ECLI:NL:TACAKN:2020:35 Accountantskamer Zwolle 19/1695 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:35
Datum uitspraak: 03-04-2020
Datum publicatie: 03-04-2020
Zaaknummer(s): 19/1695 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht over accountant die als bindend adviseur is opgetreden. Tuchtprocedure is in beginsel niet bedoeld om inhoud, wijze van totstandkoming en/of gezag van een bindend advies ter discussie te stellen. Tuchtrechtelijk ingrijpen is alleen aan de orde in uitzonderlijke gevallen. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Klacht ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/1695 Wtra AK van 3 april 2020 van

DRS. X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. D.C. Theunis.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 16 september 2019 ingekomen klaagschrift van 11 september 2019 met bijlagen;

-        het op 22 november 2019 ingekomen verweerschrift van 21 november 2019 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 20 januari 2020. Klager is verschenen. Betrokkene is eveneens verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Theunis, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitnota’s, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als accountant-administratieconsulent in het register van (nu) de Nba.

2.2       Betrokkene is in 2018 opgetreden als bindend adviseur in een geschil tussen [BV1] ([BV1]) en [BV2] ([BV2]). Het geschil zag op de verwerking van de kosten voor verbetering van een pand (verder: het pand) waarvan [BV2] eigenaar is. De exploitatie van het pand was door [BV2] ondergebracht bij [VOF1]. Het pand werd door die vennootschap onder firma verhuurd aan [BV3]. De firmanten van [VOF1] waren [BV2] en [BV1]. [BV1] is de enig bestuurder en enig aandeelhouder van [BV3]. Klager was in die periode de boekhouder van [VOF1].

2.3       [BV2] wordt via [BV4] (verder: [BV4]), bestuurd door [A], zijn vrouw en hun kinderen. [BV1] wordt indirect bestuurd door [B] en zijn zoon.

[A] en [B] zijn neven.

2.4       In 2016 zijn aan eerdergenoemd pand werkzaamheden uitgevoerd teneinde de brandveiligheid van het pand te verbeteren. Deze zijn door [BV4] betaald. Tussen [BV1] en [BV2] ontstond discussie over de verdeling van de kosten van deze werkzaamheden (verder: de kosten) over de firmanten.

2.5       In het geschil hebben de firmanten advies gevraagd aan een makelaar. Op 4 oktober 2017 vond daarover een overleg plaats. De makelaar heeft in een e-mailbericht van

5 oktober 2017 (beknopt) verslag gedaan van dit overleg. In die e-mail wordt vermeld dat de firmanten tijdens het overleg hebben afgesproken dat de kosten zouden worden betaald door [VOF1]. Klager heeft deze afspraak in de concept jaarrekening 2016 van [VOF1] verwerkt.

2.6       Over de juistheid van de verwerking van die afspraak in de concept jaarrekening van 2016 ontstond opnieuw discussie. In juni 2018 hebben [BV2] en [BV1] besloten om betrokkene als bindend adviseur in te schakelen. De opdracht aan betrokkene was om een bindend advies uit te brengen over de wijze waarop de kosten van het op orde brengen van de brandbeveiliging/brandveiligheid van het pand tussen de firmanten van [VOF1] moesten worden verwerkt in de jaarrekening 2016.

2.7       Betrokkene heeft in het kader van zijn opdracht informatie verzameld en in juni, juli, november en december 2018 gesproken met de betrokken partijen, de makelaar en klager. Op 20 december 2018 heeft betrokkene zijn advies uitgebracht. Het advies kwam er op neer dat de kosten ten laste van de voorziening groot onderhoud zouden worden gebracht en dat ze geheel voor rekening van [BV2] zouden komen. [BV2] en [BV1] konden zich met dit bindend advies verenigen.

Omdat het bindend advies afweek van de aanvankelijke verwerking van de kosten door klager in de concept jaarrekening 2016, hebben zij klager gevraagd die jaarrekening overeenkomstig de uitkomst van het bindend advies aan te passen.

2.8       Klager heeft zich vervolgens met vragen over de op 4 oktober 2017 gemaakte afspraken tot de makelaar gewend. Ook heeft klager betrokkene laten weten dat het bindend advies niet in stand kon blijven en dat klager zich met een klacht tot de Nba zou richten als betrokkene dat advies niet zou wijzigen.

Klager heeft de jaarrekening 2016 uiteindelijk conform het bindend advies gewijzigd, maar onder protest.

Ook heeft hij een klacht over betrokkene ingediend bij de Klachtencommissie van de Nba. De Klachtencommissie heeft de klacht niet in behandeling genomen.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

a. betrokkene zou hebben verzuimd vast te stellen en vast te leggen wat er in het overleg van 4 oktober 2017 is besproken en afgesproken;

b. betrokkene zou hebben verzuimd een oordeel te geven of de verwerking van de kosten via de kapitaalrekening tot een juiste weergave heeft geleid van de gemaakte afspraken. Dit heeft geleid tot een onjuiste jaarrekening over 2016.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       De klacht komt er in feite op neer dat klager vindt dat betrokkene zijn opdracht als bindend adviseur niet correct heeft uitgevoerd.

Het is een bestendige, op uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (verder: CBb) en de Hoge Raad gebaseerde, lijn van de Accountantskamer dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor tuchtrechtelijk ingrijpen indien een registeraccountant de functie vervult van bindend adviseur. Een tuchtprocedure is in beginsel niet bedoeld om de inhoud, de wijze van totstandkoming en/of het gezag van een bindend advies direct of indirect ter discussie te stellen: daartoe is een civiele procedure de geëigende weg. Het optreden als bindend adviseur dient dan ook terughoudend te worden getoetst. Tuchtrechtelijk ingrijpen is alleen gerechtvaardigd in uitzonderlijke gevallen.

In een procedure als deze dient te worden beoordeeld of de accountant de opdracht tot het geven van een bindend advies heeft vervuld met inachtneming van de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. De onafhankelijke positie die de bindend adviseurs dienen in te nemen brengt mee dat aan hen ook de benodigde beoordelingsruimte dient toe te komen bij de (wijze van) invulling en uitvoering van de opdracht. Bedacht dient te worden dat de bindende adviseurs rekening hebben te houden met de belangen van alle opdrachtgevers. Van hen kan dan ook niet worden verlangd dat zij zonder meer voldoen aan (alle) wensen en (nadere) aanwijzingen van hun opdrachtgevers (zie ECLI:NL:CBB:2004:AO7059, ECLI:NL:CBB:2017:501 en ECLI:NL:HR:2012:BW0727).

4.4       Beide klachtonderdelen zien op de wijze van totstandkoming van het advies. Klachtonderdeel b. ziet ook op de inhoud van het advies. Volgens klager heeft betrokkene niet vastgesteld wat er op 4 oktober 2017 is afgesproken en heeft hij als gevolg daarvan niet de juiste conclusies getrokken. Dit had volgens klager tot gevolg dat de jaarrekening over 2016 niet klopte.

Betrokkene heeft in zijn verweerschrift onder meer verwezen naar de hiervoor genoemde uitspraken van het CBb en aangevoerd dat de klacht ongegrond is. De Accountantskamer is van oordeel dat dit verweer doel treft. Uit de eerder genoemde uitspraken van het CBb blijkt dat de werkwijze van betrokkene terughoudend moet worden getoetst en dat de Accountantskamer aan een inhoudelijke beoordeling van het bindend advies niet toekomt.

Vast staat dat betrokkene in 2017 nog niet voor de betreffende vennootschappen werkzaam was. Hij was dus ook niet bij het overleg op 4 oktober 2017. In het kader van zijn opdracht heeft hij met iedereen gesproken die er wel bij is geweest. Op de zitting heeft betrokkene verklaard dat uit de gesprekken bleek dat er toen helemaal geen afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de kosten. Alle betrokkenen hebben dat bevestigd en dat heeft hij vastgelegd. Die verslagen zijn er dus wel, maar die heeft betrokkene niet in het geding gebracht omdat hij niet wil dat die openbaar worden, waarbij meespeelt dat klager niet de opdrachtgever is.

Betrokkene heeft aangevoerd dat hij, anders dan klager heeft gesteld, wel degelijk heeft onderzocht wat er op 4 oktober 2017 is besproken en zijn bevindingen heeft vastgelegd. Het is aan klager om aannemelijk te maken dat het anders is, en daarin is hij niet geslaagd.

Ook overigens heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat de werkwijze van betrokkene zulke evidente tekortkomingen vertoont dat sprake is van strijd met de VGBA.

Hieruit volgt dat de klacht ongegrond is.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. G. van Rijssen (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.