ECLI:NL:TNORDHA:2019:8 Kamer voor het notariaat Den Haag 18-41, 18-42 en 18-43

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2019:8
Datum uitspraak: 20-03-2019
Datum publicatie: 01-04-2019
Zaaknummer(s): 18-41, 18-42 en 18-43
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht gegrond met schorsing als notaris
Inhoudsindicatie: De notarissen hebben onder valse voorwendselen een kopie van het testament opgevraagd bij de notaris van klaagster.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 20 maart 2019 inzake de klacht onder nummer 18-41, 18-42 en 18-43 van:

[naam] ,

hierna ook te noemen: klaagster,

tegen

[notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: notaris [P],

en

[notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: notaris [X],

en

[oud-notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats], thans oud-notaris,

hierna ook te noemen: de oud-notaris en [W],

hierna ook allen tezamen te noemen: de notarissen.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, met bijlage, ingekomen op 3 juli 2018,

·         diverse berichten van de Kamer aan de notarissen met het verzoek hun verweer in te dienen.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2019. Daarbij waren klaagster en notaris [P] aanwezig. Notaris [X] en de oud-notaris zijn zonder bericht afwezig. Notaris [P] is mede namens notaris [X] verschenen. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt.

De feiten

Klaagster is de weduwe van de heer [O] (hierna te noemen: erflater), die op 3 april 2017 is overleden.

Op 22 mei 2017 ontving klaagster van mr. [I], notaris te [vestigingsplaats], een e-mailbericht met de vraag of klaagster kon bevestigen of het kantoor van de notarissen de nalatenschap van erflater in behandeling had. Het kantoor van de notarissen had mr. [I] verzocht om een kopie van het testament van erflater te verstrekken.

De klacht en het verweer van de notarissen

De notarissen hebben onder valse voorwendselen een kopie van het testament opgevraagd bij de notaris van klaagster. Voor klaagster was de herkomst van het verzoek te herleiden tot een conflict tussen haar en de Vereniging van Eigenaren, waar de oud-notaris bestuurslid en woordvoerder van is. Dat de oud-notaris degene is die achter het verzoek zat, bleek later uit het feit dat hij zich rechtstreeks tot notaris [I] wendde. Voor zover klaagster bekend is er geen achterstand bij de Vereniging van Eigenaren en is voor de uitoefening van het stemrecht geen kopie van het testament vereist. Het verbaast klaagster dat de medewerkers van het kantoor van de notarissen de opdrachten van de oud-notaris klakkeloos uitvoeren.

Dat de oud-notaris een kopie van het testament heeft opgevraagd duidt op onbekendheid met de materie of op een vergaande brutaliteit.

Het verzoek tot het opvragen van het testament is een ernstige poging tot inbreuk op de privacy van klaagster. Het vertrouwen van klaagster in het notariskantoor is geschaad.

De notarissen hebben geen schriftelijk verweer gevoerd.

De beoordeling van de klacht

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notarissen hebben gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat behoorlijk notarissen niet betaamt. 

Voor zover de klacht is gericht tegen notaris [P] overweegt de Kamer als volgt. Ter zitting heeft notaris [P] verklaard dat hij werd gebeld door de oud-notaris met het verzoek namens de Vereniging van Eigenaren om uit te zoeken wie de rechtsopvolgers waren van erflater. Notaris [P] had dit ongebruikelijke verzoek niet in behandeling moeten nemen. Hij heeft dat echter wel gedaan en is gaan kijken in het boedelregister. Aangezien daar niets stond vermeld heeft notaris [P] het Centraal Testamentenregister geraadpleegd. Daarin stond vermeld dat notaris [W] het laatste testament had gemaakt. De notaris heeft toen aan zijn secretaresse gevraagd om notaris [I] een briefje te sturen voor het opvragen van het testament. Abusievelijk heeft de secretaresse een standaardbriefje gebruikt waarin de zin “Bij ons is in behandeling de nalatenschap van …” is blijven staan.

Nu notaris [P] het testament heeft opgevraagd bij een collega notaris, terwijl hij wist dat zijn kantoor de nalatenschap niet in behandeling had, heeft de notaris tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Notaris [P] heeft onbetamelijk gehandeld in strijd met de eer en aanzien van het ambt. De notaris had moeten volstaan met het raadplegen van het Kadaster wie de eigenaar was van het onroerend goed en zich dan moeten wenden tot de mede-eigenaar, klaagster dus. De klacht tegen notaris [P] is gegrond.

Maatregel

Vast is komen te staan dat tegen notaris [P] bij twee eerdere klachten (in 2014 en 2015) een schorsing is opgelegd van respectievelijk één week en vier weken. Deze klachten zagen op het niet reageren van de notaris. In artikel 2 van de Verordening beroeps-en gedragsregels staat in artikel 2: “De notaris gedraagt zich in de uitoefening van zijn beroep en daarbuiten zodanig dat het vertrouwen in het notariaat en in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad”. In onderhavige klacht heeft notaris [P] wederom niet gehandeld zoals het een behoorlijk notaris betaamt. Het had op zijn minst op de weg van de notaris gelegen aan betrokkenen zijn verontschuldiging voor de gang van zaken aan te bieden. Ter zitting is duidelijk geworden dat daarvan in het geheel geen sprake is geweest. Gelet op het stelselmatige karakter met betrekking tot het niet reageren naar betrokkenen en de Kamer zal de Kamer notaris [P] de maatregel opleggen van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van één maand. 

Voor zover de klacht is gericht tegen notaris [X] overweegt de Kamer als volgt. De klacht is dat de privacy van klaagster is geschonden en het vertrouwen in het notariaat is geschaad. Notaris [P] heeft ter zitting verklaard op te treden namens notaris [X]. Door niet te verschijnen heeft notaris [X] het risico genomen dat er zaken onweersproken blijven.

Vast is komen te staan dat notaris [X] kennis heeft genomen van de klacht en daarmee met het verweten handelen of nalaten. Notaris [X] heeft richting Kamer zelf geen enkele reactie gegeven. Verder heeft hij geen aanleiding gezien om notaris [P], zijn partner in het kantoor, te bewegen actie te ondernemen richting klaagster zodra hij van de klacht had vernomen. Ook zelf heeft hij stil gezeten.

Van notaris [X] had verwacht had kunnen worden dat, zodra hij van de hierboven vermelde gang van zaken op de hoogte was gesteld, hij zijn partner actief had bewogen om verontschuldiging aan te bieden. De  klacht is hierop evenwel niet gericht. Nu notaris [X] feitelijk geen bemoeienis heeft gehad met het opvragen van het testament, en pas later van de feiten op de hoogte is geraakt, is de klacht tegen hem ongegrond.

Voor zover de klacht is gericht tegen de oud-notaris overweegt de Kamer het volgende. In artikel 93 lid 2 Wna staat het volgende: Notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn blijven aan de tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig in het eerste lid bedoeld handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren.

Vast is komen te staan dat de oud-notaris met ingang van 1 juli 2005 is gedefungeerd. Nu onderhavige klacht ziet op een handelen of nalaten in 2017 dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover de klacht betrekking heeft op de oud-notaris.

Omdat de Kamer de klacht tegen notaris [P] gegrond verklaart, dient hij op grond van artikel

99, vijfde lid, van de Wna, het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

Notaris [P] dient het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de notarissen.

Kostenveroordeling

Omdat de Kamer de klacht tegen notaris [P] gegrond verklaart ziet de Kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 sub b Wna en de tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 3.500,-. De Kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Kamer. Notaris [P] ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht tegen notaris [P] gegrond;

verklaart de klacht tegen notaris [X] ongegrond;

verklaart klaagster voor zover de klacht tegen de oud-notaris is gericht niet-ontvankelijk;

legt notaris [P] de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt op voor de duur van één maand;

bepaalt dat de secretaris binnen een maand nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, aan notaris [P] bij aangetekende brief de datum zal meedelen waarop de opgelegde maatregel van kracht wordt;

veroordeelt notaris [P] tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

veroordeelt notaris [P] tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 3.500,- , op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder ‘kostenveroordeling’ bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.F.L. Geerdes, voorzitter, L.G. Vollebregt en P.H.B. Gorsira, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2019.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.