ECLI:NL:TNORSHE:2019:8 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/51

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2019:8
Datum uitspraak: 15-04-2019
Datum publicatie: 24-04-2019
Zaaknummer(s): SHE/2018/51
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager is geen erfgenaam geworden. Dit was wel de intentie van erflater. Er is echter geen geldig testament tot stand gekomen. Klager verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld althans niet zoals een goed notaris betaamt doordat hij: 1)         rond bezoeken/gesprekken op 26 maart, 7 en 8 april 2015 niet duidelijk heeft gemaakt, laat staan schriftelijk vastgelegd dat zolang er geen én door erflater én door de notaris ondertekend testament was, er geen geldig testament was; 2)         in de situatie en het ziektebeeld van erflater en ook het huisbezoek op 7 april 2015 ten onrechte geen aanleiding heeft gezien in de brief van 10 april 2015 op spoed aan te dringen voor wat betreft de ondertekening van het testament en de brief van 10 april 2015 ook niet aangetekend en per e-mail aan erflater heeft verzonden; 3)         in zijn brief van 6 juli 2015 zaken op een rij heeft gezet, maar ook daarin niet duidelijk heeft gemaakt dat er geen geldig testament was en klager ter zake niet gewaarschuwd voor mogelijke consequenties; 4)         ten onrechte zijn aanvankelijke medewerking heeft ingetrokken aan het achterhalen van de erfgenamen; 5)         klager ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt en; 6)         klager ten onrechte na het opstellen van de verklaring van erfrecht niet heeft geïnformeerd over zijn bevindingen;   Op klachtonderdelen 1 en 2 is klager niet ontvankelijk, op de overige ongegrond.

Klachtnummer  : SHE/2018/51

Datum uitspraak : 15 april 2019

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam klager] (hierna: klager),

wonende in [woonplaats klager],

gemachtigde: mr. W. de Vries, advocaat te Den Haag,

tegen

notaris de heer mr. [naam notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats notaris],

gemachtigde: mr. P. Kramer, advocaat te Amsterdam.

1.         De procedure

1.1.      Klager heeft bij brief van 21 juni 2018, binnengekomen bij de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag op 22 juni 2018, een klacht ingediend tegen de notaris.

1.2.      Op 13 juli 2018 heeft de voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag aan het gerechtshof te Amsterdam (hierna: het hof) verzocht de behandeling van de klacht te verwijzen naar een andere kamer voor het notariaat. Dit omdat de notaris lid van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag is.

1.3.      Bij beslissing van 30 juli 2018 heeft de plaatsvervangend president van het hof het verzoek toegewezen en beslist dat de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) de klacht zal behandelen.

1.4.      De notaris heeft op 30 augustus 2018 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend, waarna de (plaatsvervangend) voorzitter heeft bepaald dat de klacht ter zitting van de kamer moet worden behandeld.

1.5.      De klacht is behandeld ter zitting van 18 februari 2019. De gemachtigde van klager, de notaris, en mr. M.H.J. Lubbers, waarnemend voor de gemachtigde van de notaris, zijn verschenen.

2.         De feiten

2.1.      De notaris is in maart 2015 benaderd door wijlen de heer [naam erflater] (hierna: erflater) om een testament op te stellen. Om die reden heeft erflater, samen met klager, op 24 maart 2015 een bezoek gebracht aan het kantoor van de notaris. Tijdens dit bezoek heeft erflater verteld dat hij een testament wilde waarin klager tot zijn enig erfgenaam werd benoemd. Tijdens deze bespreking is de notaris medegedeeld dat erflater terminaal ziek was.

2.2.      Naar aanleiding van deze bespreking heeft de notaris een concept-testament opgesteld alsmede een volmacht voor klager waarmee klager de bankrekening van erflater kon gaan beheren. De notaris heeft deze documenten op 30 maart 2015 per post naar erflater gestuurd. In het begeleidend schrijven heeft de notaris geschreven: “Als de stukken accoord zijn, verzoek ik u om contact op te nemen om de stukken te tekenen.”

2.3.      Op 2 april 2015 heeft erflater naar aanleiding van het concept-testament telefonisch contact opgenomen met de notaris. Tijdens dat telefoongesprek is afgesproken dat de notaris enige dagen later bij erflater thuis zou komen om zijn wensen te bespreken.

2.4.      Op 7 april 2015 vond dit huisbezoek plaats. Hierbij was klager aanwezig. Tijdens dit bezoek werd het de notaris duidelijk dat erflater ook een levenstestament wilde laten opstellen. Het concept-testament kon ongewijzigd blijven. De opgestelde volmacht is toen direct ondertekend.

2.5.      Op 10 april 2015 heeft de notaris een concept-levenstestament per post naar erflater gezonden. Het begeleidend schrijven vermeldt: “Als de akte accoord is, verzoek ik u om contact op te nemen om deze akte en het testament te tekenen”.

2.6.      Op 15 april 2015 is erflater plotseling overleden.

2.7.      Na het overlijden van erflater hebben de notaris en klager, alsmede de heer [x], een goede vriend/vertrouwenspersoon van erflater, enige keren met elkaar gesproken.

2.8.      Op 15 juni 2015 heeft de notaris op zijn kantoor een gesprek gehad met klager en de heer [x].

2.9.      Op verzoek van klager heeft de notaris op 6 juli 2015 aan klager een brief gestuurd waarin hij de gang van zaken tussen 26 maart 2015 en het moment van overlijden van erflater op 15 april 2015 kort schetst.

2.10.    Begin januari 2016 heeft klager zich tot zijn gemachtigde gewend. Deze gemachtigde heeft op 5 januari 2016 een telefonisch overleg gehad met de notaris. Naar aanleiding van dit telefonisch overleg heeft hij op 6 januari 2016 de notaris per e-mail bericht dat hij klager geadviseerd heeft om aan de notaris opdracht te geven tot het opstellen van een verklaring van erfrecht. De gemachtigde van klager vraagt in deze e-mail of de notaris kan aangeven met welke kosten klager hiervoor rekening moet houden.

2.11.    De notaris heeft de mail van 6 januari 2016 op diezelfde dag als volgt beantwoord:

“(…) Normaal gesproken bedragen de kosten daarvoor tussen E 400 en E 600 ex BTW en bijkomende kosten. Dit is echter niet een “normaal geval”. Wij zullen moeten uitvinden wie de dichtstbijzijnde familieleden van [erflater] zijn, daarmee contact opnemen en hen vertellen dat er weliswaar geen testament is, maar wel een wil welke middels een concept testament geuit is. Dan hangt het ervan af wat zij gaan doen en pas daarna kan ik een verklaring van erfrecht opstellen. Ik kan thans niet inschatten hoeveel tijd een en ander gaat kosten.

Ik stel voor dat we nu uitgaan van een “redelijk makkelijke weg” waarbij de kosten ongeveer E 500,00 ex BTW en bijkomende kosten zullen bedragen en als ik merk/zie dat ik er meer tijd aan besteed en dus boven dat bedrag zal uitkomen, ik dat dan meld (…).”

2.12.    Bij e-mailbericht van 13 januari 2016 heeft gemachtigde van klager de notaris het volgende bericht:

“Inmiddels ontving ik van [klager] voor het door u opstellen van een verklaring van erfrecht/onderzoek een bedrag van € 500. Dat heb ik onder mij op mijn derdenrekening ten behoeve van u.

Ik geef u graag bij deze opdracht om ter zake het nodige te verrichten. Ik teken aan dat ik ervan uitga dat u inzake de tekst tzt met mij zult willen afstemmen al naar gelang familieleden worden gevonden en/of zij iets claimen.

Het standpunt zijdens [klager] houdt in dat gelet op de bijzondere omstandigheden rondom het (net) niet meer gekomen zijn tot het ondertekenen van het (notariële)testament er sprake is van een concept- testament dat met een geldig testament moet worden gelijkgesteld. Als familieleden tzt onverhoopt iets claimen, zal ik een procedure voor [klager] opstarten waarin dit middels een verklaring voor recht zal worden gevorderd.”

2.13.    Op 5 februari 2016 bericht de notaris aan de gemachtigde van klager:

“Namens uw client, [klager], heeft u mij verzocht om onderzoek te doen naar het al dan niet bestaan van een testament van [erflater]. Bij het Centraal testamentenregister is er geen testament van hem bekend. Na overleg met de KNB, hoofd afdeling Praktijkzaken, moet ik u meedelen dat hiermee mijn werkzaamheden ten einde zijn.

[Klager] is, juridisch gezien, geen belanghebbende en dan mogen wij verder geen werkzaamheden verrichten ter zake een verklaring van erfrecht casu quo het achterhalen van mogelijke erfgenamen. Uitsluitend indien ons door de rechter opgedragen wordt om nader onderzoek te doen, zou het mogelijk zijn. Overigens gaf genoemde persoon van de KNB aan, dat hij het zeer onwaarschijnlijk acht dat een rechter zal oordelen dat een niet getekend testament toch rechtskracht heeft. (…)”

2.14.    De gemachtigde van klager reageert bij e-mailbericht van 9 februari 2016 en spreekt zijn verbazing en teleurstelling uit over de e-mail van de notaris van 5 februari 2016.

2.15.    In een vervolgbrief gedateerd 18 februari 2016 bericht deze gemachtigde aan de notaris onder meer:

“Alles overziende, acht ik de door u op grond van het overleg met de KNB getrokken conclusie onjuist: het is niet zo dat [klager] geen belanghebbende is en het is ook niet zo dat u geen werkzaamheden zou mogen verrichten. Graag kom ik dan ook terug op hetgeen u en ik oorspronkelijk be- en mijns inziens afspraken, te weten het door u - op de gebruikelijke wijze – trachten te achterhalen van familieleden.”

2.16.    Op 10 juni 2016 heeft de notaris op verzoek van mevrouw [naam dochter van erflater], de dochter van erflater, een verklaring van erfrecht afgegeven.

2.17.    Klager heeft op 29 juli 2016 de dochter van erflater gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat het concept-testament van 30 maart 2015 dient te worden gelijkgesteld met een officieel, notarieel verleden, testament alsmede een verklaring voor recht dat klager als enig testamentair erfgenaam in de nalatenschap van erflater dient te worden aangemerkt.

2.18.    Bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 19 juli 2017 zijn de vorderingen van klager afgewezen. De rechtbank overweegt onder meer:

“[Erflater] heeft op 27 maart 2015 aan de notaris verteld dat hij [klager] als zijn erfgenaam wilde aanwijzen en hij heeft dit op 7 april herhaald. Hij heeft echter geen akte bij de notaris ondertekend, noch heeft hij een onderhandse akte, waarin opgenomen zijn uiterste wil, ondertekend en dit document volgens de wettelijke vereisten aan een notaris overhandigd. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat [erflater] niet in staat was te ondertekenen. Dit betekent dat aan de voor het opmaken van een uiterste wil geldende vereisten niet is voldaan. Niet alleen ontbreekt een handtekening, er is evenmin sprake van een gepasseerde notariële akte. [Klager] beschikt alleen over een conceptakte en een brief van de notaris die schrijft dat hij het concept voor de notariële akte heeft opgesteld in overeenstemming met wat hij begrijpt dat de wens van [erflater] was. Tot het passeren van de akte en het daarbij ondertekenen van deze akte door [erflater] en door de notaris is het nooit gekomen. Hierdoor heeft het concept geen definitief karakter gekregen en kan dit niet als rechtsgeldige uiterste wil van erflater] worden aangemerkt. Het beroep van [klager] op de redelijkheid en billijkheid wijst de rechtbank af. Gelet op de duidelijke wettelijke bepalingen en toelichting daarop in de wetsgeschiedenis, waarin onder meer naar de rechtszekerheid wordt verwezen, rechtvaardigen de door [klager] gestelde omstandigheden niet een afwijking van de vormvereisten voor het opstellen van een rechtsgeldige uiterste wil.”

2.19.    Op 22 juni 2018 heeft klager zijn klacht ingediend.

3.         De klacht

3.1.      Klager verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld althans niet zoals een goed notaris betaamt doordat hij:

1)         rond bezoeken/gesprekken op 26 maart, 7 en 8 april 2015 niet duidelijk heeft gemaakt, laat staan schriftelijk vastgelegd dat zolang er geen én door erflater én door de notaris ondertekend testament was, er geen geldig testament was;

2)         in de situatie en het ziektebeeld van erflater en ook het huisbezoek op 7 april 2015 ten onrechte geen aanleiding heeft gezien in de brief van 10 april 2015 op spoed aan te dringen voor wat betreft de ondertekening van het testament en de brief van 10 april 2015 ook niet aangetekend en per e-mail aan erflater heeft verzonden;

3)         in zijn brief van 6 juli 2015 zaken op een rij heeft gezet, maar ook daarin niet duidelijk heeft gemaakt dat er geen geldig testament was en klager ter zake niet gewaarschuwd voor mogelijke consequenties;

4)         ten onrechte zijn aanvankelijke medewerking heeft ingetrokken aan het achterhalen van de erfgenamen;

5)         klager ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt en;

6)         klager ten onrechte na het opstellen van de verklaring van erfrecht niet heeft geïnformeerd over zijn bevindingen;

Ter zitting heeft de gemachtigde van klager toegelicht dat hij het klachtonderdeel 4 ook mede namens zichzelf heeft ingediend.

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop voor zover nodig hierna zal worden teruggekomen.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 93, lid 1, van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen.

4.2.      Ingevolge artikel 99, lid 1, Wna kunnen klachten tegen notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen, schriftelijk en met redenen omkleed, door een ieder met enig redelijk belang worden ingediend bij de kamer voor het notariaat waaronder de notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris ressorteert.

4.3.      Artikel 99, lid 21, Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege als de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

Anders dan de notaris meent is de kamer gehouden de klachtonderdelen afzonderlijk te beoordelen op ontvankelijkheid (vergelijk Gerechtshof Amsterdam van 20 april 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BM2186).

Ontvankelijkheid klachtonderdelen 1 en 2

4.4.      Klager verwijt de notaris dat hij niet duidelijk heeft gemaakt dat ondertekening van het testament noodzakelijk was voordat het testament werking had (klachtonderdeel 1) en dat de notaris onvoldoende zou hebben aangedrongen op spoed om de ondertekening van het testament te realiseren (klachtonderdeel 2). De kamer stelt vast dat deze klachtonderdelen betrekking hebben op de periode dat erflater nog in leven was, dus tot en met 15 april 2015. Nu klager eerst op 22 juni 2018 zijn klacht heeft ingediend is de vervaltermijn als bedoeld in artikel 99, lid 21, Wna ruimschoots verstreken, terwijl redelijkerwijs klager toen moest begrijpen wat de gevolgen daarvan waren. Voor zover hem toen nog niet duidelijk geweest zou zijn dan staat vast dat klager in ieder geval op 15 juni 2018 de gevolgen met de notaris heeft besproken. Klager zal daarom in de klachtonderdelen 1 en 2 niet-ontvankelijk worden verklaard.

Klachtonderdeel 3

4.5.      Klager stelt dat na het overlijden van erflater de notaris onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat er geen geldig testament was en dat klager dus geen erfgenaam was geworden. De kamer volgt klager daarin niet. Immers, in de brief van 10 april 2015, waarin het concept-testament aan erflater is toegezonden, heeft de notaris geschreven: “Als de akte accoord is, verzoek ik u om contact op te nemen om deze akte en het testament te tekenen”. Hieruit volgt dat een vervolghandeling (het tekenen van het testament en het passeren van de akte) nog nodig was. Voor zover klager zou willen betogen dat die brief niet aan hem geadresseerd was en hij niet op de hoogte was van deze mededeling, dan volgt dit in ieder geval uit de inhoud van de brief van de notaris aan klager van 6 juli 2015. In deze brief waarin de notaris, op verzoek van klager, de gang van zaken tussen 26 maart 2015 en 15 april 2015 kort schetst, staat ook nadrukkelijk dat de notaris op 10 april 2015 een concept-testament heeft verzonden aan erflater met het verzoek om een afspraak te maken voor het tekenen van beide akten: “Helaas is het daar niet meer van gekomen vanwege zijn plotselinge overlijden.” Naar het oordeel van de kamer had het toen zeker voor klager duidelijk moeten zijn dat hij geen erfgenaam was geworden omdat er geen geldig testament tot stand was gekomen. Dat klager niet heeft willen accepteren dat hij geen erfgenaam is geworden, maakt dit niet anders. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdelen 4, 5 en 6

4.6.      Ten aanzien van de klachtonderdelen 4, dat de notaris ten onrechte zijn medewerking heeft ingetrokken aan het achterhalen van de erfgenamen, 5, dat klager ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt en 6, dat klager na het opstellen van de verklaring van erfrecht klager niet heeft geïnformeerd over zijn bevindingen, overweegt de kamer het volgende.

De notaris heeft klager kennelijk behulpzaam willen zijn door op zijn verzoek op 6 juli 2015 aan klager een brief te sturen waarin hij de gang van zaken tussen 26 maart 2015 en 15 april 2015 schetste. Verder heeft hij met klager de afgesproken dat hij uit zou vinden wie de dichtstbijzijnde familieleden van erflater zijn, daarmee contact op te nemen en hen te vertellen dat er weliswaar geen testament is, maar wel een wil welke middels een concept-testament geuit is. De kamer wijst erop dat de notaris daarbij heeft aangegeven dat het er dan van afhangt wat de eventuele erfgenamen gaan doen en dat de notaris pas daarna een verklaring van erfrecht kan opstellen.

Bij het maken van die afspraak is er geen rekening gehouden met de omstandigheid dat erflater een dochter had. De notaris heeft ter zitting toegelicht dat hij zijn medewerking heeft ingetrokken nadat hij overleg had gevoerd met een kantoorgenote, een familierechtexpert. Zij heeft aan de notaris haar twijfels geuit of het kantoor het onderzoek naar het achterhalen van de erfgenamen voor klager wel kon uitvoeren nu klager geen erfgenaam was. Deze twijfels vormden voor de notaris de aanleiding om contact op te nemen met de KNB. De KNB heeft de notaris geadviseerd het onderzoek niet te doen omdat klager geen belanghebbende was. Dit advies was voor de notaris aanleiding om de brief van 5 februari 2016 naar de gemachtigde van klager te sturen.

Hoewel de communicatie tussen de notaris en klager (en zijn gemachtigde) geen schoonheidsprijs verdient (hij zag zich genoodzaakt terug te komen op zijn aanvankelijk toegezegde medewerking en heeft klager en zijn gemachtigde daarna in het ongewisse gelaten over de uitkomst van zijn onderzoek), is wel te begrijpen dat de ontdekking dat erflater een dochter als erfgenaam had (een nieuwe omstandigheid) en de advisering door zowel zijn kantoorgenote als de KNB (voortschrijdend inzicht) de notaris aanleiding gaf zich jegens klager en zijn gemachtigde terughoudend op te stellen. Dit geldt temeer daar de notaris klager en zijn gemachtigde heeft laten weten dat hij zijn werkzaamheden ten behoeve van klager had beëindigd en hij inmiddels van de dochter van erflater opdracht had gekregen een verklaring voor erfrecht op te stellen. Op dat moment was klager geen cliënt meer van de notaris en had de notaris zich te houden aan de, ingevolge artikel 22, lid 1, Wna, op hem rustende geheimhoudingsplicht jegens de dochter van erflater.

De kamer acht zijn handelwijze niet van dien aard dat hem in de gegeven omstandigheden een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.

De klachtonderdelen 4, 5 en 6 zijn daarom ongegrond. Dat de gemachtigde van klager ten aanzien van klachtonderdeel 4 mede namens zichzelf heeft geklaagd, maakt het vorenstaande niet anders.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat:

- verklaart de klacht met betrekking tot klachtonderdelen 1 en 2 niet-ontvankelijk;

- verklaart de klacht met betrekking tot klachtonderdeel 3, 4 (mede namens de gemachtigde van klager), 5 en 6 ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter,

mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. S. Lettinga, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2019 door mr. J.H.L.M. Snijders , plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.