ECLI:NL:TNORSHE:2019:27 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/53

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2019:27
Datum uitspraak: 21-10-2019
Datum publicatie: 31-10-2019
Zaaknummer(s): SHE/2018/53
Onderwerp: Ondernemingsrecht
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Belanghebbende? Klager is gedupeerd door (de oprichters van) een besloten vennootschap, waarvan de notaris de akte van oprichting heeft gepasseerd. Klager wil voorkomen dat ook anderen op dezelfde wijze schade lijden. De kamer is van oordeel dat klager weliswaar een afgeleid belang heeft bij de klacht, maar dat dit afgeleide belang te ver verwijderd is van het handelen en/of nalaten van de notaris om klager in deze zaak als belanghebbende te kunnen aanmerken. Als ook een afgeleid belang als dat van klager als een voldoende rechtens relevant belang zou worden aangemerkt, zou dit er naar het oordeel van de kamer toe leiden dat de kring van belanghebbenden die een tuchtklacht tegen een notaris kunnen indienen te ver zou worden uitgebreid. Niet denkbeeldig zou dan immers zijn dat een ieder die is benadeeld door een vennootschap een klacht zou kunnen indienen tegen de notaris die de akte van oprichting van die vennootschap heeft gepasseerd. Klacht niet-ontvankelijk.

Klachtnummer    : SHE/2018/53

Datum uitspraak : 21 oktober 2019  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

de heer […] (klager)

wonende in […]

tegen

notaris de heer mr. […] (de notaris)

gevestigd in […]

1.         De procedure

1.1.       De kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) heeft op 28 augustus 2018 een e-mail van klager ontvangen, waarin hij een klacht heeft geformuleerd tegen de notaris.

1.2.       De notaris heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.3.       De klacht is mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 19 augustus 2019 in aanwezigheid van klager en de notaris. Zij hebben hun standpunt over en weer toegelicht. Klager heeft dit mede gedaan aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het proces-verbaal van de mondelinge behandeling zijn gehecht.

2.          De feiten

2.1.       Klager heeft als verhuurder een huurovereenkomst gesloten met [X] B.V. in oprichting.

2.2.       De notaris heeft op 9 april 2018 in opdracht van de heer […] en zijn echtgenote mevrouw […] (hierna: de oprichters) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V opgericht (hierna: de vennootschap).

2.3.       Toen de huurpenningen niet werden voldaan, heeft klager onderzoek gedaan naar de oprichters van de vennootschap. Uit dat onderzoek is hem gebleken dat zij in de jaren daarvoor betrokken waren geweest bij de oprichting van diverse besloten vennootschappen die inmiddels failliet waren verklaard.

2.4.       Medio 2018 heeft klager telefonisch contact opgenomen met de notaris met de vraag welke werkzaamheden de notaris heeft verricht in verband met de oprichting van de vennootschap. In verband met zijn beroepsgeheim heeft de notaris deze vraag alleen in algemene zin beantwoord.

3.          De klacht

3.1.       Klager verwijt de notaris dat hij de vennootschap heeft opgericht zonder voorafgaand voldoende (WWFT-)onderzoek te verrichten naar de oprichters van de vennootschap. Als de notaris wel voldoende onderzoek zou hebben gedaan, had hij kunnen zien dat de oprichters als (indirecte) bestuurders betrokken zijn geweest bij het faillissement van meerdere besloten vennootschappen en dat zij eveneens veroordeeld zijn voor faillissementsfraude, aldus klager. Hij stelt dat zijn vertrouwen in het notariaat daardoor naar een absoluut nulpunt is gedaald en dat hij als verhuurder van het aan de vennootschap verhuurde pand schade lijdt.

3.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts-)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

Ontvankelijkheid

4.2.       Allereerst moet de kamer beoordelen of de klacht tegen de notaris ontvankelijk is. De notaris is van mening dat de klacht niet-ontvankelijk is omdat klager daarbij niet voldoende belang heeft in de zin van de Wna. Volgens de notaris is klager (bijvoorbeeld) geen cliënt, partij of adviseur bij de transactie geweest en is hij ook verder op geen enkele wijze betrokken geweest bij de oprichting van de vennootschap.

4.3.       Klager is echter van mening dat hij wel belang heeft bij zijn klacht tegen de notaris omdat de notaris de vennootschap heeft opgericht en klager als gevolg daarvan schade heeft geleden.

4.4.       Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid stelt de kamer het volgende voorop. Ingevolge artikel 99 lid 1 Wna kan ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht indienen. Het begrip ‘enig redelijk belang’ moet ruim worden opgevat. De wetsgeschiedenis vermeldt hierover:

“(…) Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met taken die raken aan werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd; ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep. (…)” (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 250, nr. 3, p. 26-27).

4.5.       Vast staat dat klager niet rechtstreeks bij het handelen en nalaten van de notaris betrokken is geweest; zo was hij geen partij bij de akte van oprichting van de vennootschap en is hij daarbij destijds ook niet op andere wijze betrokken geweest. Hoewel het belanghebbendenbegrip ruim moet worden uitgelegd, is de kamer van oordeel dat de kring van belanghebbenden niet zo wijd is dat iedereen in het kader van het algemeen belang van bescherming van de rechtszekerheid en/of het vertrouwen in het notariaat een klacht tegen een notaris kan indienen. Het is te betreuren dat klager als verhuurder is gedupeerd door de (oprichters van de) vennootschap, waarvan de notaris de akte van oprichting heeft gepasseerd. Daardoor heeft klager weliswaar een afgeleid belang bij deze klacht, maar de kamer is van oordeel dat dit afgeleide belang te ver verwijderd is van het handelen en/of nalaten van de notaris om klager in deze zaak als belanghebbende te kunnen aanmerken. Dat klager door de indiening van deze klacht wil voorkomen dat ook anderen op dezelfde wijze schade lijden en dat hij in verband daarmee inmiddels ook is benaderd door de FIOD en het UWV om informatie te geven over de oprichters van de vennootschap, maakt dat niet anders. Als ook een afgeleid belang als dat van klager als een voldoende rechtens relevant belang zou worden aangemerkt, zou dit er naar het oordeel van de kamer toe leiden dat de kring van belanghebbenden die een tuchtklacht tegen een notaris kunnen indienen te ver zou worden uitgebreid. Niet denkbeeldig zou dan immers zijn dat een ieder die is benadeeld door een vennootschap een klacht zou kunnen indienen tegen de notaris die de akte van oprichting van die vennootschap heeft gepasseerd. De kamer zal de klacht dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

5.          De beslissing

De kamer:

-          verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter,

mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2019 door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof Amsterdam,

postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.