ECLI:NL:TACAKN:2020:28 Accountantskamer Zwolle 19/1751 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:28
Datum uitspraak: 20-03-2020
Datum publicatie: 20-03-2020
Zaaknummer(s): 19/1751 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klager is enig aandeelhouder/directeur van een horeca-onderneming. Betrokkene heeft samenstelwerkzaamheden verricht. De belastingdienst is op 12 mei 2014 een boekenonderzoek gestart met het doel  om de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting en de omzetbelasting in het jaar 2011 vast te stellen. Het onderzoek is uitgebreid met de beoordeling van de volledigheid van de omzet over de jaren 2010 en 2012.  In twee informatiebeschikkingen (in 2014 en 2015) heeft de belastinginspecteur beslist dat de administratie van de onderneming in de kalenderjaren 2010, 2011 en 2012 op het onderdeel van de administratieplicht niet voldeed aan de wettelijke normen ten behoeve van de belastingheffing. In 2015 is een rapport uitgebracht, additionele aanslagen zijn opgelegd en klager heeft een vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst gesloten. Hij houdt betrokkene verantwoordelijk voor door hem geleden schade. Betrokkene is een incassoprocedure gestart vanwege onbetaald gebleven rekeningen. Klachtonderdelen aangaande het boekenonderzoek en de opgelegde informatiebeschikkingen zijn niet ontvankelijk vanwege overschrijding van de zes- of driejaarstermijn. Klacht over ingenomen standpunten door betrokkene in de incassoprocedure is ongegrond.    

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/1751 Wtra AK van 20 maart 2020 van

X1 B.V.

X2 B.V.

X3

gevestigd en wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

DRS. Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

raadsvrouw: mr. C. Presilli

 

1.          Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-       het op 25 september 2019 ingekomen klaagschrift van 24 september 2019 met bijlagen;

-       de op 11 oktober 2019 ingekomen brief van klager van 8 oktober 2019 met bijlagen;

-       het op 23 oktober 2019 ingekomen verweerschrift van dezelfde datum met bijlagen;

-       de op 28 oktober 2019 ingekomen brief van betrokkene van 24 oktober 2019 met een aanvulling op het verweerschrift;

-       de op 3 februari  2020 ingekomen brief van betrokkene van 31 januari 2020 met nadere bijlage.

Klagers zullen verder in enkelvoud worden aangeduid.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 10 februari 2020. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn adviseurs [A] en

[B] RA. Betrokkene  is eveneens verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw voornoemd en haar kantoorgenoot mr. D.W. van der Voort.  

1.3       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klager is enig aandeelhouder/directeur van [X2], de  houdstervennootschap van alle aandelen in [X1] gevestigd te [plaats3] (hierna: [X1]). Deze onderneming exploïteert sinds 1995 twee strandtenten te weten strandpaviljoen [1] en strandpaviljoen [2] en verhuurt strandcabines.

2.2       Betrokkene is werkzaam voor [accountantskantoor] (hierna: accountants-kantoor) en heeft op grondslag van een opdrachtbevestiging van 5 februari 2010 samenstel- en overige werkzaamheden voor [X1] verricht. [C] (hierna: [C]) was daar als medewerker van het kantoor intensief bij betrokken. Onder overige werkzaamheden staat vermeld:

 “Overige werkzaamheden

Voorts zijn we overeengekomen dat we de volgende, overige, werkzaamheden voor u zullen verrichten:

1.     Wij zullen u ondersteunen en begeleiden bij het opzetten van een financiële administratie en begeleiden en ondersteunen bij de door uzelf te voeren financiële administratie met behulp van Exact Globe software;

2.     U verzorgt zelf de aangiften omzetbelasting. Eventuele verschillen over een fiscaal jaar tussen de ingediende aangiften omzetbelasting en de door ons verzorgde jaarafsluiting van de financiële administratie zullen door ons, zo nodig, middels een suppletieaangifte worden ingediend;

3.     Samenstellen van de aangifte vennootschapsbelasting per jaar;

4.     Op maandelijkse basis te voeren salarisadministratie en de daarbij behorende aangifte loonheffingen;

5.     Alle voorkomende adviezen en begeleiding die volgen uit of verband houden met het voorgaande op onder andere het gebied van belastingzaken, sociale verzekeringen en financiën, (bedrijfs-)economie en (geautomatiseerde) administraties.”

2.3       De belastingdienst is op 12 mei 2014 een boekenonderzoek gestart bij [X1]. Het doel van dat onderzoek was om de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting en de omzetbelasting in het jaar 2011 vast te stellen. Naar aanleiding van de bevindingen over het jaar 2011 is het onderzoek uitgebreid met de beoordeling van de volledigheid van de omzet over de jaren 2010 en 2012.  De controlerend belastingambtenaar was [D] (hierna: [D]).

2.4       Op 26 mei 2014 heeft een bespreking met de belastingdienst plaatsgevonden en is afgesproken dat klager vragen van de belastingdienst zou beantwoorden. In een brief gedagtekend 15 juli 2014, heeft [D] verslag gedaan van voorlopige bevindingen in het onderzoek. Daarop heeft betrokkene in overleg met klager gereageerd per e-mail van 29 juli 2014 waarna [D] op 24 september 2014 heeft gesproken met klager en betrokkene.

2.5       [D] heeft klager naar aanleiding van het gesprek op 24 september 2014 bij brief van 29 september 2014 op de hoogte gesteld van het feit dat de administratie van [X1] niet voldeed aan artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en dat dat kon leiden tot de omkering van de bewijslast in de bezwaar- en beroepfase waarvoor klager een informatiebeschikking zou ontvangen. In de brief staat ook dat [D] voornemens was de omzet te corrigeren naar een brutowinstpercentage van 225% of de omzet te corrigeren op basis van een door het accountantskantoor op te zetten theoretische omzetberekening  op grond van de totale inkopen over 2011.

2.6       In een informatiebeschikking [1] met dagtekening 6 oktober 2014 heeft de belastinginspecteur beslist dat de administratie van [X1] in het kalenderjaar 2011 op het onderdeel van de administratieplicht niet voldeed aan de wettelijke normen ten behoeve van de belastingheffing. Vastgesteld is dat er geen kasboek werd bijgehouden, geen kascontrole plaatsvond en de per kas ontvangen opbrengst van de verhuur van strandcabines ten bedrage van € 10.040 niet in de financiële administratie was opgenomen. Tegen de informatiebeschikking is geen bezwaar gemaakt.

2.7       Omdat [D] ondanks herhaald verzoek niet de toegezegde  inkoopanalyse [1] had ontvangen heeft hij betrokkene bij brief van 24 december 2014 opnieuw gevraagd om alle inkoopanalyses van de paviljoens [1] en [2] die nog niet in zijn bezit waren. Ook heeft hij gevraagd om overzichten waaruit zou blijken dat de contant ontvangen opbrengst van de verhuur van strandcabines in de kalenderjaren 2010 en 2012 in de financiële administratie was opgenomen.

2.8       In een informatiebeschikking [2] met dagtekening 2 februari 2015 heeft de belastinginspecteur beslist dat de administratie van [X1] in de kalenderjaren 2010 en 2012 op het onderdeel van de administratieplicht niet voldeed aan de wettelijke normen ten behoeve van de belastingheffing. Vastgesteld is dat er geen kasboek werd bijgehouden, geen kascontrole plaatsvond en de per kas ontvangen opbrengst van de verhuur van strandcabines in 2010 en 2012 niet in de financiële administratie was opgenomen.  

2.9       Tegen de informatiebeschikking van 2 februari 2015 heeft betrokkene bezwaar gemaakt.  Dit bezwaar is door de belastinginspecteur afgewezen bij beschikking van 30 maart 2015. 

2.10     [D] heeft op 3 maart 2015 een rapport betreffende het boekenonderzoek  uitgebracht. Daarin staat:

  1.2 Verloop onderzoek

1.2.1 Overzicht contacten

(...) heeft op 26 mei 2014 het inleidend gesprek plaatsgevonden met de heer [X3] op strandpaviljoen [1]. Op 15 juli 2014 heb ik aan [accountantskantoor] mijn voorlopige bevindingen betreffende het boekenonderzoek verstuurd en daarbij verzocht om een reactie uiterlijk op 29 juli 2014. (...)

Op 24 september 2014 met de heer [Y] afgesproken dat [accountantskantoor] In samenwerking met belastingplichtige, de inkopen over 2011 zodanig te gaan rubriceren dat het mogelijk wordt om binnen een redelijke tijd theoretische omzetberekeningen te maken. (...).

Tot op heden heb ik niets meer vernomen van de heer [Y] of van de bestuurder van belastingplichtige. Gelet op het feit dat ik al op 15 juli 2014 de eerste versie van mijn voorlopige bevindingen aan [accountantskantoor] heb verstuurd, acht ik wachten op verder overleg niet zinvol meer en vind ik het nu de tijd om het onderzoek te beëindigen.

(...)

4.5 Omzetcorrectie

Ik stel dat de administratie niet voldoet aan de eisen die het bedrijf daar aan stelt en derhalve niet voldoet aan artikel 52 van de AWR. Hiervoor heb ik informatiebeschikkingen opgemaakt (...). De theoretisch berekende omzet is aanzienlijk hoger dan de omzet die uit de administratie en aangiften blijkt. Daarom stel ik ook dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan m.b.t. 2010, 2011 en 2012

(...)        

2.11     Tegen de additionele aanslagen die klager zijn opgelegd voor een totaalbedrag van € 396.452 heeft betrokkene namens klager bezwaar gemaakt. In die procedure heeft een belastingadviseur het dossier van betrokkene overgenomen.

2.12     Met de belastingdienst heeft klager een vaststellingsovereenkomst gesloten inhoudende een betaling van een totaal bedrag van € 225.000 verdeeld over Vpb, BTW en IB, boetes en rente.

2.13     Bij brief van 26 september 2016 heeft klager het accountantskantoor aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade als gevolg van de wijze waarop de administratie van [X1] werd gevoerd en gepresenteerd in de jaarstukken en als gevolg van het uitblijven van bezwaar respectievelijk beroep aangaande de informatiebeschikkingen waardoor de bewijslast  ten aanzien van de juistheid van de aanslagen is omgekeerd.

2.14     Omdat rekeningen van betrokkene onbetaald bleven is het accountantskantoor op 5 januari  2018 een incassoprocedure gestart jegens klager.

2.15     Op verzoek van klager heeft [B] RA een rapport van bevindingen  gedateerd 8 mei 2018 opgesteld over de gang van zaken met betrekking tot het boekenonderzoek en de rol van betrokkene.

3.          De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de verwijten dat betrokkene:

a.     gemaakte afspraken niet conform de opdracht voor werkzaamheden is nagekomen en jaarrekeningen van [X1] niet conform de toepasselijke voorschriften van Standaard 4410 [3]  heeft samengesteld;

b.     professionele diensten onjuist en onzorgvuldig heeft uitgevoerd en verkeerde adviezen heeft gegeven.

c.     onjuiste, onware en onterechte standpunten heeft ingenomen in de incassoprocedure.

3.3       Wat klachtonderdeel b betreft heeft klager onder meer aangevoerd dat betrokkene verkeerd heeft geadviseerd over de opzet van de kasadministratie, geen bezwaar tegen de informatiebeschikking van 6 oktober 2014 heeft gemaakt en onjuiste conclusies van de belastingdienst niet heeft bestreden.  Ook is betrokkene afspraken en verzoeken om informatie met de belastingdienst niet nagekomen.

3.4       Wat door  klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.          De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       De registeraccountant is bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met zijn beroepsregels [4] .

Bepalingen voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de klachtonderdelen

4.2       De Accountantskamer overweegt dat een klacht alleen inhoudelijk kan worden beoordeeld als die binnen de geldende klachttermijn is ingediend. Met ingang van 1 januari 2019 geldt in beginsel een klachttermijn van 10 jaar na het moment van de gewraakte gedraging (artikel 22, eerste lid, Wtra (nieuw). Op grond van de overgangswetgeving (artikel 51 Wtra nieuw) wordt een klacht echter niet in behandeling genomen als op  1 januari 2019 de oude klachttermijn (die drie of zes jaar was) al was verstreken. Daarom moet wat betreft de zesjaarstermijn worden beoordeeld of de gewraakte gedragingen van betrokkene plaatsvonden vóór 1 januari 2013. Daarnaast moet voor de driejaarstermijn beoordeeld worden of klager vóór 1 januari 2016 heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met de beroepsregels was.  

4.3       Het gaat er bij de driejaarstermijn niet om wanneer een klager een handelen of nalaten van een accountant heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren, maar wanneer bij een klager op grond van door hem geconstateerde feiten in verband met dat handelen of nalaten een vermoeden is ontstaan of redelijkerwijs kon ontstaan dat de accountant van zijn handelen of nalaten een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten is niet vereist dat een klager volledig op de hoogte is van de exacte regelgeving voor accountants waarmee het handelen of nalaten (mogelijk) in strijd is. Het verweer van klager dat het niet naleven van Standaard 4410 hem pas in 2019 is gebleken en gerapporteerd, kan hem dan ook niet helpen.

Klachtonderdeel a en b. waarin wordt verweten: niet nakomen van afspraken en onjuist/onzorgvuldig  uitvoeren van professionele diensten.

4.4       Klager heeft  er over geklaagd dat betrokkene in de jaren 2010, 2011 en 2012 zijn zorgplicht heeft verzaakt om [X1] te adviseren een correcte kasadministratie te voeren en een kasboek te gebruiken en heeft verzuimd om de jaarrekening 2011 - waarbij hij een samenstellingsverklaring heeft  verstrekt op 26 november 2012- conform Standaard 4410 samen te stellen. Omdat het klaagschrift meer dan zes jaar na deze handelwijzen is ingediend, zijn de klachtonderdelen in zoverre niet-ontvankelijk.

4.5       Klager heeft er ook over geklaagd, zo heeft de Accountantskamer begrepen, dat betrokkene bij de jaarrekening 2012 ten onrechte een samenstellingsverklaring heeft verstrekt omdat aan die jaarrekening een gebrekkige kasadministratie ten grondslag ligt en daarin een onjuiste omzet is verwerkt. Op de zitting heeft klager naar voren gebracht dat bij die jaarrekening een samenstellingsverklaring is uitgebracht in november 2013. Eerdergenoemde zesjaarstermijn was ten tijde van het indienen van deze klacht op 29 september 2019 dus niet verstreken.

Op grondslag van de informatiebeschikking van 6 oktober 2014 en de informatiebeschikking van 2 februari 2015 wist klager echter al dat de administratie van [X1] in de jaren 2011 respectievelijk 2012 niet aan de wettelijke eisen voldeed. Klager kon daarom al op 2 februari 2015 redelijkerwijs vermoeden dat de jaarrekening 2012 mogelijk niet conform de daarvoor geldende voorschriften was samengesteld. Omdat een jaarrekening het produkt is van de administratie van een onderneming en in het verlengde daarvan ligt, kon klager toen ook redelijkerwijs vermoeden dat de omzet in de jaarrekening 2012 niet op de juiste wijze was verantwoord. Dat vermoeden moet klager ten laatste hebben gekregen op grond van het rapport van 3 maart 2015,  waarin onder 4.5 is vermeld dat de administratie niet aan de eisen voldeed en in belastingaangiften 2012 van een te lage omzet is uitgegaan.  Omdat klager over deze handelwijze meer dan drie jaar daarna een klacht heeft ingdiend zijn deze klachtonderdelen ook in zoverre niet ontvankelijk.

Klachtonderdeel c. waarin het innemen van onjuiste standpunten wordt verweten.

4.6       Volgens vaste jurisprudentie kan het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen - al dan niet in rechte - innemen van een civielrechtelijk standpunt, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake als een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn. Of  door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als het accountantsberoep in diskrediet brengend.

4.7       Ter onderbouwing van zijn verwijt heeft klager in zijn klaagschrift een tiental punten opgesomd. Deze betreffen evenwel een mening van klager waarvan de juistheid vanwege het ontbreken van een onderbouwing niet door de Accountantskamer is vast te stellen. Desgevraagd heeft klager zijn standpunt ook ter zitting niet nader onderbouwd. 

Niet gebleken is daarom dat betrokkene in de civiele procedure één of meerdere standpunten heeft ingenomen die bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw zijn. Dat klager jegens de belastingdienst in het belang van klager een ander standpunt heeft ingenomen over bepaalde feiten, dan in de civiele (incasso)procedure, maakt het handelen van betrokkene nog niet misleidend en te kwader trouw.

4.8       Klachtonderdeel c. is hierom ongegrond.

4.9       Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.          Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen a. en b. niet-ontvankelijk;

·       verklaart klachtonderdeel c.   ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. G. van Rijssen (rechterlijke leden) en dr. C.M. van Nieuw Amerongen RA en drs. J. Kalisvaart AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.


[1] op grond van artikel 52a AWR

[2] ook op grond van artikel 52a AWR

[3] van de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden

[4] Artikel 33 Wet op de registeraccountants (Wet RA) en artikel 42 Wet op het Accountantsberoep (Wab)