ECLI:NL:TNORSHE:2019:15 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/108

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2019:15
Datum uitspraak: 17-06-2019
Datum publicatie: 11-07-2019
Zaaknummer(s): SHE/2017/108
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond met schorsing als notaris
Inhoudsindicatie: Klacht Bureau Financieel Toezicht. Sinds 2015 is sprake van een negatieve liquiditeits- en solvabiliteitspositie van de notaris in privé en van zijn kantoor. Ook al is inmiddels (een voorzichtig) herstel zichtbaar, vooralsnog is sprake van een situatie waarin in redelijkheid kan worden verwacht dat de notaris op enig moment niet aan zijn financiële verplichtingen zal kunnen voldoen. Nu een zeker overschot in liquiditeit gewenst is, acht de kamer het gevaar dat de notariële afhankelijkheid daardoor verloren gaat niet denkbeeldig. Klacht gegrond, tuchtmaatregel van schorsing voor de duur van een week, waarbij tevens in aanmerking is genomen dat bij het opleggen van een zwaardere maatregel de financiële positie van het notariskantoor nog ernstiger onder druk komt te staan. De kamer gaat ervan uit dat het BFT de financiële situatie van de notaris in de komende periode met extra aandacht zal blijven volgen.

Klachtnummer    : SHE/2017/108

Datum uitspraak : 17 juni 2019

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT),

gevestigd in Utrecht,

gemachtigde: mevrouw mr. M.C. Kaptein MPM,

tegen

notaris de heer mr. […] (hierna: de notaris),

gevestigd in […].

1.          De procedure

1.1.       Bij brief van 9 november 2017 heeft het BFT een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze brief (met bijlagen) is op 13 november 2017 binnengekomen bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer).

1.2.       De notaris heeft een verweerschrift ingediend.

1.3.       Daarna is de klacht mondeling behandeld tijdens de zitting van de kamer van 16 april 2018. Namens het BFT zijn de heer mr. R. Wisse en de heer drs. E.H.C. van Engelen bij deze behandeling aanwezig geweest. De notaris is eveneens bij de behandeling aanwezig geweest. Partijen hebben hun standpunt over en weer toegelicht. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kamer afspraken gemaakt met de notaris en is besloten de verdere behandeling van de klacht voor de duur van vijf maanden aan te houden. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, waarvan op 25 april 2018 een kopie aan het BFT en de notaris is toegezonden.  

1.4.       De kamer heeft het BFT bij brief van 21 september 2018 gevraagd haar te informeren over de stand van zaken. 

1.5.       Bij brief (met bijlagen) van 4 oktober 2018 heeft het BFT informatie aan de kamer verstrekt.

1.6.       De kamer heeft de notaris bij brief van 5 oktober 2018 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op de brief van het BFT. De notaris heeft niet op die brief gereageerd.

1.7.       Vervolgens heeft de kamer partijen opgeroepen voor een voortzetting van de mondelinge behandeling tijdens de zitting van de kamer van 21 januari 2019. Bij die behandeling zijn namens het BFT aanwezig geweest de heer mr. Wisse en de heer drs. Van Engelen. De notaris is eveneens bij de behandeling aanwezig geweest en partijen hebben over en weer informatie aan de kamer verstrekt, waarna de kamer heeft meegedeeld dat op 18 maart 2019 uitspraak zal worden gedaan op de klacht. Daarbij is afgesproken dat de notaris de kamer en het BFT zal informeren als zich voor de uitspraakdatum nog een belangrijke wijziging in zijn financiële situatie voordoet.

1.8.       Bij brief van 20 februari 2019 heeft de kamer het BFT en de notaris bericht dat d e kamer in gewijzigde samenstelling op de klacht zal beslissen, waarbij partijen zijn geïnformeerd over de procesrechtelijke gevolgen daarvan. De kamer heeft hen gevraagd te laten weten of zij prijs stellen op een nieuwe mondelinge behandeling van de klacht of dat de kamer in gewijzigde samenstelling uitspraak kan doen op de stukken van het dossier, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 21 januari 2019. Een kopie van dat proces-verbaal is als bijlage bij de brief aan partijen toegezonden.

1.9.       Bij e-mail van 28 februari 2019 heeft het BFT de kamer bericht dat zij geen prijs stelt op een nieuwe mondelinge behandeling van de klacht en dat de kamer in gewijzigde samenstelling uitspraak kan doen op grond van de stukken in het dossier.

1.10.     De kamer heeft op 1 maart 2019 een e-mail van het notariskantoor ontvangen met als bijlage een brief van de notaris aan de kamer van 28 februari 2019. In die brief heeft de notaris de kamer (samengevat) meegedeeld dat zijn financiële situatie in de eerste week van maart 2019 zal wijzigen door de storting van een bedrag van € 100.000,- en dat hij onmiddellijk na de storting een financieel verslag van zijn actuele vermogenspositie aan het BFT en de kamer zal toesturen. Voor zover de  kamer de informatie over de storting alleen na een nieuwe mondelinge behandeling in aanmerking kan nemen, heeft de notaris laten weten dat hij prijsstelt op een nieuwe mondelinge behandeling.

1.11.     Bij brief van 4 maart 2019 heeft de kamer partijen bericht dat de beslissing op de klacht zal worden aangehouden in afwachting van de ontvangst van het financieel verslag van de actuele vermogenspositie van de notaris per datum storting van het genoemde bedrag. Daarbij is meegedeeld dat de kamer het BFT vervolgens in de gelegenheid zal stellen om op de informatie van de notaris te reageren, waarna de kamer zal bepalen of behoefte bestaat aan een voortzetting van de mondelinge behandeling of dat de klacht schriftelijk kan worden afgedaan.

1.12.     De kamer heeft de notaris bij brief van 26 maart 2019 gevraagd de kamer en het BFT uiterlijk op 4 april 2019 (alsnog) te informeren over zijn actuele vermogenspositie.

1.13.     Op 4 april 2019 heeft de kamer een brief ontvangen van de notaris, gedateerd 3 april 2019, waarbij hij heeft verwezen naar het bijgevoegde financieel verslag. Omdat dit verslag niet was bijgevoegd, heeft de kamer op 4 april 2019 telefonisch contact opgenomen met het notariskantoor. Bij e-mail van 4 april 2019 heeft de notaris de genoemde financiële stukken (alsnog) aan de kamer en aan het BFT toegezonden. De kamer heeft het BFT bij brief van 4 april 2019 in de gelegenheid gesteld om op de financiële informatie van de notaris te reageren.

1.14.     Bij brief van 18 april 2019 heeft de notaris nog nadere informatie aan de kamer en aan het BFT verstrekt.

1.15.     Het BFT heeft bij brief van 23 april 2019 gereageerd op de informatie die de notaris na de mondelinge behandeling van 21 januari 2019 heeft gegeven over de wijziging in zijn financiële situatie.

1.16.     Vervolgens heeft de kamer partijen bericht dat op 24 juni 2019 uitspraak zal worden gedaan op de klacht.

2.          De feiten

2.1.       De notaris is vanaf 21 februari 2000 tot en met 17 januari 2007 werkzaam geweest als kandidaat-notaris. Sindsdien is hij als notaris gevestigd in […].  

2.2.       Op 14 juli 2015 heeft het BFT op grond van het bepaalde bij artikel 110 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) een onderzoek ingesteld naar de financiële positie van het kantoor van de notaris. De onderzoeksbevindingen zijn vastgelegd in een rapportage van 16 oktober 2015. De conclusie van het onderzoek naar de financiële aspecten luidt als volgt:

“De financiële positie van de vennootschap en de liquiditeits-en solvabiliteitspositie van u in privé is nog zeer zorgelijk.

In uw onderneming is sinds 2008 sprake van een negatieve liquiditeitspositie en een negatieve solvabiliteitspositie.

Het resultaat over de periode 2014 is weliswaar verbeterd maar heeft niet geleid tot een verbetering in liquiditeit. De solvabiliteit is ten gevolge van een herstructurering en inbreng van activa tegen een actuele economische waarde, verbeterd. Er is thans nog beperkt kredietruimte bij de bank beschikbaar.

Het kantoor- en privévermogen evenals de liquiditeit in kantoor en in privé zijn negatief.

U voldoet daarmee al geruime tijd niet aan de vigerende regelgeving.”

2.3.       Omdat deze situatie op 31 maart 2016 nog steeds bestond, heeft het BFT bij brief van 11 april 2016 aan de notaris een waarschuwing met hersteltermijn opgelegd. De waarschuwing luidt:

“Het BFT waarschuwt u dat u thans met betrekking tot de negatieve liquiditeitspositie in kantoor en privé alsmede het negatief privévermogen (solvabiliteit) handelt in strijd met artikel 23 Wet op het Notarisambt jo artikel 2 Administratieverordening en artikel 3 Reglement verslagstaten 2010 en de toelichtingen daarbij. Dit mede in verband met de algemene toelichting op de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 jo artikel 15 lid 2 Vbg (oud). De liquiditeitspositie en het eigen vermogen van zowel het kantoor als van u in privé dienen positief te zijn. Conform artikel 23 Wna moet u alle kortlopende schulden, zowel zakelijk als privé, kunnen betalen.

Gezien uw zeer kwetsbare positie wijst het BFT u met klem op het belang van het treffen van voldoende maatregelen om te waarborgen dat u gaat voldoen en (vervolgens) blijft voldoen aan het vereiste van een positieve liquiditeits- en vermogenspositie, in zowel kantoor als privé, en het in artikel 23 Wna gestelde.”  

Aan de notaris is een hersteltermijn gegeven waarbij hij in de gelegenheid is gesteld om uiterlijk per 30 september 2016 te voldoen en te blijven voldoen aan de genoemde wet- en regelgeving doordat zowel in kantoor als in privé sprake is van een positieve liquiditeit(spositie) en een positief eigen vermogen (solvabiliteit).

2.4.       Op 18 november 2016 heeft het BFT opnieuw onderzoek ingesteld naar de financiële situatie van de notaris. Het BFT heeft op 13 april 2017 rapport uitgebracht. De conclusie van het onderzoek naar de financiële aspecten luidt als volgt:

Het eigen vermogen van het kantoor is verbeterd. De liquiditeit van kantoor is marginaal verbeterd en nog zorgelijk. Het resultaat over 2016 is iets hoger uitgekomen dan u in 2015 heeft geprognosticeerd. Op basis van uw prognoses heeft u in het kantoor, onder minimaal gelijkblijvende omstandigheden, nog zeker een jaar nodig om verder te herstellen in de liquiditeit.

Het gecorrigeerde kantoorvermogen is nog negatief maar wel behoorlijk verbeterd ten opzichte van een jaar eerder. De gecorrigeerde kantoorliquiditeit is eveneens verbeterd als gevolg van een herfinanciering, maar nog niet voldoende om terstond aan alle kortlopende verplichtingen te kunnen voldoen.

Het eigen vermogen in privé is eveneens verbeterd. De privé liquiditeit is vrijwel ongewijzigd (negatief) en biedt nog geen mogelijkheid tot ondersteuning van het kantoor. Op basis van uw prognoses heeft u in het kantoor, onder minimaal gelijkblijvende omstandigheden, nog minimaal een jaar nodig om verder te herstellen in de solvabiliteit en liquiditeit.”

2.5.       Op 13 maart 2017 heeft het BFT de onderzoeksbevindingen met de notaris doorgenomen en met hem afgesproken dat hij zal afzien van alle (privé-)opnames uit de vennootschappen, voorlopig met uitzondering van de afgesproken management fee.

2.6.       Op 10 oktober 2017 heeft het BFT een pré-tuchtrechtelijk gesprek gevoerd met de notaris. Zoals gemeld heeft de kamer vervolgens op 13 november 2017 deze klacht van het BFT ontvangen.

3.          De klacht

3.1.       Samengevat luidt de klacht dat de notaris door het hebben van een negatieve kantoorliquiditeit en een negatieve kantoorsolvabiliteit en een negatieve liquiditeit en solvabiliteit in privé (alsmede een negatieve totaalliquiditeit) redelijkerwijs moet verwachten dat hij (te eniger tijd) niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen. Het BFT stelt dat de notaris hierdoor in strijd handelt met het bepaalde bij artikel 23 Wna, artikel 2 Administratieverordening, (de toelichting op) artikel 3 Reglement Verslagstaten 2010 en de algemene toelichting op de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg 2011). Onder verwijzing naar een beslissing van de notariskamer van het gerechtshof Amsterdam van 8 maart 2011 (ECLI:NL:GHAMS:2011:BP8065) stelt het BFT dat het van belang is dat een notaris voldoende financieel weerbaar moet zijn, terwijl dat bij de notaris niet het geval is.

3.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer relevant is voor de beoordeling, zal dit hierna aan de orde komen.

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Aan deze norm wordt (onder meer) invulling gegeven door artikel 23 Wna, waarin is bepaald dat het een notaris verboden is, rechtstreeks of middellijk, handelingen te verrichten of na te laten waarvan de notaris redelijkerwijs moet verwachten dat deze ertoe kunnen leiden dat hij/zij op enig moment niet aan zijn/haar financiële verplichtingen zal kunnen voldoen. Uit de toelichting op artikel 3 Reglement Verslagstaten 2010 volgt bovendien dat de liquiditeitspositie positief dient te zijn en dat een zeker overschot in liquiditeit gewenst is.

4.2.       Het BFT heeft gesteld dat er bij de notaris sinds 2015 sprake is geweest van een negatieve liquiditeits- en solvabiliteitspositie. Uit de stukken die het BFT en de notaris aan de kamer hebben toegezonden, begrijpt de kamer dat de financiële situatie van de notaris in de afgelopen jaren (telkens per 31 december) als volgt is geweest:

            Kantoorliquiditeit         Kantoorsolvabiliteit      Privéliquiditeit             Privésolvabiliteit

2015     -/- € 118.387                -/- €    90.947                -/- €  19.882                 -/- € 120.574

2016     -/- €   26.317                -/- €   86.386                -/- €  70.170                 -/- € 131.744

2017     -/- €   94.901                -/- € 144.612                -/- € 125.953                -/- € 139.450

4.3.       In zijn verweerschrift heeft de notaris toegelicht hoe hij in de jaren voor 2015 in deze situatie terecht is gekomen. Samengevat heeft hij de crisis op de woningmarkt aangewezen als de directe oorzaak voor zijn verslechterende financiële positie. Voorafgaand aan die crisis had hij een woning en een kantoorpand gekocht voor een totaalbedrag van bijna een miljoen euro. Daarna is zijn omzet met circa 30% gedaald en is het inkomen van zijn (toenmalige) echtgenote vanaf 2013 nagenoeg geheel weggevallen in verband met (onder meer) ernstige gezondheidsproblemen van hun jongste kind. Terwijl het inkomen daalde, bleven de woonlasten doorlopen. Omdat de woning door de crisis in waarde was gedaald, is deze jarenlang onverkoopbaar geweest. Per 1 december 2017 heeft de notaris een gedeelte van zijn kantoorpand verhuurd waardoor hij huurinkomsten ging ontvangen, terwijl zijn maandlasten als gevolg van een wijziging in zijn privésituatie destijds aanzienlijk zijn gedaald. In die periode heeft hij ook de woning te koop aangeboden. Mede in verband met die ontwikkelingen heeft de kamer tijdens de eerste zitting besloten de behandeling van de klacht voor vijf maanden aan te houden om de notaris in de gelegenheid te stellen zijn woning te verkopen en een substantieel deel van de overwaarde daarvan aan te wenden om de financiële positie van het kantoor te verbeteren. Daarbij is met de notaris afgesproken dat hij alle relevante wijzigingen in zijn financiële situatie direct zou doorgeven aan het BFT en dat hij in de periode daarna maandcijfers aan het BFT zou gaan verstrekken in plaats van kwartaalcijfers.

4.4.       In de daarop volgende maanden heeft de notaris regelmatig contact gehad met het BFT en heeft hij - na enige vertraging als gevolg van de overgang naar een ander automatiseringssysteem - maandelijks cijfers aan het BFT verstrekt. Namens het BFT is tijdens de tweede zitting verklaard dat uit deze cijfers een voorzichtig herstel blijkt, maar dat nog geen sprake is van een positieve liquiditeit en solvabiliteit. Indien de positieve ontwikkeling zich in de huidige lijn voortzet, verwacht het BFT dat het nog minimaal een jaar en mogelijk twee jaar zal duren voordat er sprake zal zijn van een echt herstel. De notaris heeft tijdens de tweede zitting verklaard dat het kantoor goed loopt; hij denkt in 2018 het maximaal mogelijke aantal akten te hebben gepasseerd. Mede in verband daarmee en ter verbetering van de financiële situatie van het kantoor is hij per 1 januari 2019 gaan samenwerken met een andere notaris. Doordat (bijvoorbeeld) de kosten van het secretariaat gedeeld worden, is sprake van een behoorlijke besparing, aldus de notaris. Tijdens die zitting is ook aan de orde geweest dat het

helaas nog niet was gelukt om de woning te verkopen, maar dat er kort voor de zitting wel serieuze belangstelling was getoond. Zoals hiervoor onder de procedure is omschreven, is de behandeling van de klacht na de zitting aangehouden in verband met een wijziging in de financiële situatie van de notaris. 

4.5.       Bij zijn brief van 28 februari 2019 heeft de notaris de kamer daarover (onder meer) als volgt bericht:

“ (…) dat ik in de eerste week van maart 2019 een bedrag groot honderd duizend euro (€ 100.000) vanuit privé zal storten op de bankrekening van mijn holding […] B.V. gevestigd te […]. Mijn rekening courantschuld aan […] B.V. zal daarmee zijn afgelost. […] B.V. zal een gedeelte van dit bedrag (gelijk aan haar rekening courantschuld met Notariskantoor […] B.V. gevestigd te […]) doorstorten op een rekening van laatstgenoemde vennootschap.

Een financieel verslag van mijn actuele vermogenspositie per datum storting zal ik zowel u als BFT onmiddellijk daarna doen toekomen.

Per 1 april 2019 open ik in […] het nieuwe […] Notarissen[…] kantoor. (…)”

4.6.       Vervolgens heeft de notaris de kamer bij brief van 3 april 2019 bericht dat per 31 maart 2019 vanuit privé een bedrag van € 85.000,- is gestort op de zakelijke rekeningen van […] B.V. en Notariskantoor […] B.V. en dat een bedrag van € 15.000,- vanuit privé is aangewend voor de kosten in verband met de opening van het nieuwe filiaal van […] Notarissen. Na een gesprek met het BFT op 16 april 2019 heeft de notaris de kamer bij brief van 18 april 2019 nog nader geïnformeerd over de stand van zaken op dat moment, met name ten aanzien van zijn activiteiten voor […] Notarissen. Verder heeft hij daarbij meegedeeld dat uit de eerste kwartaalcijfers van 2019 blijkt dat weliswaar nog geen sprake is van volledig herstel, maar dat er wel “een grote stap” gemaakt is. Volgens de notaris is het als gevolg van de storting vanuit privé en de omzetstijging door nieuwe activiteiten reëel te veronderstellen dat hij over een half jaar ruimschoots aan de wettelijke normen zal kunnen voldoen.

4.7.       In reactie op de informatie die de notaris na de zitting heeft verstrekt, heeft het BFT de kamer bij brief van 23 april 2019 (onder meer) als volgt bericht:

”Op basis van de informatie van de notaris heeft het BFT vastgesteld dat de notaris in totaal € 85.000 euro vanuit privé heeft gestort in zijn personal holding ([…] B.V.) en daarvan € 60.000 heeft doorgestort naar de notarispraktijk.

De kantoorliquiditeit per 31 maart 2019 bedraagt € -/- 29.240. De solvabiliteit in kantoor is nog licht negatief € -/- 3.593. Omdat het resultaat over het 1e kwartaal van 2019 negatief is, (verlies ca € 33.166) heeft de storting er niet toe geleid dat de posities (volledig) herstellen. Relevant is dat in het notariaat (en zo ook in het verleden bij notaris […]) het rendement over het algemeen verbetert c.q. herstelt naarmate het jaar vordert. Een groot deel van de jaarkosten worden immers aan het begin van het jaar (vooruit)betaald en dat heeft nu eenmaal zijn effect op het gepresenteerde rendement en de liquiditeit.”

4.8.       De kamer constateert dat het BFT de klacht heeft gehandhaafd, terwijl de notaris de cijfermatige bevindingen van het BFT niet heeft betwist. Daaruit volgt dat de kamer er op basis van de stukken in het dossier van uitgaat dat in de onderneming van de notaris al in 2008 sprake is geweest van een negatieve liquiditeits- en solvabiliteitspositie, dat de situatie in latere jaren weliswaar is verbeterd maar dat de notaris vanaf 2015 niet heeft voldaan aan de normen die bij en krachtens de Wet op het notarisambt worden gesteld aan de liquiditeits- solvabiliteitspositie van een notaris(kantoor). Ook al is inmiddels (een voorzichtig) herstel zichtbaar, pas op langere termijn zal duidelijk worden of en zo ja in hoeverre de wijzigingen die zich in de afgelopen maanden hebben voorgedaan in de situatie van de notaris tot een daadwerkelijke verbetering/opheffing van de negatieve solvabiliteits- en liquiditeitspositie zal gaan leiden. Daarom is de kamer van oordeel dat (vooralsnog) sprake is van een situatie waarin in redelijkheid kan worden verwacht dat de notaris op enig moment niet aan zijn financiële verplichtingen zal kunnen voldoen. Nu een zeker overschot in de liquiditeit gewenst is, acht de kamer het gevaar dat de notariële onafhankelijkheid daardoor verloren gaat niet denkbeeldig. Daarom zal de kamer de klacht gegrond verklaren.

4.9.       Als een klacht gegrond wordt verklaard, wordt in beginsel een tuchtmaatregel opgelegd. Zonder afbreuk te willen doen aan de inspanningen van de notaris om, ondanks ongunstige marktomstandigheden en problemen in zijn privésituatie, zijn financiële positie ten goede te doen keren, moet de kamer vaststellen dat de notaris al jarenlang niet voldoet aan de op hem rustende wettelijke financiële verplichtingen. De kamer acht dat in ernstige mate tuchtrechtelijk verwijtbaar en het opleggen van een zware tuchtrechtelijke maatregel is dan in beginsel passend en geboden. Daarbij neemt de kamer mede in aanmerking dat de notaris in het geheel niet heeft gereageerd op de brief van de kamer van 5 oktober 2018, waarbij aan hem is gevraagd om binnen twee weken nadien schriftelijk te reageren op de informatie die het BFT aan de kamer had verstrekt. Omdat geen reactie werd ontvangen, heeft de kamer een voortzetting van de mondelinge behandeling bepaald en de notaris heeft niet eerder dan tijdens die behandeling globale informatie verstrekt over zijn actuele financiële informatie. Weliswaar zijn de kantoorfinanciën maandelijks door het BFT gemonitord, tastbare informatie over de privé-situatie was op dat moment (ruim) een jaar oud. Bovendien heeft de notaris de kamer wekenlang in het ongewisse gelaten nadat hij door middel van de e-mail van 1 maart 2019 had bericht dat hij in de eerste week van maart 2019 een storting van € 100.000,- zou gaan doen. Nadat de kamer hem na enkele weken heeft gevraagd alsnog uiterlijk op 4 april 2019 informatie te verstrekken, heeft zij op 4 april 2019 een brief, gedateerd 3 april 2019, van de notaris ontvangen. Deze brief bevatte echter niet de financiële stukken waar de notaris in zijn brief verwees. Opmerking verdient daarbij dat de kamer uit de stukken die zij op haar telefonisch verzoek later die dag alsnog per e-mail van de notaris heeft ontvangen, opmaakt dat de notaris op 4 april 2019 in de loop van de dag zelf nog niet beschikte over de stukken waar hij in zijn brief aan de kamer van 3 april 2019 naar heeft verwezen (e-mail van de notaris aan zijn accountant van 4 april 2019 13:00 uur: “We krijgen het niet voor elkaar om die bewaring positief uit tr draaien. Jij zei gisteren tegen mij dat deze ruim positief zou zijn. Ik ben echt ten einde raad kun je mij svp een financieel verslag per 31 maart uitdraaien met positieve bewaring. Dat mail jk het naar de kamer zometeen.”) Dit wekt twijfel aan de waarachtigheid van zijn verweer. Anderzijds acht de kamer het van belang dat er, ondanks de hachelijke financiële positie van de notaris en zijn kantoor in de afgelopen jaren, nooit sprake is geweest van een negatieve bewaringspositie. De kamer is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden nog niet behoeft te worden overgegaan tot een zwaardere maatregel dan schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week, waarbij tevens in aanmerking wordt genomen dat bij een zwaardere maatregel de financiële positie van het notariskantoor nog ernstiger onder druk komt te staan.

4.10.     Tot besluit gaat de kamer ervan uit dat het BFT de financiële situatie van de notaris in de komende periode met extra aandacht zal blijven volgen.

5.          De beslissing

De kamer voor het notariaat:

verklaart de klacht gegrond;

legt aan de notaris de maatregel op van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. R.L.G.M. Steegmans, plaatsvervangend notarislid, mr. S.J.H. Hagemann-Rietbroek, plaatsvervangend notarislid, en mr. G.A.M. van Lith, belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2019 door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.