ECLI:NL:TACAKN:2020:22 Accountantskamer Zwolle 19/1209 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:22
Datum uitspraak: 02-03-2020
Datum publicatie: 02-03-2020
Zaaknummer(s): 19/1209 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster was klant bij het administratiekantoor van de echtgenote van betrokkene. Hij was elders werkzaam, maar verrichtte ook werkzaamheden voor klaagster via het administratiekantoor. Hiervoor is betrokkene feitelijk verantwoordelijk te houden. Klacht m.b.t. jaarrekening gegrond; betrokkene had onvoldoende inzicht in de onderneming. Op verzoek van vm aandeelhouder van klaagster heeft betrokkene (buiten het administratiekantoor om) een waardering van het aandelenpakket gemaakt. Betrokkene was bekend met onenigheid tussen de vm aandeelhouders. Bedreiging voor het zich niet houden aan beginsel van objectiviteit niet onderkend. Klacht op dat punt ook gegrond. Maatregel: berisping.    

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/1209 Wtra AK van 2 maart 2020 van

X B.V. ,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R ,

gemachtigde: [A],

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. A.C. van Campen.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 1 juli 2019 ingekomen klaagschrift van 28 juni 2019 met bijlagen;

-        de op 15 juli 2019 ingekomen brief namens klaagster van 12 juli 2019 met bijlage;

-        het op 27 september 2019 ingekomen verweerschrift van 26 september 2019 met bijlagen;

-        de op 4 december 2019 ingekomen aanvullende stukken van 2 december 2019.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van

13 december 2019. Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B], bijgestaan door [C]. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. A.C. van Campen en mr. A.C.M. Kitslaar, advocaten te ‘s-Hertogenbosch.

1.3       Namens klaagster en door betrokkene zijn op genoemde zitting de respectievelijke standpunten toegelicht (aan de hand van pleitnota’s die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en vragen van de Accountantskamer beantwoord.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als accountant-administratieconsulent in het register van (nu) de Nba. Betrokkene is partner bij [accountantskantoor] ([accountantskantoor]). De echtgenote van betrokkene exploiteert de eenmanszaak Administratiekantoor [administratiekantoor] ([administratiekantoor]).

2.2       Gemachtigde van klaagster is enig aandeelhouder en bestuurder van klaagster. Klaagster heeft een aantal dochtervennootschappen, waaronder [BV1] ([BV1]). Hiervan hield zij 50% van de aandelen. De andere 50% van de aandelen werd gehouden door [BV2] ([BV2]). Enig aandeelhouder en bestuurder van [BV2] was [D].

2.3       [Administratiekantoor] verrichtte werkzaamheden voor [BV1]. Het ging om het samenstellen van de jaarrekening en het verzorgen van de aangiftes vennootschaps-belasting. Dat deed [administratiekantoor] ook voor de andere dochtervennootschappen die deel uitmaakten van klaagster. Voor het digitaal verwerken van de administratie van [BV1] is via [accountantskantoor] een licentie voor het gebruik van Exact Online verstrekt. Via de rapportgenerator van [accountantskantoor] werden de jaarrekeningen van [BV1] opgesteld. Voor het deponeren van de jaarrekeningen van [BV1] werd het computersysteem van [accountantskantoor] gebruikt.

2.4       In januari 2016 is [BV3] ([BV3]) opgericht. Daarvan was [BV2] enig aandeelhouder en bestuurder.

2.5       In februari 2018 heeft [administratiekantoor] de werkzaamheden voor klaagster, [BV1] en de andere dochtervennootschappen van klaagster gestaakt omdat bleek dat [D] en [A] een conflict hadden. De laatste werkzaamheden die [administratiekantoor] voor klaagster en haar dochtervennootschappen heeft verricht zagen op het boekjaar 2016.

2.6       In juni 2018 heeft [D] betrokkene laten weten dat hij niet meer met klaagster wilde samenwerken. In verband daarmee heeft [D] betrokkene gevraagd hem inzicht te geven in de waarde van de aandelen van [BV1]. Betrokkene heeft een beknopte berekening gemaakt op basis van de DCF-methode. Deze berekening diende als eerste opzet.

2.7       Op 26 oktober 2018 hebben [D] en klaagster overeenstemming bereikt over de beëindiging van de samenwerking waarbij zij een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. [D] heeft het aandelenbelang van klaagster in [BV1]  overgenomen en [administratiekantoor] opnieuw opdracht gegeven om werkzaamheden voor [BV1] te verrichten.

2.8       Klaagster stelt schade te hebben geleden door het optreden van betrokkene, onder meer doordat zij haar aandeel in [BV1] voor een te lage prijs heeft verkocht. Klaagster heeft zowel [accountantskantoor] als [administratiekantoor] aansprakelijk gesteld. Zowel [accountantskantoor] als [administratiekantoor] hebben iedere aansprakelijkheid afgewezen.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

a. betrokkene heeft [D] geadviseerd [BV3] op te richten terwijl hij kon weten dat dit tot problemen tussen de aandeelhouders zou leiden;

b. betrokkene was de accountant van [BV1] en is in die hoedanigheid niet opgetreden tegen fraude. Hij heeft medewerking verleend aan het samenstellen en deponeren van misleidende jaarrekeningen;

c. betrokkene heeft de jaarrekening van [BV1] te laat gedeponeerd, dit niet gemeld en niet gewaarschuwd voor de gevolgen daarvan;

d. betrokkene heeft fouten opgenomen in de jaarrekening over 2016 van [BV1];

e. betrokkene heeft de aandelen van [BV1] te laag gewaardeerd, zijn betrokkenheid daarbij geheim gehouden en bedreigingen voor zijn objectiviteit genegeerd;

f. betrokkene kent de voor hem geldende regelgeving niet of heeft deze genegeerd.

3.3       B ij de mondelinge behandeling is door klaagster een zeer uitvoerige pleitnota overgelegd, waarin wordt gereageerd op het verweerschrift. Hierin zijn echter ook nieuwe feiten en standpunten naar voren gebracht. De Accountantskamer heeft deze niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen en zal ze dan ook niet als zodanig bespreken. De inbreng op een dergelijk laat tijdstip is in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde.

Ook wijst de Accountantskamer op vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (zie onder meer ECLI:NL:CBB:2019:656), waarin is geoordeeld dat de Accountantskamer bij de beoordeling van een klacht de feiten dient vast te stellen voor zover dat voor die beoordeling dienstig is. Feiten die niet relevant zijn voor de beoordeling van de bezwaren tegen de accountant, hoeven niet bij de feitenvaststelling te worden betrokken. Hieruit volgt dat niet alle door klaagster geschetste feiten in de uitspraak hoeven te worden opgenomen. Dat geldt ook ten aanzien van de naar voren gebrachte argumenten. De Accountantskamer zal dan ook niet op alle door partijen aangevoerde argumenten ingaan.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak.  

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       In klachtonderdeel a. verwijt klaagster betrokkene dat hij heeft geadviseerd [BV3] op te richten in de wetenschap dat dit tot problemen tussen de aandeelhouders zou leiden. Betrokkene heeft dit uitdrukkelijk bestreden en heeft een verklaring van [D] in het geding gebracht waarin deze stelt dat het oprichten van [BV3] zijn eigen initiatief was en dat betrokkene hem daarbij geen advies heeft gegeven.

Op de zitting heeft klaagster alleen naar voren gebracht dat de verklaring van [D] niet juist en niet geloofwaardig is. Zij heeft echter niet onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van stukken of anderszins, dat betrokkene een adviserende rol had bij de oprichting van de betreffende BV, zodat dit klachtonderdeel geen doel treft.   

4.4       Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen b., d., en f. bespreekt de Accountantskamer deze gezamenlijk. De klachtonderdelen komen er in de kern op neer dat betrokkene de accountant was van [BV1] en dat hij in die hoedanigheid verantwoordelijk is voor het samenstellen van de jaarrekening 2016. Deze jaarrekening is volgens klaagster onjuist en misleidend. Ook is betrokkene niet opgetreden tegen fraude. Betrokkene voert daartegen - samengevat - aan dat hij niet in loondienst was bij [administratiekantoor], dat hij af en toe vrijblijvend met zijn echtgenote heeft meegekeken en haar heeft ondersteund bij het samenstellen van de jaarrekeningen van [BV1].

4.5       Om te kunnen bepalen of betrokkene zich, zoals klaagster stelt, niet heeft gehouden aan de voor hem geldende wet- en regelgeving, is van belang vast te stellen in hoeverre hij betrokken was bij (de jaarrekening 2016 van) [BV1].

Vast staat dat [BV1] een klant van [administratiekantoor] was. Ook is komen vast te staan dat betrokkene, hoewel niet werkzaam voor [administratiekantoor], namens [administratiekantoor] een (groot) deel van de feitelijke werkzaamheden voor [BV1] uitvoerde. [Administratiekantoor] deed de samenstelwerkzaamheden, maar de besprekingen daarover voerde betrokkene (klaagschrift bijlage 46). Als er vragen waren bij [administratiekantoor] of de aandeelhouders beantwoordde betrokkene die. Blijkens de overgelegde e-mails  was betrokkene gesprekspartner namens [administratiekantoor].

De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene op dusdanige wijze bij [administratiekantoor] betrokken was, hetzij door de samenstelwerkzaamheden zelf te verrichten dan wel daarop toe te zien, hetzij door te fungeren als adviseur en vraagbaak, dat moet worden geoordeeld dat hij voor deze werkzaamheden feitelijk verantwoordelijk was.

Dat dit niet, zoals betrokkene heeft gesteld, was verdisconteerd in de prijs die was afgesproken met [administratiekantoor], doet daar niet aan af.

4.6       Het waren werkzaamheden waarbij vakbekwaamheid als accountant is toegepast, zodat alle fundamentele beginselen van de VGBA daarop van toepassing zijn. Op de werkzaamheden ten behoeve van het samenstellen van de jaarrekening zijn de bepalingen van Standaard 4410 van toepassing.

4.7       In het licht van de onder 4.5 en 4.6 genoemde feiten geldt voor de klachtonderdelen b., d. en f. het volgende.  

Betrokkene vindt dat klaagster haar verwijten aan zijn adres niet heeft onderbouwd met bewijs. Ook heeft hij aangevoerd dat [administratiekantoor] niet betrokken was bij de administratie van [BV1], zodat het aan de vennootschap zelf was eventuele onregelmatigheden vast te stellen. De rol van betrokkene was zo beperkt dat hij daarvan niets wist of hoefde te weten. Datzelfde geldt voor de jaarrekening, waarbij betrokkene geen samenstellingsverklaring heeft afgegeven.

Of de jaarrekening 2016 onjuistheden (al dan niet als gevolg van fraude) bevat kan de Accountantskamer niet vaststellen. Daarvoor biedt het klachtdossier te weinig aanknopingspunten. In zoverre zijn de klachtonderdelen b. en d. ongegrond. Wel concludeert de Accountantskamer dat betrokkene zichzelf in een dusdanige positie heeft gebracht dat hij dat ook niet goed kon vaststellen.

Betrokkene was immers niet werkzaam voor [administratiekantoor] en als gevolg daarvan niet formeel bij de opdracht van [BV1] betrokken. Op de zitting heeft betrokkene verklaard dat hij bij de samenstelwerkzaamheden ‘af en toe meekeek’ en waar nodig vragen beantwoordde. Betrokkene heeft op deze wijze geen juiste invulling gegeven aan het bepaalde in Standaard 4410, hoewel hij daartoe, zoals gesteld in r.o. 4.6 wel was gehouden. Door deze werkwijze is het de vraag of betrokkene voldoende inzicht in de entiteit heeft kunnen verwerven. Hij beschikte in ieder geval niet over de vereiste documentatie en de aansluiting daarvan op de jaarrekening. Betrokkene heeft als gevolg daarvan het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid niet nageleefd. Klachtonderdeel f. is in zoverre gegrond.

4.8       Klaagster stelt in klachtonderdeel c. dat betrokkene de jaarrekening van [BV1] te laat heeft gedeponeerd, dit niet heeft gemeld en ook niet heeft gewaarschuwd voor de gevolgen daarvan. Klaagster heeft enkele documenten in geding gebracht waaruit dit volgens haar blijkt.

De Accountantskamer stelt voorop dat het opmaken en publiceren van de jaarrekening de verantwoordelijkheid is van het bestuur van de vennootschap. Uiteraard kan de vennootschap het publiceren van de jaarstukken overlaten aan een accountant, maar daarover zullen dan concrete afspraken moeten zijn gemaakt, al dan niet vastgelegd in de opdrachtbevestiging. Daarvan is in het voorliggende geval niet gebleken. De stukken die door klaagster zijn ingebracht zien niet op [BV1], maar op andere vennootschappen.

Betrokkene heeft betoogd dat hij de vennootschap wel degelijk heeft gewezen op het belang van tijdige publicatie. Hij heeft in dat kader een verklaring overgelegd van [D], die dat bevestigt. Weliswaar is op de zitting namens klaagster betoogd dat uit deze verklaring niet blijkt dat betrokkene [D] ook heeft geïnformeerd over de gevolgen van het niet tijdig deponeren, maar dit betoog kan niet slagen. Het is immers aan klaagster om haar klacht te onderbouwen en dat betrokkene op dit punt in gebreke is gebleven is niet gebleken. Het klachtonderdeel treft dan ook geen doel.

4.9       Klachtonderdeel e. ziet op de door betrokkene gemaakte berekening van de waarde van de aandelen [BV1]. Volgens klaagster heeft betrokkene deze opzettelijk te laag gewaardeerd, zijn rol daarin geheim willen houden en zou hij niet hebben onderkend dat zijn objectiviteit in het geding was.

Betrokkene heeft in zijn verweerschrift betoogd dat [D] en klaagster, noch [BV1] cliënten van hem waren. Als gevolg daarvan was dan ook geen sprake van een conflict tussen cliënten. Zijn objectiviteit was dan ook niet in het geding, aldus betrokkene. Ook voert betrokkene aan dat hij [D] en zijn advocaat heeft gevraagd of het de bedoeling was zijn indicatieve berekening in een procedure te gaan gebruiken. Op die vraag is ontkennend geantwoord. 

Vast staat dat [administratiekantoor]  de werkzaamheden voor [BV1] in februari 2018 heeft gestaakt. Vanaf dat moment was dan ook geen sprake meer van een cliëntrelatie tussen [administratiekantoor] en die vennootschap. Niettemin heeft [D] betrokkene in juni 2018 gevraagd een berekening van de waarde van het aandelenpakket van [BV1] te maken. Daarvan is klaagster niet op de hoogte gebracht, terwijl deze op dat moment ook nog aandeelhouder en bestuurder van [BV1] was. Betrokkene wist op dat moment van de onenigheid tussen beide bestuurders.

Betrokkene had toen moeten onderkennen dat sprake was van een bedreiging voor het zich niet houden aan een fundamenteel beginsel, te weten het beginsel van objectiviteit. De afweging die betrokkene heeft gemaakt, te weten dat klaagster geen klant (meer) was en dat slechts sprake was van een indicatie van de waarde en geen officiële rapportage, is onvoldoende. Niet gebleken is dat betrokkene zijn vraag aan [D] en zijn advocaat over de bedoeling van het stuk heeft vastgelegd. Klachtonderdeel e. is in zoverre gegrond.

Dat betrokkene de aandelen willens en wetens te laag heeft gewaardeerd zoals klaagster beweert, is niet aannemelijk geworden, zodat het klachtonderdeel in zoverre ongegrond is.

4.10     Uit vorenstaande volgt dat de klacht onder f gegrond is, als hiervoor omschreven, en de klacht onder e. gedeeltelijk gegrond is.

4.11     Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond zal worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Betrokkene heeft zich onder de vlag van het administratiekantoor van zijn echtgenote, [administratiekantoor], bemoeid met de samenstellingsopdrachten voor en advisering van haar klant. Hij heeft zijn verantwoordelijkheid als accountant voor die werkzaamheden  niet of onvoldoende onder ogen gezien. Ook heeft hij onvoldoende bedreigingen voor het zich niet houden aan de fundamentele beginselen gezien, als gevolg waarvan geen toereikende maatregel is getroffen en vastgelegd. Daardoor heeft hij gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Anderzijds is meegewogen dat uit de verklaring van betrokkene ter zitting blijkt dat hij van deze kwestie heeft  geleerd, en dat hij geen bemoeienis meer heeft met het bedrijf van zijn echtgenote. De activiteiten van [administratiekantoor] zijn door deze zaak beëindigd.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart klachtonderdeel f. gegrond en klachtonderdeel e. deels gegrond;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en D.J. ter Harmsel AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.