ECLI:NL:TNORSHE:2019:26 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/60

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2019:26
Datum uitspraak: 21-10-2019
Datum publicatie: 31-10-2019
Zaaknummer(s): SHE/2018/60
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager wordt niet-ontvankelijk verklaard in de ter zitting tegen de notaris ingediende klachten. Klager wordt ook niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel 3, dat ziet op de door hem gestelde fout in de door de oud-notaris opgemaakte eindafrekening en het feit dat de oud-notaris, ondanks verzoek daartoe van klager, heeft nagelaten de vermeende fout te corrigeren. Daargelaten dat het notariële tuchtrecht geen kwalitatieve aansprakelijkheid kent (een notaris is in beginsel alleen verantwoordelijk voor zijn eigen handelen of nalaten) is de kamer van oordeel dat (ook) de termijn om een klacht tegen de notaris in te dienen in verband met de handelwijze van de oud-notaris in december 2013 op of kort na 27 december 2013 een aanvang heeft genomen. Dit betekent dat de klachttermijn (ruimschoots) was verstreken op het moment dat de klacht tegen de notaris op 11 oktober 2018 werd ingediend. Klachtonderdeel 1, inhoudende dat de notaris in haar brief van 12 oktober 2015 op meerdere punten heeft gelogen, mist feitelijke grondslag en wordt door de kamer ongegrond verklaard. Klachtonderdeel 2 houdt in dat klager de notaris in de kern verwijt dat zij onvoldoende invloed heeft uitgeoefend op de door het kadaster gevolgde werkwijze bij het vaststellen van de definitieve grenzen van object 10. De kamer ziet echter niet in wat er nog meer van de notaris verwacht had mogen worden dan zij heeft gedaan, temeer nu een notaris in het algemeen geen invloed heeft op de werkwijze van het kadaster. Dat dat in dit geval anders zou zijn, is gesteld noch gebleken. Klachtonderdeel 2 wordt daarom eveneens ongegrond verklaard.

Klachtnummer    : SHE/2018/60

Datum uitspraak : 21 oktober 2019

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

[klager] (klager),

wonende in [woonplaats],

tegen

[de notaris] ( hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats],

gemachtigde: de heer mr. V.J.N. van Oijen, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.          De procedure

1.1.       Bij brief van 11 oktober 2018 heeft klager een klacht geformuleerd tegen de notaris en tegen [de oud-notaris] (hierna: de oud-notaris), voorheen gevestigd in [vestigingsplaats]. Deze brief (met bijlagen) is op 11 oktober 2018 door de kamer voor het notariaat (de kamer) ontvangen.

1.2.       De klacht tegen de oud-notaris is door de kamer (apart) in behandeling genomen onder nummer SHE/2018/59 (en later onder nummer SHE/2019/20).

1.3.       De notaris heeft uitstel verzocht voor het indienen van antwoord, welk verzoek door de plaatsvervangend voorzitter van de kamer is toegewezen.

1.4.       Bij brief van 21 december 2018 heeft de notaris een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Deze brief is op 27 december 2018 door de kamer ontvangen.

1.5.       De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 19 augustus 2019, waarbij klager, de notaris en de gemachtigde van de notaris zijn verschenen. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities die zij aan de kamer hebben overhandigd.

1.6.       In de zaak tegen de oud-notaris heeft de plaatsvervangend voorzitter van de kamer bij beslissing van 20 maart 2019 op de klacht beslist (SHE/2018/59). Naar oordeel van laatstgenoemde is de klacht tegen de oud-notaris kennelijk niet-ontvankelijk en is de klacht om die reden direct afgewezen. Klager heeft vervolgens verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij beslissing van 19 augustus 2019 heeft de kamer het verzet ongegrond verklaard (SHE/2019/20).

2.          De feiten

2.1.       De moeder van klager (hierna: moeder) is op [datum] 2008 overleden. Klager is één van haar erfgenamen.

2.2.       De Rechtbank Breda heeft bij vonnis van 23 juni 2010 bepaald dat de verdeling van een gedeelte van de nalatenschap van moeder moest plaatsvinden ten overstaan van de oud-notaris. Bij dat vonnis is ook mevrouw [naam] (hierna: [mr. X]) tot onzijdig persoon benoemd om klager te vertegenwoordigen als hij niet zou meewerken aan de verdeling. De oud-notaris is vervolgens betrokken geweest bij de verkoop van een perceel cultuurgrond, gelegen nabij de [plaatselijke aanduidingen], in de stukken aangeduid als “object 10” (hierna: object 10), dat tot de nalatenschap van moeder behoorde. Object 10 bestond uit drie (gedeeltelijke) kadastrale percelen. [M r. X] heeft de koopakte in haar hoedanigheid van onzijdig persoon namens klager ondertekend.

2.3.       Op 27 november 2013 heeft de oud-notaris de akte van levering ten aanzien van object 10 gepasseerd. Ook bij het passeren van die akte heeft [mr. X] klager vertegenwoordigd. In de akte is opgenomen dat na de levering een kadastrale opmeting van het geleverde zal plaatsvinden en dat in geval van over-/ondermaat verrekening zou plaatsvinden op basis van de overeengekomen prijs per centiare. De oud-notaris heeft in verband met een mogelijke verrekening

€ 8.000,-- in depot gehouden.

2.4.       Bij e-mailbericht van 17 september 2014 heeft de oud-notaris onder meer klager laten weten dat het kadaster object 10 heeft uitgemeten. Verder heeft hij meegedeeld dat hij op basis van de tussen moeders erfgenamen en de kopers overeengekomen verrekening van over-/ondermaat een bedrag van € 355,03 aan ieder van de erfgenamen heeft uitbetaald.

2.5.       Met ingang van [dag] januari 2015 is de oud-notaris uit het ambt getreden. De notaris heeft per die datum zijn protocol overgenomen.

2.6.       Bij brief van 12 oktober 2015 heeft de notaris onder andere klager en [mr. X] meegedeeld dat de oud-notaris ten tijde van zijn e-mailbericht van 17 september 2014 in de onjuiste veronderstelling heeft verkeerd dat de grootte van object 10 definitief bekend was. De notaris heeft de erfgenamen bericht dat inmiddels weliswaar nieuwe nummers waren toegekend aan de deelpercelen, maar dat de perceelgrootte door het kadaster nog niet definitief is vastgesteld. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

“Inmiddels is echter gebleken, dat weliswaar aan de deelpercelen afzonderlijke nieuwe nummers zijn toegekend, maar dat de perceelsgrootte door het kadaster nog niet definitief is vastgesteld. Het gevolg van een en ander is, dat u door het kadaster bent uitgenodigd voor een aanwijziging van de perceelsgrens (de “aanwijs”).

Het lijkt mij goed, de hierdoor ontstane situatie voor alle betrokkenen in kaart te brengen.

Bij de aanwijs worden de verkopers alsmede de kopers uitgenodigd aanwezig te zijn.

Van [de heer A] van het kadaster heb ik begrepen dat alle betrokkenen, al dan niet bij machtiging, inmiddels zijn geweest ten behoeve van de aanwijs op de percelen, behoudens [de heer B] als vereffenaar van de nalatenschap van [de heer C] en [klager] (dan wel [mr. X] in haar hoedanigheid van onzijdig persoon namens hem). Ik heb [de heer A] verzocht laatstbedoelden schriftelijk te benaderen met een termijn waarbinnen zij alsnog tot aanwijs kunnen overgaan.

Mochten laatstbedoelden besluiten definitief niet op de uitnodiging van het kadaster in te gaan dan zal door het kadaster een andere procedure worden gevolgd, te weten de zogenaamde “ter visie legging”. De tekening van de betrokken percelen zoals thans door [de heer A] zijn uitgemeten op basis van de aanwijs die reeds heeft plaats gevonden, zal alsdan naar alle betrokken partijen worden gestuurd. Indien binnen zes weken geen bezwaar wordt gemaakt op het toegezonden stuk vindt definitieve vaststelling van de perceelsgrenzen plaats.   

Indien mocht blijken dat het overgedragen perceel groter is dan in de mail van [de oud-notaris] van 17 september 2014 aangegeven, dan dienen de kopers (…) op grond van de koopovereenkomst bij te betalen op basis van een prijs van € 6,16 per centiare. In dat geval zal naar alle erfgenamen, naar rato van hun erfdeel, een aanvullend bedrag worden overgemaakt. Mocht blijken dat het overgedragen perceel kleiner is dan thans (voorlopig) door het kadaster uitgemeten, dan zal de familie [familienaam] een gedeelte van de reeds ontvangen koopsom aan de kopers terug dienen te betalen.

Wat betreft de positie van [klager] en [mr. X] als onzijdig persoon, merk ik op dat beiden bevoegd zijn om bij de aanwijs aanwezig te zijn, ik adviseer hen dus om hierover onderling een afspraak te maken.

Tot nadere toelichting van het bovenstaande ben ik graag bereid.

Alhoewel de situatie niet door mijn toedoen is ontstaan, maak ik namens onze kantoororganisatie mijn excuses voor het door u ontstane ongemak.”

2.7.       Bij brief van 12 oktober 2015 heeft de notaris een kopie van de hiervoor geciteerde brief aan [de heer A] (hierna: [de heer A]) van het kadaster gezonden en hem verzocht ten behoeve van de aanwijs van object 10 nog een schriftelijk verzoek te sturen aan onder meer klager en [mr. X].

2.8.       Uit een door [de heer A] opgemaakt relaas van bevindingen, dat is gedateerd 19 augustus 2015, maar waarin ook opmerkingen van een latere datum zijn opgenomen, volgt dat de grensvaststelling van object 10 is opgeschort, omdat klager “niet wil meewerken hieraan en ten alle tijden bezwaar maakt.”  Voorts volgt uit dit relaas van bevindingen dat [mr. X] evenmin in haar hoedanigheid van onzijdig persoon wenst mee te werken, aangezien zij haar bevoegdheden als geëindigd beschouwt.

2.9.       Op verzoek van klager heeft de notaris hem bij brieven van 27 oktober 2015 en 3 november 2015 een aantal stukken toegezonden.

2.10.      Bij brief van 8 december 2015 heeft de notaris onder meer het volgende aan klager te kennen gegeven:

“Naar aanleiding van uw verzoek de dato 18 november heb ik het dossier nogmaals ter hand genomen.

De relevante akten/afschriften heeft u inmiddels op basis van uw eerdere verzoeken ontvangen.

De opdracht aan de makelaar is aanvaard door retournering van de verkoopopdracht.

Een exemplaar van de verkoopopdracht heb ik nog ter uwer informatie bijgevoegd.

Voor het overige beschouw ik het dossier in zoverre afgehandeld dat de verkoopprocedure en de levering van de percelen is afgerond. Hieromtrent heeft u al met mijn voorganger gediscussieerd c.q geprocedeerd.

Wat resteert is het vaststellen van de definitieve grenzen van de percelen.

Hierover heb ik u geinformeerd in mijn brief van 12 oktober 2015.

Zodra daaromtrent duidelijkheid is zal ik met alle partijen contact nemen voor een definitieve verrekening.”

2.11.      Bij brief van 18 januari 2018 heeft de notaris onder andere klager meegedeeld dat de in haar brief van 12 oktober 2015 vermelde verrekening van over-/ondermaat ten aanzien van object 10 nog niet heeft kunnen plaatsvinden, aangezien de percelen nog niet definitief zijn uitgemeten. Voorts heeft de notaris te kennen gegeven graag van klager en de overige erfgenamen te vernemen zodra de uitmeting van enkele andere percelen is geëffectueerd.

2.12.      Bij brief van 23 januari 2018 heeft klager onder meer het volgende aan de notaris te kennen gegeven:

“Van een kadastermedewerker heb ik vorige week telefonisch vernomen dat de kans inderdaad aanwezig is dat binnen een paar weken de voorlopige grenzen van het verkochte perceel definitief gemaakt worden in het registratiesysteem van het Kadaster, dit in de gewijzigde vorm zoals door een aantal betrokkenen met [de heer A] van het Kadaster geregeld is na de akte van levering.

Als u daarna overgaat tot de eindafrekening verzoek ik u om daarin de declaraties van [mr. X] juist te verwerken.

[De oud-notaris] heeft [mr. X] als onzijdig persoon ingeschakeld in opdracht van mr [naam], de advocaat van mijn zussen.

Als opdrachtgevers behoren mijn zussen, naar mijn mening, de declaraties van [mr. X] te voldoen.

Bovengenoemde opdracht is op de achterzijde van deze brief geprint.

Helaas is [de oud-notaris] door het uitvoeren van deze opdracht voorbijgegaan aan vastgelegde afspraken binnen onze familie over de afhandeling van de nalatenschap van onze ouders.

Ter vermijding van misverstanden wijs ik u er op dat ik het “overzicht financiële afwikkeling” welke als bijlage gevoegd was bij de brief van 5 december 2013 van [de oud-notaris] nooit geaccordeerd heb en dat ik er ook niet door de onzijdig persoon over geïnformeerd ben dat dit door haar rechtsgeldig gedaan is.

In mijn brief van 7 december 2013 heb ik mijn bezwaren tegen de door [de oud-notaris] voorgestelde afwikkeling aangegeven maar heb hier nooit enige reactie op mogen ontvangen.”

2.13.      Bij brief van 29 januari 2018 heeft de notaris onder meer het volgende aan klager meegedeeld:

“Mijn nog uit te voeren werkzaamheden in het dossier van [de oud-notaris] zullen zich beperken tot de verrekening tussen partijen van de m2 prijs ad € 6,16 op basis van de definitieve grenzen, zodra deze zijn vastgesteld.”

2.14.      Bij e-mailbericht van 5 februari 2018 heeft klager aan de notaris te kennen gegeven het niet eens te zijn met haar standpunt inzake de nog uit te voeren werkzaamheden.

2.15.      Bij brief van 2 maart 2018 heeft de notaris gereageerd op laatstgenoemd e-mailbericht van klager.

3.          De klacht

3.1.       Klager verwijt de notaris dat zij onzorgvuldig en afhankelijk heeft gehandeld. De klacht valt (kort gezegd) uiteen in de volgende onderdelen.

1.       De notaris heeft meerdere keren gelogen.

2.       De notaris heeft onvoldoende de regie gehouden om ervoor te zorgen dat de grenzen van object 10 op correcte wijze definitief zouden worden vastgesteld.

3.       De notaris weigert ten onrechte om de door de oud-notaris gemaakte fouten in de eindafrekening van 5 december 2013 te herstellen.

3.2.       Naast gegrondverklaring van de hierboven genoemde klachtonderdelen verzoekt klager de kamer om een tijdelijke maatregel aan de notaris op te leggen - inhoudende dat laatstgenoemde de afhandeling van de nalatenschappen van de ouders van klager niet inhoudelijk voortzet totdat de klachtprocedure volledig is afgerond - en om aan de notaris de maatregel op te leggen dat de procedure vertrouwelijk wordt behandeld, totdat de kamer de beslissing openbaar heeft gemaakt.

3.3.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.       Voor zover klager de kamer verzoekt om de notaris de hiervoor onder 3.2. genoemde (tijdelijke) maatregelen op te leggen, overweegt de kamer dat de Wna niet in deze mogelijkheden voorziet. Klager zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in deze verzoeken.

Ter zitting ingediende klachten

4.3.       Ter zitting heeft klager nieuwe klachten naar voren gebracht. Uit het bepaalde in artikel 9 van het Reglement omtrent de werkwijze van de kamers voor het notariaat (zoals bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Besluit op het notarisambt) volgt dat ter zitting geen nieuwe klachten meer kunnen worden ingediend. Indien een klager na indiening van het klaagschrift nieuwe klachten wenst in te dienen, zal hij hiervoor op grond van het bepaalde in de artikelen 5 en 6 van genoemd reglement een apart klaagschrift moeten indienen en opnieuw griffierecht moeten betalen, alvorens de kamer bedoelde klachten in behandeling neemt. Klager zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de ter zitting ingediende klachten. Hierna zal de kamer ingaan op de bij klaagschrift ingediende klacht, die uiteenvalt in de hiervoor onder 3.1. opgesomde onderdelen.

Ontvankelijkheid klager in de klachtonderdelen 1 tot en met 3

Klachtonderdelen 1 en 2

4.4.       De notaris heeft onder meer aangevoerd dat klager de klacht, althans de hier aan de orde zijnde klachtonderdelen, te laat heeft ingediend, met als gevolg dat hij niet-ontvankelijk is in zijn klacht op deze punten. Dit verweer slaagt niet. De kamer overweegt daartoe het volgende.

4.5.       Uit artikel 99 lid 21 Wna volgt onder meer dat voor de indiening van een klacht een termijn geldt van in beginsel drie jaar. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard.

4.6.       Niet is komen vast te staan dat klager al vóór 12 oktober 2015 (de datum waarop de notaris klager voor het eerst - bij brief - heeft benaderd, nadat zij op [dag] januari 2015 het protocol van de oud-notaris had overgenomen) kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klachtonderdelen 1 en 2 betrekking hebben (namelijk de inhoud van genoemde brief en de gang van zaken rond het definitief vaststellen van de grenzen van object 10). Aangezien de klacht op 11 oktober 2018 is ingediend, is van een overschrijding van de klachttermijn als bedoeld in artikel 99 lid 21 Wna door klager geen sprake.

Klachtonderdeel 3

4.7.       Volgens klager heeft de oud-notaris bij de door hem opgemaakte eindafrekening van 5 december 2013 ten onrechte de kosten van [mr. X] bij klager in rekening gebracht. Deze kosten hadden naar de opvatting van klager alleen bij de erfgenamen in rekening moeten worden gebracht in wiens opdracht [mr. X] was ingeschakeld (oftewel de zussen van klager) dan wel ten laste van moeders nalatenschap moeten worden gebracht. De notaris weigert ten onrechte deze fout van de oud-notaris te herstellen.

De notaris heeft hier onder meer tegen aangevoerd dat klager ook dit klachtonderdeel te laat heeft ingediend, met als gevolg dat hij ook op dit punt niet-ontvankelijk is. Dit verweer slaagt. De kamer overweegt daartoe het volgende.

4.8.       Uit de brief van klager aan de notaris van 23 januari 2018 volgt het volgende:

- klager heeft de eindafrekening van 5 december 2013 van de oud-notaris ontvangen;

- klager heeft zijn bezwaren tegen de eindafrekening bij brief van 7 december 2013 aan de oud-notaris kenbaar gemaakt;

- de oud-notaris heeft niets met de bezwaren van klager gedaan.

De notaris heeft onweersproken gesteld dat de oud-notaris het op grond van deze eindafrekening aan klager toekomende bedrag op 27 december 2013 aan laatstgenoemde heeft voldaan.

4.9.       Op grond van het vorenstaande is de kamer van oordeel dat klager in ieder geval in december 2013 kennis heeft genomen van de door hem gestelde fout in de door de oud-notaris opgemaakte eindafrekening en van het feit dat de oud-notaris, ondanks verzoek daartoe van klager, heeft nagelaten de vermeende fout te corrigeren. Daargelaten dat het notariële tuchtrecht geen kwalitatieve aansprakelijkheid kent (een notaris is in beginsel alleen verantwoordelijk voor zijn eigen handelen of nalaten) is de kamer - onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen in 4.5. - van oordeel dat (ook) de termijn om een klacht tegen de notaris in te dienen in verband met de handelwijze van de oud-notaris in december 2013 op of kort na 27 december 2013 een aanvang heeft genomen. Dit betekent dat de klachttermijn (ruimschoots) was verstreken op het moment dat de klacht tegen de notaris op 11 oktober 2018 werd ingediend.

Conclusie

4.10.      Klager is ontvankelijk in de klachtonderdelen 1 en 2 en hij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in klachtonderdeel 3.

Inhoudelijke beoordeling klachtonderdelen 1 en 2

4.11.      Volgens klager erkent het kantoor van de notaris met de in de brief van de notaris van 12 oktober 2015 aan klager neergelegde excuses betrokkenheid en verantwoordelijkheid voor de door klager gestelde fouten. Wat hier verder ook van zij, de kamer is met de notaris van oordeel dat uit genoemde brief in ieder geval niet voortvloeit dat de notaris erkent dat zij zelf fouten heeft gemaakt.

Klachtonderdeel 1

4.12.      Klager stelt dat de notaris in haar brief van 12 oktober 2015 op meerdere punten heeft gelogen. Al deze punten zien op de door de notaris verstrekte informatie over de handelwijze van het kadaster bij het vaststellen van de definitieve grenzen van object 10.

De notaris voert hier tegen aan dat zij in genoemde brief de van het kadaster afkomstige informatie heeft verwoord en dus niet heeft gelogen.

De kamer zal hierna ingaan op de vermeende drie leugens in de brief van de notaris van 12 oktober 2015.

            1) in de brief geeft de notaris aan dat de betrokkenen door het kadaster zijn uitgenodigd voor

            een aanwijs van object 10, terwijl de aanwijs al had plaatsgevonden

4.13.      De kamer ziet hierin geen leugen, aangezien de notaris verderop in de brief aangeeft dat zij van [de heer A] van het kadaster heeft begrepen dat alle betrokkenen inmiddels zijn geweest ten behoeve van de aanwijs, behalve klager, [mr. X] en [de heer B]. De kamer wijst in dit verband op het volgende citaat uit genoemde brief: “Van [de heer A] van het kadaster heb ik begrepen dat alle betrokkenen, al dan niet bij machtiging, inmiddels zijn geweest ten behoeve van de aanwijs op de percelen, behoudens [de heer B] als vereffenaar van de nalatenschap van [de heer C] en [klager] (dan wel [mr. X] in haar hoedanigheid van onzijdig persoon namens hem). Ik heb [de heer A] verzocht laatstbedoelden schriftelijk te benaderen met een termijn waarbinnen zij alsnog tot aanwijs kunnen overgaan.”

            2) in de brief geeft de notaris aan dat de verkopers en kopers worden uitgenodigd om bij de

            aanwijs aanwezig te zijn, terwijl klager niet is uitgenodigd voor de eerste aanwijs op 19 augustus 2015 en hij daarbij dus ook niet aanwezig was.

4.14.      De kamer ziet ook hierin geen leugen, aangezien de notaris in haar berichtgeving aan klager naar eigen zeggen is afgegaan op informatie van het kadaster. Bovendien geeft de notaris in haar brief aan dat klager nog niet heeft meegewerkt aan de aanwijs en zij het kadaster daarom heeft verzocht schriftelijk contact op te nemen met (onder andere) klager (zie het hiervoor in 4.13. opgenomen citaat uit de brief).

            3) in de brief geeft de notaris aan dat als klager niet meewerkt aan de aanwijs, het kadaster de

            procedure van “ter visie legging” zal volgen, terwijl het kadaster deze procedure - ondanks het niet meewerken van klager aan de aanwijs - niet heeft  

           gevolgd

4.15.      De kamer kan ook ten aanzien van dit punt niet vaststellen dat sprake is van een leugen. Hierbij speelt wederom een rol dat de notaris in haar berichtgeving aan klager naar eigen zeggen is afgegaan op informatie van het kadaster. Daar komt bij dat de notaris er terecht op heeft gewezen dat klager niet heeft aangetoond dat de procedure van “ter visie legging” niet zou zijn gevolgd door het kadaster. Onduidelijk is gebleven welke procedure het kadaster uiteindelijk heeft gevolgd, nadat klager niet wilde meewerken aan de aanwijs van object 10. Volgens de notaris heeft zij na ontvangst van de klacht object 10 kadastraal ingezien en geconstateerd dat de grenzen van object 10 inmiddels definitief zijn. Het had op de weg van klager gelegen om te onderbouwen op welke wijze het kadaster tot definitieve vaststelling van de grenzen is gekomen, hetgeen klager heeft nagelaten.      

4.16.      Nu klachtonderdeel 1 feitelijke grondslag mist, zal dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 2

4.17.      De kamer constateert dat klager de notaris in de kern verwijt dat zij onvoldoende invloed heeft uitgeoefend op de door het kadaster gevolgde werkwijze bij het vaststellen van de definitieve grenzen van object 10. De kamer volgt klager niet in zijn standpunt. Daarbij is met name het volgende van belang.

a.       De notaris heeft aangevoerd dat zij niet betrokken was bij de vaststelling van de definitieve grenzen van object 10. Het vaststellen van de definitieve grenzen was aan het kadaster, waarna de notaris zich zou bezighouden met de tussen moeders erfgenamen en de kopers overeengekomen verrekening van over-/ondermaat ten aanzien van object 10. De notaris wijst daarbij op haar brief van 18 januari 2018 waarin zij de erfgenamen van moeder te kennen heeft gegeven graag van hen te vernemen zodra de uitmeting van andere percelen en object 10 is geëffectueerd. Klager heeft niet weersproken dat hij en/of de andere erfgenamen de notaris niet hebben bericht toen de grenzen van object 10 definitief waren vastgesteld.

b.       Anders dan klager stelt, heeft de notaris wel degelijk geprobeerd de onzijdig persoon [mr. X] namens klager een rol te laten spelen bij de aanwijs. Uit de brieven van 12 oktober 2015 aan de erfgenamen en [mr. X] respectievelijk [de heer A] van het kadaster volgt immers dat de notaris [mr. X] heeft benaderd voor de aanwijs en dat zij het kadaster ook heeft verzocht om [mr. X] bij de aanwijs te betrekken. Uit het relaas van bevindingen van [de heer A] van 19 augustus 2015 blijkt echter dat [mr. X] niet wenste mee te werken aan de aanwijs, omdat zij zich daartoe niet meer bevoegd achtte.

c.       Volgens klager heeft hij geen uitnodiging van het kadaster gekregen voor de eerste aanwijs op 19 augustus 2015. Vaststaat echter dat klager op verzoek van de notaris door het kadaster wel is uitgenodigd voor de tweede aanwijs. De uitnodiging voor deze tweede aanwijs heeft klager echter afgeslagen, omdat hij het naar eigen zeggen wilde laten aankomen op de procedure van “ter visie legging”. Het feit dat klager om zijn moverende redenen niet heeft meegedaan aan de tweede aanwijs en het kadaster uiteindelijk toch tot vaststelling van de definitieve grenzen van object 10 is overgegaan, kan niet worden tegengeworpen aan de notaris.

Gelet op het vorenstaande ziet de kamer niet in wat er nog meer van de notaris verwacht had mogen worden, temeer nu een notaris in het algemeen geen invloed heeft op de werkwijze van het kadaster. Dat dat in dit geval anders zou zijn, is gesteld noch gebleken.

4.18.      Klachtonderdeel 2 zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.       verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op de onder 3.2. vermelde verzoeken;

5.2.       verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze voor het eerst ter zitting is ingediend;

5.3.       verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 3 (zoals hiervoor weergegeven onder 3.1.);

5.4.       verklaart de klacht ongegrond voor zover deze betrekking heeft op de klachtonderdelen 1 en 2 (zoals hiervoor weergegeven onder 3.1.).

Deze beslissing is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter,

mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2019 door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.