ECLI:NL:TNORDHA:2019:16 Kamer voor het notariaat Den Haag 19-17

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2019:16
Datum uitspraak: 19-06-2019
Datum publicatie: 01-07-2019
Zaaknummer(s): 19-17
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen: Verzet gegrond
Inhoudsindicatie: Verzet is gegrond.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 19 juni 2019 op het verzet tegen de afwijzende beslissing d.d. 13 februari 2019 van de voorzitter van de Kamer als bedoeld in artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt inzake de klacht onder nummer 18-81, welk verzet is ingesteld door:

[klaagster] ,

hierna ook te noemen: klaagster,

advocaat mr. W.G.H. Janssen te Leiden,

tegen

mr. [naam notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de notaris,

advocaat mr. P. Wanders.

De procedure

Het verzet is ingekomen op 27 februari 2019, derhalve binnen veertien dagen na 13 februari 2019, de dag van verzending aan klaagster van een afschrift van de beslissing van de voorzitter. Het verzet is mitsdien tijdig ingesteld.

De mondelinge behandeling van het verzet heeft plaatsgevonden op 22 mei 2019. Daarbij was klaagster bijgestaan door de heer [X] aanwezig.

Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt met daaraan in afschrift gehecht de op de zitting overgelegde pleitnotities van klaagster.

Het verzet

Klaagster handhaaft in het verzetschrift haar klacht. Klaagster heeft tegen voormelde beslissing van de voorzitter het volgende ingebracht:

“(…)

In de uitspraak van Uw kamer d.d. 25 oktober 2017 (17-31 klachtnummer) staat nadrukkelijk verteld “De kamer zal niet kunnen oordelen over het klachtonderdeel over de overdracht in december 2015, nu dit klachtonderdeel pas ter zitting is aangedragen”.

Doordat Uw kamer niet heeft geoordeeld over deze klacht in haar uitspraak 17-31 is nu de stelling dat hierover niet meer geoordeeld kan worden (ne bis in idem) onjuist.

(…)”.

Tijdens de zitting heeft klaagster gesteld dat zij op 29 maart 2015 om 20.09 uur een e-mailbericht heeft gestuurd aan het notariskantoor waar de notaris werkzaam was, waarin klaagster de notaris wijst op de frauduleuze handelingen die [P] heeft gepleegd. De notaris was derhalve wel degelijk op de hoogte van de fraude toen zij op 2 april 2015 de aktes passeerde.

De beoordeling van het verzet

De Kamer verwijst voor de feiten en de inhoud van de klacht naar hetgeen terzake in de beslissing d.d. 13 februari 2019 is overwogen.

Klaagster heeft op 6 april 2017 een eerdere klacht bij de Kamer ingediend tegen de notaris. Klaagster verweet de notaris dat zij had meegewerkt aan het passeren van de akten van levering van aandelen op 27 maart en 2 april 2015.

Ter zitting van 20 september 2017 heeft klaagster aangevoerd dat de notaris op 4 december 2015 een akte van aandelenoverdracht heeft gepasseerd zonder klaagster daarin te kennen.

Bij beslissing van 25 oktober 2017 heeft de Kamer de klacht tegen de notaris ongegrond verklaard. Verder heeft de Kamer bepaald dat zij niet kan oordelen over de aandelenoverdracht in december 2015 nu dat klachtonderdeel pas ter zitting is aangedragen.

Klaagster is tegen voormelde beslissing in hoger beroep gegaan.

Bij beslissing van het Hof van 5 juni 2018 is de beslissing van de Kamer bevestigd. Het Hof heeft verder in 6.2.4. het volgende overwogen:

“Aan de stellingen van klaagster ten aanzien van de akten van 2 april 2015 wordt voorbij gegaan, daar de notaris, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, ervan uit mocht gaan dat klaagster gezien de overdracht van de aandelen van [Y] en [S] per 27 maart 2015 niet meer betrokken was bij deze vennootschappen. Hetzelfde geldt overigens voor de overdracht van het zwembad door [T] aan [P] en zijn echtgenote op 4 december 2015. De kamer heeft hierover terecht geoordeeld dat dit punt te laat is aangedragen, zodat zij daarover niet kan oordelen. Hetzelfde geldt voor het hof, gelet op artikel 107 lid 4 Wet op het notarisambt. Klaagster zal daarom in deze nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard”.

De voorzitter heeft in de beslissing van 13 februari 2019 klaagster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het ne-bis-in-idem beginsel

De Kamer overweegt het volgende. De zin in overweging 6.2.4. in de beslissing van het Hof van 5 juni 2018 “ Hetzelfde geldt overigens voor de overdracht van het zwembad door [T] aan [P]en zijn echtgenote op 4 december 2015. De kamer heeft hierover terecht geoordeeld dat dit punt te laat is aangedragen, zodat zij daarover niet kan oordelen. Hetzelfde geldt voor het hof, gelet op artikel 107 lid 4 Wet op het notarisambt. Klaagster zal daarom in deze nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard”. wordt door de Kamer zo geïnterpreteerd dat het Hof ook aan die stelling voorbij gaat omdat ook voor haar geldt, net als voor de Kamer, dat dat punt te laat is aangedragen. Daarmee geeft het Hof op dat onderdeel geen inhoudelijk oordeel. Er kan derhalve geen sprake zijn van toepassing van het ne-bis-in-idem beginsel. Klaagster dient ontvankelijk te worden verklaard in haar klacht.    

Eén en ander leidt tot het oordeel dat het verzet gegrond is, zodat de Kamer als na te melden zal beslissen.

De beslissing

De Kamer voor het notariaat voormeld:

verklaart het verzet gegrond;

bepaalt dat de klacht zal worden behandeld op een nader te bepalen zitting, waartoe partijen nog zullen worden opgeroepen.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.F.L. Geerdes, voorzitter, R.R. Roukema en J.T.A. van der Stok, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, secretaris, in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2019.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.