ECLI:NL:TNORARL:2019:25 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/344853/KL RK 18-160

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2019:25
Datum uitspraak: 18-04-2019
Datum publicatie: 26-04-2019
Zaaknummer(s): C/05/344853/KL RK 18-160
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de notaris dat hij in strijd handelt met artikel 25 Wet op het notarisambt. De kamer heeft de klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.  

Kenmerk:        C/05/344853 / KL RK 18-160

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[ naam klager sub 1 ] ,

wonende in [ woonplaats klager sub 1 ],

[ naam klager sub 2 ] ,

wonende in [ woonplaats klager sub 2 ],

[ naam klager sub 3 ] ,

wonende in [ woonplaats klager sub 3 ],

[ naam klager sub 4 ] ,

wonende in [ woonplaats klager sub 4 ],

[ naam klager sub 5 ] ,

wonende in [ woonplaats klager sub 5 ],

hierna tezamen te noemen: klagers,

gemachtigde namens klagers: klager sub 1, advocaat in Deventer,

tegen

[ naam notaris ],

tot 1 september 2018 notaris in [ vestigingsplaats ],

vanaf 1 september 2018 kandidaat-notaris in [ vestigingsplaats ],

gemachtigde: mr. J.H.J. Rijntjes, advocaat in Rotterdam.

Partijen worden hierna respectievelijk klagers en de notaris genoemd.

1.         Het verloop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          de klacht, met producties, van 25 oktober 2018;

-          het verweer, met bijlagen, van de notaris van 15 januari 2019.

1.2.      De klachtzaak is ter zitting van 27 maart 2019 behandeld, waarbij zijn verschenen klager sub 1 en klager sub 5 enerzijds en de notaris met zijn gemachtigde anderzijds. Klagers sub 2, 3 en 4 zijn niet verschenen. Klager sub 1 heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.         De feiten

2.1.      Op 8 februari 2008 is de moeder van klagers, [ naam moeder ] (hierna: moeder) overleden. Zij was gehuwd met [ naam vader ] (hierna: vader). Vader is op 23 augustus 2010 overleden.

2.2.      Vader heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Bij dit testament heeft vader zijn vijf kinderen, te weten klagers, als erfgenamen aangewezen. Tevens heeft vader notaris [A ] tot executeur benoemd. Notaris [ A ] heeft deze benoeming niet aanvaard.

2.3.      Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 maart 2014 is op verzoek van twee van de vijf erfgenamen de notaris als executeur aangewezen.

2.4.      Sindsdien is er veel correspondentie tussen partijen over en weer gevoerd. De notaris heeft onder meer op 26 juni 2014 en 11 juli 2014 een brief aan klagers gestuurd.

2.5.      In februari 2015 heeft de notaris de woning van vader verkocht en de opbrengst op de derdengeldenrekening van zijn kantoor gestort.

2.6.      Bij beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 24 februari 2016 heeft de rechtbank de verdeling van de nalatenschappen van vader en moeder bevolen en notaris [ B ] tot boedelnotaris benoemd.

2.7.      Op 4 augustus 2017 schreef klager sub 1 in een brief aan de notaris onder meer:

“Ik verzoek u, namens alle erfgenamen, dan ook, zo nodig sommeer ik u, om het volledig onder uw beheer zijnde bedrag van de boedel over te maken op de derdengeldenrekening van notaris [ B ].. Desgewenst kunt u uw betwiste vordering op de nalatenschap op uw derdengeldenrekening laten staan totdat overeenstemming is bereikt over de omvang van uw vordering. Dit laatste houdt geen begin van een akkoord in over uw exorbitante factuur.”

2.8.      Bij brief van 8 augustus 2017 heeft de notaris de brief van klager sub 1 beantwoord. In de brief gaf de notaris aan dat hij de onder zijn berusting zijnde boedelgelden, met inhouding van een depot van € 57.500,-, had overgemaakt naar de boedelrekening van notaris [ B ]. De notaris schreef dat het depot zou worden verrekend nadat klagers en de notaris overeenstemming hadden bereikt over de omvang van het honorarium van de notaris.

2.9.      Op 1 september 2018 is de notaris gedefungeerd.

2.10.    Op verzoek van de notaris heeft hij rekening en verantwoording aan de erfgenamen afgelegd ten overstaan van de kantonrechter. Bij brief van 13 september 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland klagers en de notaris bericht.

2.11.    Op 18 september 2018 is een bedrag van € 50.479,90, zijnde het bedrag van de openstaande declaraties van de notaris, ten laste van het depot op de derdengeldenrekening van het voormalig kantoor van de notaris geboekt.

3.         De klacht en het verweer

3.1.      Klagers verwijten de notaris dat hij in strijd handelt met artikel 25 Wet op het notarisambt (hierna: Wna). De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:

1)      De notaris vermeldt niet het nummer van de bijzondere rekening op het briefpapier.

2)      De notaris had de volledige opbrengst van de verkochte woning aan de verdelende notaris moeten overdragen.

3)      De notaris had geen betaling aan zichzelf mogen doen anders dan in opdracht van de rechthebbenden (erfgenamen). Zeker nu het een betwiste vordering betreft.

4)      Ondanks dat de notaris, via zijn advocaat, is gewezen op het ontoelaatbaar handelen met betrekking tot de derdengeldenrekening en verzocht is om de schending ongedaan te maken, weigert de notaris om dat te doen.

5)      De notaris ontvreemdt gelden die aan de erfgenamen toebehoren. Dat is een wederrechtelijke handeling die naar de mening van klagers leidt tot een ambtsmisdrijf.

3.2.      Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, nader ingaan.

4.         De beoordeling

4.1.      De norm waaraan het handelen van een notaris moet worden getoetst is vastgelegd in artikel 93 lid 1 Wna. In dat artikel staat dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht zijn onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.

4.2.      Ter zitting heeft de notaris aangevoerd dat de klacht ziet op zijn handelen als executeur en niet op zijn handelen als notaris. Daarom is volgens hem de civiele rechter en niet de tuchtrechter bevoegd.

4.3.      De kamer overweegt dat de notaris in het verlengde van zijn functie als notaris tot executeur is benoemd. De notaris heeft zich in zijn handelen als executeur ook als notaris geafficheerd door onder meer het briefpapier van zijn notariskantoor te gebruiken en zijn brieven als notaris te ondertekenen. De kamer is daarom van oordeel dat de notaris ook in zijn handelen als executeur onder de werking van het tuchtrecht valt. De kamer verklaart de klacht in beginsel ontvankelijk.

Klachtonderdeel 1

4.4.      Op grond van artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Deze vervaltermijn neemt een aanvang zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van een notaris.

4.5.      Onweersproken heeft de notaris aangevoerd dat hij vanaf 2014 vele brieven en

e-mails aan klagers heeft gestuurd, onder meer de brieven van 26 juni 2014 en 11 juli 2014. Eveneens wordt tussen partijen niet betwist dat de genoemde brieven zijn verstuurd op het briefpapier van het kantoor van de notaris. Op dat briefpapier stond het nummer van de derdengeldenrekening niet vermeld.

4.6.      Hieruit leidt de kamer af dat klagers in ieder geval vanaf de ontvangst van de brief van 26 juni 2014 op de hoogte waren van het feit dat het nummer van de derdengeldenrekening niet op het briefpapier van de notaris stond vermeld. Dit betekent dat vanaf dat moment de klachttermijn zoals bedoeld in artikel 99 lid 21 Wna is ingegaan. Nu de klacht is ingekomen op 26 oktober 2018, komt de kamer tot het oordeel dat klagers hun klacht te laat hebben ingediend. De kamer zal daarom dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren.

Klachtonderdeel 2

4.7.      Ter zitting hebben klagers aangevoerd dat uit de geciteerde tekst uit de brief van

4 augustus 2017 (zie alinea 2.7) niet kan worden afgeleid dat klagers toestemming verlenen om het bedrag van de betwiste vordering in depot te houden op de derdengeldenrekening. De beschikkingsbevoegdheid over het bedrag op de derdengeldenrekening wordt juist sterk beperkt, aldus klagers.

4.8.      De kamer overweegt dat uit de brief van 4 augustus 2017 onmiskenbaar volgt dat de erfgenamen, zijnde klagers, de notaris toestemming geven om het bedrag van de betwiste vordering in depot te houden op zijn derdengeldenrekening. De notaris heeft daarom niet verwijtbaar gehandeld door in augustus 2017 dit bedrag in depot te houden en de overige gelden over te boeken aan notaris [ B ]. De kamer zal daarom dit klachtonderdeel ongegrond verklaren. Dat de betreffende declaraties vervolgens in september 2018 alsnog ten laste van het depot zijn geboekt, komt onder klachtonderdeel 3 ter sprake.

Klachtonderdeel 3 en 4

4.9.      Het staat vast dat de notaris per 1 september 2018 is gedefungeerd. Klagers hebben ter zitting aangevoerd dat zij niet op de hoogte waren van het defungeren van de notaris, zodat dit hen niet kan worden tegengeworpen. De kamer overweegt dat het op de weg van de notaris lag om zijn relaties te informeren over zijn defungeren en wie zijn opvolger zou zijn.

Dat de notaris dit kennelijk heeft nagelaten levert echter geen tuchtrechtelijk verwijt op. Het staat vast dat de notaris vanwege zijn defungeren op het moment van de gewraakte boeking op 18 september 2018 geen zeggenschap meer had over de derdengeldenrekening van het kantoor. Die betaling kan hem daarom niet worden aangerekend. De notaris treft hier geen tuchtrechtelijk verwijt. Daarom zal de kamer klachtonderdelen 3 en 4 ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 5

4.10.    De kamer overweegt dat zij niet bevoegd is om te oordelen over vermeende ambtsmisdrijven. De kamer zal daarom dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

-          verklaart klachtonderdelen 1 en 5 niet-ontvankelijk;

-          verklaart klachtonderdelen 2, 3 en 4 ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.C.J. Heessels, voorzitter, mr. E.R. Koers en

A. Roesink-Kragt, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 18 april 2019