ECLI:NL:TNORDHA:2019:23 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/15

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2019:23
Datum uitspraak: 21-10-2019
Datum publicatie: 31-10-2019
Zaaknummer(s): SHE/2019/15
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met schorsing als notaris
Inhoudsindicatie: Afwikkeling eenvoudige nalatenschap. Notaris is sinds medio 2007 bij nalatenschap betrokken en medio 2012 als (zware) vereffenaar benoemd. Nalatenschap is nog niet afgewikkeld en er is nog geen boedelbeschrijving, rekening en verantwoording en uitdelingslijst opgesteld. Notaris heeft op geen enkele wijze geconcretiseerd waarom zijn zoektocht naar de erfgenamen zoveel jaren heeft geduurd en hij heeft niet of nauwelijks gereageerd op schriftelijke vragen van klager over de stand van zaken. Door zijn handelen en (vooral ook) nalaten heeft de notaris het vertrouwen geschaad dat rechtzoekenden in het notariaat moeten kunnen stellen. Dit rekent de kamer de notaris ernstig aan, zeker omdat eerder diverse tuchtmaatregelen aan hem zijn opgelegd. De kamer constateert dat de notaris zich in deze zaak weinig toetsbaar heeft opgesteld en dat zijn houding nog steeds getuigt van achteloosheid: een eigenschap die niet past bij de verwachtingen die men mag hebben van de wijze waarop een notaris het ambt uitoefent. Klacht gegrond; schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week met proceskostenveroordeling.

Klachtnummer    : SHE/2019/15

Datum uitspraak : 21 oktober 2019

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

de heer […] (de klager)  

wonende in […]

tegen

notaris de heer mr. […] ( de notaris)

gevestigd in […]

1.         De procedure

1.1.       Klager heeft bij brief van 12 maart 2019 een klacht geformuleerd tegen de notaris. De kamer voor het notariaat (de kamer) heeft deze brief met bijlagen ontvangen op 12 maart 2019.

1.2.       De notaris heeft een verweerschrift ingediend.

1.3.       De klacht is mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 19 augustus 2019. Klager en de notaris zijn bij deze behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt over en weer toegelicht. Klager heeft dit mede gedaan aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het proces-verbaal van de mondelinge behandeling zijn gehecht.                                                          

2.          De feiten

2.1.       Op [..] juni 2007 is een nicht van de moeder van klager op 77-jarige leeftijd overleden. Deze nicht (erflaatster) had niet bij testament over haar nalatenschap beschikt. Erflaatster had geen kinderen en geen broers of zussen en haar ouders waren voor haar overleden. In verband met de afwikkeling van haar nalatenschap moest daarom onderzoek worden gedaan naar de vraag wie haar wettige erfgenamen waren. Erflaatster stamde uit een grote familie.    

2.2.       In het boedelregister is geregistreerd dat de notaris vanaf 12 juli 2007 bij de nalatenschap van erflaatster betrokken is.

2.3.       De notaris heeft opdracht gegeven aan Genealogie Decuyper in Brussel om genealogisch onderzoek te doen naar de familie van erflaatster. Een medewerkster van de notaris heeft bij brief van 28 oktober 2010 een kopie van de bevindingen van dat bureau aan de moeder van klager toegestuurd.

2.4.       Bij beschikking van 9 juli 2012 heeft de kantonrechter de notaris met ingang van die datum benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van de erflaatster.

2.5.       De moeder van klager heeft bij notariële akte van 4 december 2013 volmacht verleend aan klager om namens haar rechtshandelingen te verrichten, waaronder het afwikkelen van nalatenschappen die aan haar zijn toegevallen en het (beneficiair) aanvaarden of verwerpen daarvan.

2.6.       Bij brief (met bijlage) van 11 december 2014 heeft de notaris klager en zijn moeder bericht dat de moeder van klager één van de potentiële erfgenamen was en dat op dat moment de vraag aan de orde was “of de potentiële erfgenamen ook daadwerkelijk erfgenaam (willen) zijn”. De notaris heeft (de moeder van) klager aangeraden de nalatenschap beneficiair te aanvaarden. Verder heeft de notaris

in deze brief onder meer vermeld:

“De opslag van de inboedel is beëindigd en enkele (enigszins) waardevolle objecten zijn geveild. De bankrekeningen van de overledene zijn opgeheven en het saldo staat op onze derdenrekening. Op grond hiervan zou een ruwe inschatting zijn dat de nalatenschap een saldo van ruim 2ton heeft, waarvan nog de successierechten en boedelkosten afgaan. Er zijn ons geen noemenswaardige schulden bekend en gezien het feit dat de overledene onder bewind stond en dat het bewind werd verzorgd door een bewindvoeringsbureau.

Wij zijn aangekomen bij het punt dat we een verklaring van erfrecht willen gaan opmaken. Voor intern gebruik hebben wij een ruwe versie van de verklaring van erfrecht klaar; de stukken die u worden toegezonden hebben een verwijzing naar de nummering van dit intern bedoelde “halffabrikaat”.

In weerwil van hetgeen mogelijk eerder telefonisch is gecommuniceerd, hebben wij thans nog geen compleet beeld van alle erfgenamen van [naam erflaatster]. De lacunes betreffen: (…).”

2.7.       Naar aanleiding van de inhoud van die brief heeft klager de notaris bij e-mail van 18 december 2014 enkele vragen gesteld. Omdat hij geen bericht van de notaris ontving, heeft klager de notaris bij

e-mail van 7 januari 2015 opnieuw om een reactie gevraagd. De notaris heeft niet op deze e-mails gereageerd.

2.8.       Omdat klager ook verder geen informatie van de notaris ontving over de afwikkeling van de nalatenschap heeft hij de notaris bij e-mail van 12 februari 2017 gevraagd hem binnen tien werkdagen te informeren over de status en afwikkeling van de nalatenschap. Daarbij heeft klager meegedeeld dat hij bij het uitblijven van een reactie gedwongen zou zijn nadere stappen tegen de notaris te ondernemen. De notaris heeft niet op deze e-mail gereageerd.

2.9.       Bij brief van 30 mei 2017 heeft de begraafplaats waar erflaatster is begraven (de moeder van) klager bericht dat de termijn van de grafrechten binnenkort zou verlopen. Klager heeft deze brief bij aangetekende brief van 1 juni 2017 aan de notaris toegestuurd, waarbij hij de notaris erop heeft gewezen dat de erfenis na tien jaar nog steeds niet was afgerond. Hij heeft de notaris gevraagd  uiterlijk 10 juni 2017 alsnog antwoord te geven op de vragen die klager eerder aan hem had gesteld,  uitleg te geven over de status en omvang van de nalatenschap inclusief de omvang van de gemaakte kosten en een voorstel te doen over de grafrechten. Voor het geval een tijdige reactie uitblijft, heeft hij de notaris aansprakelijk gesteld voor alle kosten en schaden.

2.10.      De notaris heeft klager bij e-mail van 8 juni 2017 meegedeeld dat hij even met hem wilde overleggen over de grafrechten, maar dat hij niet over een werkend telefoonnummer van klager beschikte. Vervolgens hebben klager en de notaris telefonisch contact met elkaar gehad.

2.11.      Bij e-mail van 9 juni 2017 heeft de notaris aan klager onder meer een “bijgewerkte” versie toegezonden van zijn brief (met bijlage) aan klager van 11 december 2014. In die bijgewerkte versie heeft de notaris klager onder meer als volgt bericht:

“Op grond hiervan zou een ruwe inschatting zijn dat de nalatenschap een saldo van ruim 2ton heeft, waarvan nog de successierechten en (ong. 10k boedelkosten) en kosten voor afwikkeling (nog onbekend, schatting 20k) afgaan.

Vanwege de kosten voor onderzoek naar mogelijke afstammelingen (geschat 8k), advocaatkosten en leges (geschat 3k), verwacht ik dat er een kleine 2 ton in euro’s overblijft.

(…)

De lacunes betreffen 2 personen die in het Noorden van Frankrijk wonen.

(…)

Tenslotte een update omtrent de grafrechten: ik heb [naam gemeente] gevraagd voor 5 jaar deze rechten te verlengen en mij als contactpersoon aan te houden. Omdat ik telefonisch vooroverleg heb gehad, verwacht ik dat dit zo wordt uitgevoegd.”

De inhoud van de brief is verder identiek aan de inhoud van de brief van de notaris van 11 december 2014. In zijn e-mail heeft de notaris klager gevraagd de ingevulde verklaring beneficiaire aanvaarding getekend en gelegaliseerd aan hem toe te sturen.

2.12.      Klager heeft de notaris bij e-mail van 14 juni 2017 laten weten dat de brief van de notaris op dat moment voldoende inzicht gaf in de stand van zaken. Klager heeft de notaris nogmaals dringend verzocht de erfenis in het lopende kalenderjaar af te ronden. Verder heeft klager de notaris gevraagd de door hem opgestelde verklaring/boedelvolmacht te corrigeren omdat de naam van zijn echtgenote daarin niet (juist) was opgenomen.

2.13.      Nadat de notaris bij e-mail van 20 juni 2017 een aangepaste verklaring/boedelvolmacht aan klager heeft toegezonden, heeft klager deze op 26 juni 2017 in zijn hoedanigheid van schriftelijk gevolmachtigde van zijn moeder ondertekend, waarbij de nalatenschap beneficiair is aanvaard en waarbij een boedelvolmacht aan de notaris is verleend.  

2.14.      De moeder van klager is op 3 september 2017 overleden. Klager is haar enige erfgenaam.

2.15.      Bij e-mail van 31 mei 2018 heeft klager de notaris eraan herinnerd dat het medio 2017 de bedoeling van de notaris was om de nalatenschap eind 2017 geheel te hebben afgewikkeld, maar dat klager niets was gebleken van enige voortgang. Hij heeft de notaris gevraagd hem binnen tien werkdagen alsnog te informeren over de stand van zaken, welke concrete voortgang er door de notaris in het afgelopen jaar was geboekt en een datum te noemen waarop de afwikkeling zal zijn voltooid. De notaris heeft niet op deze e-mail gereageerd.

2.16.      Bij aangetekende brief van 24 januari 2019 heeft klager de notaris meegedeeld dat hij sinds medio 2017 niets meer van de notaris heeft vernomen. Klager heeft de notaris gevraagd uiterlijk 15 februari 2019 schriftelijk in detail uitleg te geven over de status van de erfenis en onvoorwaardelijk te bevestigen dat de notaris de erfenis uiterlijk 1 juni 2019 volledig zal hebben afgehandeld, bij gebreke waarvan hij heeft aangekondigd passende maatregelen te zullen nemen. De notaris heeft niet op deze aangetekende brief gereageerd. Zoals gemeld heeft de kamer op 12 maart 2019 deze klacht van klager ontvangen. 

3.          De klacht

3.1.       Klager verwijt de notaris laakbaar en onprofessioneel gedrag, met name omdat hij:

1         niet in staat en/of niet bereid is om zijn taken als notaris en specifiek die als vereffenaar naar behoren te verrichten;

2         zijn toezegging te streven naar afronding van de nalatenschap per eind 2017 zonder aankondiging of opgaaf van reden niet is nagekomen;

3         niet de kwaliteit levert die van een notaris verwacht mag worden;

4         in het geheel niet reageert op verzoeken van belanghebbenden en hun belangen verwaarloost.

3.2.       De notaris heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.  

4.          De beoordeling

Toetsnorm

4.1.       Notarissen zijn op grond van artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.       Notarissen kunnen ook tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn voor hun handelen in een andere hoedanigheid dan notaris. Dat handelen moet dan voldoende verband houden met hun hoedanigheid van notaris in relatie tot het daarbij passende gedragsniveau, zonder dat het handelen uitsluitend aan een notaris is voorbehouden. De klacht heeft (mede) betrekking op de handelwijze van de notaris in zijn hoedanigheid van vereffenaar. Naar het oordeel van de kamer houden de gedragingen van een vereffenaar voldoende verband met het daarbij passende gedragsniveau van een notaris, zodat de notaris zich ook voor zijn handelen als vereffenaar tuchtrechtelijk moet verantwoorden. Hierop dient een uitzondering te worden gemaakt voor de regels die de functie van een vereffenaar in algemene zin betreffen. Op dat gebied is de kantonrechter bevoegd.

4.3.       Bij de beoordeling van deze klacht stelt de kamer voorop dat van een notaris die, al dan niet als vereffenaar, bij de afwikkeling van een nalatenschap betrokken is, mag worden verwacht dat hij de belangen van (onder meer) de erfgenamen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt en dat hij daarbij in de gegeven omstandigheden voldoende voortvarend handelt. Vast staat dat de notaris sinds medio 2007 bij de nalatenschap betrokken is en dat hij medio 2012 als (zware) vereffenaar is benoemd. Een vereffenaar heeft diverse wettelijke verplichtingen. Zo moet hij de nalatenschap als een goed vereffenaar beheren en vereffenen en moet hij, wanneer niet alle erfgenamen bekend zijn of daarover onzekerheid bestaat, de erfgenamen opsporen door oproepingen in veelgelezen dagbladen of door andere doelmatige middelen (artikelen 4: 211 lid 1 en 4:225 lid 1 BW). Ook moet de vereffenaar met bekwame spoed een boedelbeschrijving opmaken waarin de schulden van de nalatenschap in de vorm van een voorlopige staat zijn opgenomen (artikel 4:211 lid 3 BW). Verder moet de vereffenaar (onder meer) een rekening en verantwoording en een uitdelingslijst opstellen (artikel 4:218 lid 1 BW).

4.4.       De kamer zal de handelwijze van de notaris aan de genoemde (wettelijke) normen toetsen. Omdat de klachtonderdelen 1 en 3 allebei betrekking hebben op de kwaliteit van de dienstverlening, zal de kamer deze samen beoordelen. Ook de klachtonderdelen 2 en 4 zal de kamer in verband met hun onderlinge samenhang samen beoordelen.

Klachtonderdelen 1 en 3: kwaliteit dienstverlening  

4.5.       Klager heeft onweersproken gesteld dat het om een eenvoudige nalatenschap gaat waarover geen onenigheid bestaat tussen de erfgenamen. In zijn brief van 11 december 2014 heeft de notaris vermeld dat inboedelgoederen die enige waarde vertegenwoordigden destijds al geveild waren, dat er geen noemenswaardige schulden bekend waren, dat de bankrekeningen van erflaatster waren opgeheven en dat het saldo van de nalatenschap, dat inmiddels op de derdengeldenrekening van de notaris stond, circa € 200.000,- bedroeg. Afgezien van mogelijke kosten in verband met de verdere afwikkeling is niet gesteld of gebleken dat de omvang van de nalatenschap nadien nog is gewijzigd. Ruim twaalf jaren na het overlijden van erflaatster is de nalatenschap echter nog altijd niet afgewikkeld. Bij de beoordeling van de vraag of de handelwijze van de notaris in deze nalatenschap tuchtrechtelijk verwijtbaar is, acht de kamer het volgende van belang.

4.6.       De notaris heeft erkend dat deze zaak niet de schoonheidsprijs verdient, maar hij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij “goed op de winkel heeft gepast” en dat er vertraging in de afwikkeling is ontstaan omdat het veel tijd heeft gekost om te achterhalen wie de erfgenamen zijn. Daarbij heeft hij erop gewezen dat er ook erfgenamen in België, Duitsland en Frankrijk wonen of woonden.

4.7.       Uit de stukken die klager heeft overgelegd, blijkt dat de notaris in zijn brief van 11 december 2014 heeft vermeld dat er op dat moment nog vragen waren over de afstammelingen van een tante en twee ooms van erflaatster en over een mannelijk familielid dat inmiddels zou zijn overleden. In de bijgewerkte versie van die brief, die de notaris op 9 juni 2017 - twee en half jaar later - aan klager heeft gemaild, staat vermeld dat er op dat moment nog vragen waren over twee personen die in het noorden van Frankrijk wonen.

4.8.       De notaris heeft in zijn verweerschrift van 22 april 2019 het volgende vermeld over de stand van zaken met betrekking tot de erfgenamen:

“Wij hebben alle erfgenamen (althans uit het verleden) in beeld.

Wij zonden bijna alle erfgenamen een nieuwsbrief, waar het mij beter leek [klager]daar een persoonlijke toelichting te geven. Inmiddels blijken 2 erfgenamen te zijn overleden, waarvan 1 de moeder van [klager].

Daarnaast bestaat het vermoeden dat 1 oudere erfgenaam onder bewind staat of gesteld zou moeten worden. De communicatie met haar is zo goed als niet aanwezig en heel lastig.

Deze zullen een meer persoonlijke benadering krijgen.

Een doorlooptijd heb ik niet willen geven, omdat het heel lastig bleek om de erfgenamen in Frankrijk en België op te sporen. Een van de erven is in Duitsland overleden. Ook voor mij gold dat beantwoording van brieven soms lang op zich liet wachten.”

4.9.       Tijdens de mondelinge behandeling heeft de notaris verklaard dat hij er inmiddels een “taskforce op had gezet om de zaak een boost te geven” en dat hij in de ochtend voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog telefonisch contact had gehad over de zaak waardoor “volgens hem alle erfgenamen nu wel bekend waren”. Hij heeft deze stelling echter op geen enkele wijze onderbouwd.  

4.10.      Uit de stukken die klager heeft overgelegd, begrijpt de kamer dat de notaris al in 2010 beschikte over een genealogisch overzicht dat het genoemde bureau uit België in zijn opdracht had opgesteld. Gelet op de wettelijke plicht van een vereffenaar om de erfgenamen op te sporen en het feit dat inmiddels zeven jaren zijn verstreken sinds de notaris tot vereffenaar is benoemd, is de kamer van oordeel dat het op de weg van de notaris had gelegen om naar aanleiding van deze klacht concrete informatie te geven over de werkzaamheden die hij in die jaren heeft verricht om de erfgenamen (alsnog) op te sporen, alsmede over het moment waarop hij deze werkzaamheden heeft verricht. De kamer constateert echter dat de notaris op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd waarom zijn zoektocht naar de erfgenamen zoveel jaren heeft geduurd. Daarom is de kamer van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de notaris geen deugdelijke verklaring heeft voor de aanmerkelijke vertraging in de afwikkeling van deze eenvoudige nalatenschap.

4.11.      Klager heeft verder gesteld dat de notaris tot op heden nog altijd geen boedelbeschrijving heeft gemaakt. Zo’n boedelbeschrijving moet ingevolge artikel 4:211 lid 3 BW met bekwame spoed worden opgesteld. Daarnaast heeft klager gesteld dat de notaris tot op heden geen rekening en verantwoording en uitdelingslijst heeft opgesteld, terwijl hij daartoe wel verplicht is. Omdat de notaris deze stellingen niet heeft weersproken en niet is gebleken dat hij de genoemde stukken wel heeft opgesteld, gaat de kamer ervan uit dat de notaris inderdaad nog geen boedelbeschrijving, rekening en verantwoording en uitdelingslijst heeft opgesteld. Nu bovendien niet is gesteld of gebleken dat het voor de notaris tot op heden niet mogelijk was om deze stukken op te stellen, terwijl de notaris evenmin (voldoende) duidelijk heeft kunnen maken waarom het voor hem niet mogelijk was om de nalatenschap eerder af te wikkelen, is de kamer van oordeel dat hij in deze nalatenschap niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. De kamer vindt dit tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Hieruit volgt dat de kamer de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond zal verklaren.

Klachtonderdelen 2 en 4: nakomen toezegging en communicatie

4.12.      Vast staat dat de notaris niet heeft gereageerd op de e-mailberichten die klager op 18 december 2014, 7 januari 2015 en 12 februari 2017 aan de notaris heeft gestuurd. De kamer is van oordeel dat het bijzonder laakbaar is dat de notaris helemaal niet heeft gereageerd op de schriftelijke vragen en verzoeken van klager. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat de notaris na zijn brief aan de erfgenamen van 11 december 2014 zelf enig initiatief heeft genomen om de erfgenamen in de jaren daarna (periodiek) te informeren over de stand van zaken. Dat klager in de loop van de jaren enkele malen aan de notaris heeft gevraagd hem te informeren over de voortgang van de afwikkeling, is dan ook niet meer dan logisch en het had op de weg van de notaris gelegen om met de nodige voortvarendheid op die verzoeken te reageren of op zijn minst de ontvangst daarvan te bevestigen en klager te berichten op welke termijn hij een inhoudelijke reactie zou kunnen verwachten.

4.13.      Nadat de notaris naar aanleiding van de aangetekende brief van klager medio 2017 uiteindelijk telefonisch contact met klager heeft gehad, heeft de notaris een “bijgewerkte versie” van zijn brief van 11 december 2014 aan klager toegestuurd. Opmerking verdient dat de notaris alleen her en der enkele alinea’s uit zijn eerdere brief heeft vervangen en deze verder ongewijzigd, inclusief slordigheden en doublures, opnieuw heeft verstuurd. Dit getuigt niet van de zorgvuldigheid die van een notaris mag worden verwacht.

4.14.      De notaris heeft niet weersproken dat hij tijdens het genoemde telefoongesprek met klager heeft toegezegd zich te zullen inspannen om de erfenis in 2017 af te wikkelen. Toen dit niet mogelijk bleek, had van de notaris verwacht mogen worden dat hij opnieuw contact met klager zou opnemen om hem te informeren over de actuele stand van zaken en zo mogelijk een inschatting te geven van de termijn waarop de erfenis alsnog zou kunnen worden afgewikkeld. De notaris heeft dat echter niet gedaan, terwijl hij ook niet heeft gereageerd op de e-mail van klager van 31 mei 2018 en de (tweede) aangetekende brief van 24 januari 2019.

4.15.      Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat de communicatie van de notaris met klager, mede in verband met de door de notaris in 2017 gedane toezegging, beneden alle peil is geweest. Dit vindt de kamer tuchtrechtelijk laakbaar en hieruit volgt dat de kamer ook de klachtonderdelen 2 en 4 gegrond zal verklaren.

Maatregel

4.16.      Als een klacht gegrond wordt verklaard, wordt in beginsel een tuchtmaatregel opgelegd. Bij de beoordeling van de vraag welke maatregel in deze zaak passend en geboden is, neemt de kamer allereerst in aanmerking dat de notaris als gevolg van zijn handelen en (vooral ook) nalaten het vertrouwen heeft geschaad dat rechtzoekenden in het notariaat moeten kunnen stellen. De kamer rekent dit de notaris ernstig aan, zeker omdat de tuchtrechter eerder tuchtmaatregelen aan de notaris heeft opgelegd. Zo heeft de kamer in 2015, nadat tweemaal een waarschuwing aan de notaris was opgelegd, naar aanleiding van een soortgelijke klacht als deze, besloten een geldboete van € 500,- aan de notaris op te leggen. Daarbij heeft de kamer destijds overwogen dat de notaris de indruk wekte dat hij de door de klaagster in die zaak geuite bezwaren niet serieus nam en dat het de kamer met zorg vervulde dat de opstelling van de notaris in die klachtprocedure en tijdens de mondelinge behandeling van die zaak - ondanks de eerder opgelegde waarschuwingen - getuigde van achteloosheid, die naar het oordeel van de kamer mede werd geïllustreerd door de slordigheid van de inhoud en wijze van redigeren van zijn processtukken. Hoewel de kamer vervolgens in 2017 de zwaardere tuchtmaatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week aan de notaris heeft opgelegd omdat (samengevat) sprake was van een gebrekkige financiële administratie, hebben de opgelegde maatregelen niet geleid tot een voor de kamer kenbare wijziging in de houding van de notaris. Daarbij overweegt de kamer dat de notaris, terwijl klager zijn klacht zorgvuldig heeft gemotiveerd en met bewijsstukken heeft onderbouwd, heeft volstaan met de indiening van een zeer summier verweerschrift met enkele algemene opmerkingen, zonder enige onderbouwing. De mededelingen van de notaris tijdens de mondelinge behandeling hebben evenmin alsnog licht op de zaak geworpen, waardoor de kamer moet constateren dat de notaris zich weinig toetsbaar heeft opgesteld.

4.17.      Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat de notaris zijn toezegging in het verweerschrift dat hij binnenkort persoonlijk contact zal opnemen met klager om de gang van zaken en de consequenties van het overlijden van de moeder van klager met hem te bespreken, niet is nagekomen. De notaris heeft op 3 mei 2019 weliswaar een voicemailbericht ingesproken, maar nadat klager hem in reactie daarop had gevraagd verder contact per e-mail of brief te laten verlopen, heeft klager geen schriftelijk bericht meer mogen ontvangen. De notaris heeft daarover tijdens de zitting verklaard dat hij wel contact met klager wilde, maar dat hij heeft verzuimd te mailen. Bovendien is gebleken dat de notaris klager, in tegenstelling tot bijna alle andere erfgenamen, in het voorjaar van

2019 geen “nieuwsbrief” heeft gestuurd. De notaris wekt daardoor de indruk dat hij de bezwaren van klager weinig serieus neemt. De kamer is van oordeel dat zijn houding (ondanks de eerder opgelegde tuchtmaatregelen) nog steeds getuigt van achteloosheid. Zoals de kamer in 2015 heeft overwogen, is achteloosheid een eigenschap die niet past bij de verwachtingen die men mag hebben van de wijze waarop een notaris het ambt uitoefent. Daarom acht de kamer het geboden om aan de notaris opnieuw de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt op te leggen voor de duur van een week.

4.18.      Hoewel het de bevoegdheid van de kamer te buiten gaat, geeft de kamer de notaris zeer dringend in overweging deze nalatenschap, voor zover dat op het moment van deze beslissing nog niet zou zijn gebeurd, alsnog met bekwame spoed - zo mogelijk voor 1 januari 2020 - af te wikkelen. Opmerking verdient dat de notaris tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat het mogelijk moet zijn om de zaak, zodra iedereen getekend heeft, binnen twee maanden af te ronden zodat dit geen onredelijke termijn lijkt. Daarbij roept de kamer in herinnering dat de voorzitter tijdens de mondelinge behandeling heeft opgemerkt dat er als gevolg van de lange duur van de afwikkeling inmiddels enkele erfgenamen zijn overleden die niet van hun aandeel in de nalatenschap hebben kunnen genieten.

4.19.      Klager heeft de kamer meegedeeld dat hij met zijn klacht wil bereiken dat de notaris wordt verplicht tot professioneel gedrag en tot een vlotte en correcte afronding van de nalatenschap of dat de notaris (liefst zonder beloning en met een stevige schadevergoeding aan de erfgenamen) wordt vervangen door een andere gedegen notaris. De Wna biedt de kamer echter niet de mogelijkheid om zulke maatregelen te treffen. Daarom zal de kamer deze verzoeken niet-ontvankelijk verklaren.

Proceskosten

4.20.      Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moet de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem vergoeden.

4.21.      De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken.

De kamer stelt deze kosten forfaitair vast op € 50,00. De notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager vergoeden. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer aan de notaris doorgeven.  

4.22.      Gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder b Wna en de genoemde Tijdelijke Richtlijn ziet de kamer verder aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 3.500,00. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de kamer moeten worden betaald. De notaris zal hiervoor een nota ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) in Utrecht.

5.          De beslissing

De kamer:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt aan de notaris de maatregel op van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week;

-          veroordeelt de notaris tot betaling aan klager van een bedrag van:

           € 50,00 in verband met het genoemde griffierecht en

           € 50,00 in verband met de genoemde kosten van klager en

           bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.21 is omschreven;

-          veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 3.500,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de

           zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.22 is omschreven;

-          verklaart de overige verzoeken niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter,

mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2019 door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.