ECLI:NL:TNORSHE:2019:16 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/95

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2019:16
Datum uitspraak: 20-05-2019
Datum publicatie: 11-07-2019
Zaaknummer(s): SHE/2017/95
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht tegen notaris die als vereffenaar optreedt in de nalatenschap van de moeder van klager, waarbij een geschil is ontstaan over toedeling van de woning aan klager. Mede in verband daarmee heeft klager eerder vijf klachten tegen de notaris ingediend. In reactie op een voorstel van klager over toedeling van de woning aan hem, heeft de notaris aan het verlenen van zijn medewerking mede de voorwaarde verbonden dat klager dan alle tuchtklachten die hij tegen de notaris had ingediend, zou moeten intrekken. Naar het oordeel van de kamer is dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. In geen enkel geval mag door een notaris een drempel worden opgeworpen voor een klager om een klachtprocedure te voeren. Ook past het degene tegen wie een (tucht)klacht is ingediend niet om een klacht via oneigenlijke middelen ingetrokken te krijgen. De voorwaarde die de notaris heeft verbonden aan het verlenen van zijn medewerking aan toedeling van de woning aan klager acht de kamer zo’n oneigenlijk middel. Klacht deels gegrond zonder oplegging van een maatregel.

Klachtnummer    : SHE/2017/95

Datum uitspraak : 20 mei 2019

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr. drs. […] (hierna: klager)

wonende in […]

tegen

notaris de heer mr. […] (hierna: de notaris)  

gevestigd in […]

1.          De procedure

1.1.       De kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) heeft op 26 september 2017 een e-mail (met bijlage) ontvangen, waarbij klager een klacht heeft geformuleerd tegen de notaris. 

1.2.       De notaris heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.3.       De klacht is mondeling behandeld tijdens de zitting van de kamer van 15 januari 2018. Na het sluiten van de mondelinge behandeling heeft de kamer op de dag van de zitting een e-mail van klager ontvangen, waarbij hij een verzoek heeft gedaan tot wraking van mr. J.H.L.M. Snijders, mr. M.A.M. Kessels en mr. R.J.M.G. Oostveen die bij de mondelinge behandeling aanwezig waren. Deze drie leden van de kamer hebben niet in de wraking berust.

1.4.       Deze wrakingsverzoeken zijn gecombineerd behandeld tijdens de zitting van de wrakingskamer van 16 april 2018. Bij beslissing van 30 april 2018 heeft de wrakingskamer de wrakingsverzoeken niet-ontvankelijk verklaard.

1.5.       Bij brief van 8 mei 2018 heeft de kamer partijen meegedeeld dat twee leden van de kamer die op 15 januari 2018 aanwezig zijn geweest bij de mondelinge behandeling van de klacht (mr. W.M. Weerkamp en mr. J.A.P. Dings) inmiddels geen deel meer uitmaken van de kamer, als gevolg waarvan de kamer niet meer in de oorspronkelijke samenstelling op de klacht kan beslissen. Verder is aan partijen meegedeeld dat daardoor twee andere leden van de kamer deel zullen uitmaken van de kamer die een beslissing zal geven op de klacht. In verband daarmee heeft de kamer partijen gevraagd haar te berichten of prijs wordt gesteld op een nieuwe mondelinge behandeling van de klacht in gewijzigde samenstelling of dat het gewenst is dat de kamer in gewijzigde samenstelling uitspraak doet op de stukken, waaronder het bij de brief gevoegde proces-verbaal van de eerdere mondelinge behandeling.

1.6.       Bij brief van 13 mei 2018 heeft klager de kamer bericht dat hij prijsstelt op een nieuwe mondelinge behandeling van deze klacht. Daarbij heeft klager opnieuw (bij voorbaat) een verzoek gedaan tot wraking van mr. J.H.L.M. Snijders, mr. M.A.M. Kessels en mr. R.J.M.G. Oostveen.

1.7.       De kamer heeft deze (tweede) verzoeken tot wraking van dezelfde drie leden in behandeling genomen. De leden hebben niet in de wraking berust. Bij beslissing van 13 juni 2018 heeft de wrakingskamer deze wrakingsverzoeken kennelijk ongegrond verklaard en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.

1.8.       Bij brief van 29 juni 2018 heeft de kamer partijen uitgenodigd voor een nieuwe mondelinge behandeling van deze klacht tijdens een zitting van de kamer op 17 september 2018. Op 14 augustus 2018 heeft de kamer een brief van klager ontvangen, gedateerd 12 augustus 2018. Naar aanleiding van de inhoud van die brief heeft de kamer partijen bericht dat de geplande mondelinge behandeling op 17 september 2018 zal worden aangehouden tot een nader te bepalen datum.

1.9.       De voorzitter van de kamer heeft bij brief van 28 september 2018 inhoudelijk gereageerd op de brief van klager van 12 augustus 2018. Daarbij heeft de voorzitter het verzoek van klager tot verwijzing van de behandeling van deze klacht naar de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden afgewezen omdat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. Voor zover klager in de genoemde brief een (voorwaardelijk) verzoek heeft gedaan tot wraking van mr. T. Zuidema, mr. J.D. Streefkerk en mr. L.J.M. Teunissen heeft de voorzitter meegedeeld dat aan dit (derde) wrakingsverzoek voorbij wordt gedaan. Daarbij heeft zij verwezen naar de beslissing van de wrakingskamer van 13 juni 2018, waarbij is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.

1.10.     De kamer heeft partijen bij brief van 1 november 2018 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van deze klacht tijdens de openbare zitting van de kamer op 18 maart 2019. Klager en de notaris zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt over en weer nader toegelicht.

1.11.     Bij brief van 19 maart 2019 heeft klager enkele opmerkingen gemaakt over de mondelinge behandeling. Bij brieven van 27 maart 2019 heeft de kamer aan beide partijen een kopie toegezonden van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. De kamer heeft bij de brief aan de notaris ook een kopie meegestuurd van de brief van klager van 19 maart 2019.

2.          De feiten

2.1.       Omdat klager eerder klachten tegen de notaris heeft ingediend, is de kamer ambtshalve bekend met de volgende feiten.

2.2.       De moeder van klager is op [..] mei 2011 overleden, waarna de vader van klager op [..] juni 2011 is overleden. Klager en zijn twee zussen zijn als erfgenamen gerechtigd tot de nalatenschap van vader. Klager heeft deze nalatenschap zuiver aanvaard. De zussen van klager hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.

2.3.       Op verzoek van de zussen van klager heeft de rechtbank Oost-Brabant de notaris met ingang van 16 april 2014 tot vereffenaar van de nalatenschap van vader benoemd.

2.4.       Tot de nalatenschap behoort onder meer (een onverdeeld aandeel in) de in België gelegen  ouderlijke woning (hierna: de woning). Op de woning rusten twee rechten van hypotheek; een recht van eerste hypotheek ten behoeve van Rabobank N.V. en een recht van tweede hypotheek ten behoeve van de Federale Overheidsdienst Financiën (de Belgische belastingdienst). Klager wenst dat de woning aan hem wordt toegedeeld.

2.5.       Omdat klager niet tevreden was over de wijze waarop de notaris zijn werkzaamheden als vereffenaar verrichtte, heeft hij op 9 september 2014 bij deze kamer een (eerste) klacht tegen de notaris ingediend (SHE/2014/73). Bij beslissing van 21 september 2015 heeft de kamer die klacht niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing. Het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Gerechtshof) heeft klager bij beslissing van 14 juni 2016 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

2.6.       Bij brief van 18 juli 2016 heeft klager de kamer verzocht de beslissing van 21 september 2015 te herzien (SHE/2016/63). Bij brief van 11 september 2016 heeft klager het Gerechtshof verzocht om herziening van de beslissing van 14 juni 2016. Het Gerechtshof heeft dit herzieningsverzoek afgewezen bij brief van 13 oktober 2016. Bij beslissing van 15 mei 2017 heeft de kamer klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn herzieningsverzoek. Tegen die beslissing heeft klager hoger beroep ingesteld. Bij beslissing van 9 januari 2018 heeft het Gerechtshof de bestreden beslissing van de kamer vernietigd en, opnieuw beslissende, het herzieningsverzoek afgewezen.

2.7.       Bij brieven van 19 januari 2016, 19 februari 2016 en 29 maart 2016 heeft klager opnieuw klachten geformuleerd tegen de notaris over zijn handelwijze met betrekking tot de nalatenschap van vader (SHE/2016/5, SHE/2016/16 en SHE/2016/22). De kamer heeft deze klachten gecombineerd behandeld. Bij beslissing van 19 september 2016 heeft de kamer klager in een deel van de klachten niet-ontvankelijk verklaard, is een deel van de klachten gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en is het overige deel van de klachten ongegrond verklaard. Klager heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof. Bij (gecombineerde) beslissing van 13 juni 2017 heeft het Gerechtshof de bestreden beslissing vernietigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in een deel van zijn klacht, het klachtonderdeel met betrekking tot het in rekening brengen van kosten naar aanleiding van de klachtbehandeling gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Vervolgens heeft klager bij het Gerechtshof een verzoek ingediend tot herziening van de beslissing van 13 juni 2017. Het Gerechtshof heeft dit verzoek tot herziening afgewezen bij beslissing van 5 juni 2018.

2.8.       Op 30 september 2016 heeft klager opnieuw een (vijfde) klacht tegen de notaris ingediend (SHE/2016/77). Bij beslissing van 24 april 2017 heeft de kamer die klacht ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld. Bij beslissing van 8 mei 2018 heeft het Gerechtshof de beslissing van de kamer vernietigd ten aanzien van twee klachtonderdelen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, klager niet-ontvankelijk verklaard in die twee klachtonderdelen.

Het Gerechtshof heeft de beslissing van de kamer voor het overige bevestigd.

2.9.       Bij e-mail van 15 maart 2017 heeft klager een voorstel aan de notaris gedaan om alsnog te realiseren dat de woning aan hem wordt toegedeeld. In reactie op dit voorstel heeft de notaris klager bij e-mail van 16 maart 2017 onder meer meegedeeld:

“Optie 1 of 2 vergen niet alleen akkoord van jouw zussen. Beide vergen medewerking van de schuldeisers en van de vereffenaar.

De schuldeisers bepalen zelf of ze zullen meewerken of niet. Het standpunt van de vereffenaar ken je: enige medewerking zal alleen onder vrijwaring van de boedel en de erfgenamen en een bijdrage in de vereffeningskosten plaatsvinden (zie ook mijn brief aan jou van 3 september 2015). Maar inmiddels verlang ik van jou ook, indien er alsnog medewerking van de schuldeisers komt, dat je al je klachten intrekt en ook de vereffenaar vrijwaart. Anders gezegd, we horen nooit meer wat van jou.”

2.10.     Naar aanleiding van de inhoud van deze e-mail van de notaris (hierna: de e-mail) heeft klager deze (zesde) klacht tegen hem ingediend.  

3.          De klacht

3.1.       Klager verwijt de notaris dat hij in de e-mail feitelijk stelt dat klager, om zijn medewerking als vereffenaar te verkrijgen, al zijn (tucht)klachten tegen hem moet intrekken en hem als vereffenaar moet vrijwaren. Volgens klager probeert de notaris hem er zo via oneigenlijke middelen toe te bewegen dat hij zijn klachten tegen hem intrekt en dat hij hem vrijwaart.

3.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna aan de orde komen.  

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts-)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.       Notarissen kunnen ook tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn voor hun handelen in een andere hoedanigheid dan notaris. De klacht heeft betrekking op de handelwijze van de notaris in zijn hoedanigheid van vereffenaar. De kamer is van oordeel dat dit handelen van de notaris als vereffenaar zo nauw verbonden is met zijn functioneren als notaris, dat hij zich voor zijn handelen of nalaten als vereffenaar tuchtrechtelijk moet verantwoorden. Opmerking verdient daarbij dat hierop zo nodig een uitzondering moet worden gemaakt voor de regels die de functie van een vereffenaar in algemene zin betreffen, omdat de kantonrechter op dat gebied bevoegd is.

4.3.       Gelet op de inhoud van de genoemde e-mail staat vast dat de notaris voorwaarden heeft verbonden aan het verlenen van zijn medewerking aan toedeling van de woning aan klager. Naar aanleiding van de voorwaarde dat alleen medewerking zal worden verleend onder vrijwaring van de vereffenaar, overweegt de kamer als volgt. Na vereffening van een nalatenschap is het gebruikelijk dat de erfgenamen aan de vereffenaar vrijwaring verlenen. Uit de afsluitende woorden van de notaris ‘dat hij nooit meer iets van klager zal horen’, leidt de kamer af dat de nalatenschap door toedeling van de woning in de visie van de notaris geheel zal zijn vereffend. Daarvan uitgaande acht de kamer het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de notaris deze voorwaarde heeft verbonden aan zijn medewerking.

4.4.       Naar het oordeel van de kamer is het echter wel tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de notaris aan het verlenen van zijn medewerking mede de voorwaarde heeft verbonden dat klager dan alle tuchtklachten die hij tegen de notaris had ingediend, zou moeten intrekken. Overeenkomstig het bepaalde bij de Wna staat het iedereen vrij om een klacht tegen een notaris in te dienen als men meent dat het handelen of nalaten van die notaris daartoe aanleiding geeft. Opmerking verdient dat in geen enkel geval door een notaris een drempel mag worden opgeworpen voor een klager om een klachtprocedure te voeren. Ook past het degene tegen wie een (tucht)klacht is ingediend niet om een klacht via oneigenlijke middelen ingetrokken te krijgen. De kamer acht de voorwaarde die de notaris heeft verbonden aan het verlenen van zijn medewerking aan toedeling van de woning aan klager een oneigenlijk middel. Het verweer van de notaris dat de aanhangige tuchtklachten betrekking hadden op zijn handelwijze met betrekking tot de woning, zodat het in de rede lag dat deze klachten zouden worden ingetrokken bij toedeling van de woning, wordt verworpen. Indien deze gedachtegang van de notaris zou worden gevolgd, zou dit immers tot het ongewenste gevolg kunnen leiden dat een notaris/vereffenaar een eigen belang verkrijgt bij het treffen van een bepaalde regeling om op die manier te voorkomen dat de tuchtrechter zich een oordeel vormt over zijn handelen of nalaten. Nu met het notarieel tuchtrecht wordt beoogd het belang te bewaken dat de maatschappij heeft bij een deugdelijk notariaat, acht de kamer dit ongewenst. De kamer zal de klacht dan ook gegrond verklaren.

4.5.       In de gegeven omstandigheden is de kamer van oordeel dat de handelwijze van de notaris niet zodanig ernstig is dat het opleggen van een maatregel geboden is. Daarbij neemt de kamer mede in aanmerking dat klager ten tijde van de bedoelde e-mail al vijf tuchtklachten tegen de notaris had ingediend, waarbij klager telkens hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegeven beslissingen en/of daarvan herziening heeft gevraagd. Dat de notaris het op prijs zou stellen als deze procedures tot een einde zouden komen, is dan ook invoelbaar maar desalniettemin verwijtbaar.   

5.          De beslissing

De kamer voor het notariaat:

verklaart de klacht gegrond zonder oplegging van een maatregel.

Deze beslissing is gegeven door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. S. Lettinga, plaatsvervangend notarislid, mr. S.J.H. Hagemann-Rietbroek, plaatsvervangend notarislid, en mr. G.A.M. van Lith, belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2019 door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.