat het reglement van de coöperatie geen verplichting daartoe. Voor zover uit artikel 23.1 van dit reglement zou volgen dat het scheidsgerecht Bloembollenhandel bevoegd zou zijn geweest om van dit geschil kennis te nemen, betekent dat niet dat betrokkene ook gehouden was om het geschil aan te brengen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat in artikel 25.1 van het reglement is bepaald dat de rechtbank Den Haag uitsluitend bevoegd is om van een geschil kennis te nemen, indien de in het reglement genoemde scheidsgerechten bevoegdheid missen.

Dat klager het geschil niet zelf kon aanbrengen bij het scheidsgerecht, leidt niet tot een ander oordeel. Dit is immers het gevolg van de eigen keuze van klager om geen lid te zijn van de KAVB. Als klager lid van de KAVB was geweest, dan had klager het geschil wel zelf kunnen voorleggen aan het scheidsgerecht. Daarnaast had klager nog de mogelijkheid om het geschil (al dan niet in kort geding) voor te leggen aan de civiele rechter. Verder had de coöperatie ook geen belang om als eisende partij een procedure bij het scheidsgerecht te beginnen. De coöperatie was immers van mening dat de transactie rechtsgeldig tot stand was gekomen. Ook de stelling van klager op de zitting dat de licenties nooit aan de contractteler zouden zijn geleverd, maakt niet dat de coöperatie een belang had bij een procedure bij het scheidsgerecht. Dit is een kwestie tussen klager en de contractteler, waar de coöperatie buiten staat.

Betrokkene was ook niet gehouden om zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek van het onderzoeksbureau. Bovendien heeft betrokkene na ontvangst van een deel van het concept-rapport alsnog meegewerkt aan het onderzoek. Hij heeft de onderzoekers uitgenodigd voor een gesprek, dat op 2 mei 2019 heeft plaatsgevonden, en heeft hij daarna een schriftelijke reactie gegeven op het concept-rapport.

Betrokkene was niet verplicht om een minnelijke regeling te treffen met klager, ook niet nadat het onderzoeksbureau het rapport had uitgebracht. Klager heeft het rapport, dat een partijdeskundigenbericht betreft, laten opstellen om zijn standpunt te onderbouwen en om geleden schade te berekenen. Betrokkene is in dit geval niet gebonden aan de uitkomsten van dit onderzoek. Dat het rapport is opgesteld door een registeraccountant, zoals door klager op de zitting is benadrukt, maakt dat niet anders. Bovendien is door betrokkene gemotiveerd gesteld dat het rapport een deugdelijke grondslag mist en het vooral het standpunt van klager weergeeft.

Verder is niet aannemelijk geworden dat betrokkene feiten heeft verdraaid, onjuiste stellingen heeft ingenomen of heeft geprobeerd het onderzoeksbureau te misleiden. Dat betrokkene het niet eens is met klager en een andere lezing van de feiten heeft, is onvoldoende om aan te nemen dat hij bewust een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen (of dat hem dat in sterke mate kan worden verweten).

4.6. De conclusie is dat het verwijt dat betrokkene niet integer is geweest en dat hij niet heeft meegewerkt aan waarheidsvinding, geen doel treft.

4.7. De klacht zal ongegrond worden verklaard.

5. De beslissing

De Accountantskamer:

· verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. J.W. Frieling en mr. drs. M. Stempher (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

20 juli 2020.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.