ECLI:NL:TNORARL:2019:18 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/329304 / KL RK 17-185

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2019:18
Datum uitspraak: 20-03-2019
Datum publicatie: 28-03-2019
Zaaknummer(s): C/05/329304 / KL RK 17-185
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: De klacht betreft het hebben van een negatieve kantoorsolvabiliteit en een negatieve privésolvabiliteit, waardoor de notaris redelijkerwijs moet verwachten dat dit ertoe kan leiden dat hij (te eniger tijd) niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen.   De kamer overweegt dat vanwege de geconstateerde negatieve solvabiliteit in de periode waar de klacht op ziet naar het oordeel van de kamer de vrees dat daardoor de notariële onafhankelijkheid verloren ging geenszins denkbeeldig was. Er was sprake van een situatie waarin in redelijkheid kon worden verwacht dat de notaris op enig moment niet aan zijn financiële verplichtingen had kunnen voldoen en een faillissement niet kon worden uitgesloten. De kamer overweegt verder dat vanwege het feit dat de Rabobank coulant is geweest en een hoge vordering heeft kwijtgescholden, het financiële tij is gekeerd en ergere financiële problemen zijn voorkomen. Zonder afbreuk te willen doen aan de inspanningen van de notaris om de financiële situatie alsnog ten goede te keren, verwijt de kamer de notaris dat hij onverantwoorde risico’s heeft genomen. De notaris moet te allen tijde voorzichtig zijn met geleend geld, ook in goede marktomstandigheden. Door dit niet te doen, heeft de notaris zichzelf in een zeer kwetsbare positie gebracht en is er langdurig sprake van een negatieve solvabiliteit. Dit acht de kamer verwijtbaar. De klacht is derhalve gegrond.   Gelet op de ernst en verwijtbaarheid enerzijds en de door de notaris getroffen inspanningen om zijn positie te verbeteren anderzijds, acht de kamer de maatregel van berisping passend en geboden

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/329304 / KL RK 17-185

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd in Utrecht,

klager,

tegen

[ naam notaris ],

notaris in [ vestigingsplaats notaris ],

gemachtigde: mr. W.H.M. Cnossen, advocaat in Heerenveen.

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De kamer heeft van klager de klacht, met bijlagen, van 9 november 2017 ontvangen. Ook heeft de kamer van de notaris het verweer, met bijlage, van 7 december 2017 ontvangen.

1.2 Vervolgens is de klacht mondeling behandeld tijdens de zitting van 21 maart 2018. Klager heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Wisse en K. Faber RA. De notaris is in persoon verschenen. Klager heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kamer in overleg met partijen bepaald dat de zaak werd aangehouden voor onbepaalde tijd, zodat partijen de gelegenheid zouden krijgen om onderling in overleg te treden.

1.3 In de brief, met bijlagen, van 14 mei 2018 heeft klager de kamer verzocht de klacht nader te behandelen.

1.4 Voorafgaand aan de voortzetting van de mondelinge behandeling heeft de notaris de brief, met producties, van 22 augustus 2018 overgelegd.

1.5 Daarna is de klacht nader behandeld tijdens de zitting van 29 augustus 2018. Klager heeft zich tijdens de zitting doen vertegenwoordigen door mr. R. Wisse en K. Faber RA. De notaris is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota overgelegd.

Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kamer in overleg met partijen bepaald dat de zaak (nogmaals) acht weken werd aangehouden, zodat partijen de gelegenheid kregen om (nogmaals) onderling in overleg te treden.

1.6 Vervolgens heeft de kamer van klager de brieven, met bijlagen, van 6 september 2018,

1 oktober 2018 en 12 november 2018 ontvangen. In de laatste brief verzoekt klager de kamer om een eindbeslissing te nemen.

1.7 Daarna heeft de kamer van de notaris de brieven, met producties, van 15 november 2018 en 28 januari 2019 ontvangen.

1.8 Tot slot is de klacht nader behandeld tijdens de zitting van 8 februari 2019. Klager heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Wisse. De notaris is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

2.1 Ingevolge artikel 110 en volgende Wet op het notarisambt (hierna: Wna) heeft klager onderzoeken gedaan bij de notaris.

2.2 In de onderzoeksrapportage van 17 september 2015 heeft klager ten aanzien van de privésituatie vastgesteld dat bij de notaris sprake was van een negatieve privéliquiditeit en een negatieve privésolvabiliteit per 31 december 2013 en 31 december 2014. De negatieve posities hielden deels verband met de dissociatie van de notaris met een andere notaris. In het bijzonder was de notaris nog voor vijftig procent eigenaar van het voormalig (gefinancierd) kantoorpand. De financiële positie ten aanzien van de kantoorsituatie kon in deze onderzoeksrapportage nog niet worden vastgesteld vanwege de genoemde dissociatie.

2.3 Naar aanleiding van de onderzoeksrapportage van 17 september 2015 voerde klager met de notaris op 7 januari 2016 een zogenoemd normoverdragend gesprek. Naar aanleiding van dit gesprek stuurde klager de notaris op 26 januari 2016 een brief met daarin de door klager gestelde termijn tot 31 december 2016 voor het herstel van de financiële posities.

2.4 Na afloop van die termijn werd door klager opnieuw onderzoek gedaan, wat heeft geresulteerd in de onderzoeksrapportage van 13 juli 2017. In deze onderzoeksrapportage heeft klager geconstateerd dat de notaris de aan hem opgelegde hersteltermijn niet had gehaald. De liquiditeit was weliswaar inmiddels positief, maar zowel ten aanzien van kantoor als privé was de solvabiliteitspositie in de periode 2015-2016 niet verbeterd, maar zelfs verslechterd.

2.5 In de onderzoeksrapportages maakt klager melding van een negatieve liquiditeit en een negatieve solvabiliteit, zowel privé als voor het kantoor.

Vanaf 31 december 2013 bedroegen deze posities in privé jaarlijks:

                                    Liquiditeit                    Solvabiliteit

2013                           -/- € 170.000               -/- € 353.000

2014                           -/- € 430.000               -/- € 662.000

2015                           € 97.000                     -/- € 375.000  

2016                           € 80.000                     -/- € 400.000

Vanaf 31 december 2015 bedroegen deze posities ten aanzien van het kantoor jaarlijks:

                                   Liquiditeit                    Solvabiliteit

2015                           € 65.000                     -/- € 204.000

2016                           € 23.000                     -/- € 212.000

2.6 Naar aanleiding van de laatstgenoemde onderzoeksrapportage heeft klager op 11 oktober 2017 met de notaris een zogenoemd prétuchtrechtelijk gesprek gevoerd. In dat gesprek is gesproken over de verslechterde solvabiliteit en de mogelijkheden om de financiële posities te verbeteren.

2.7 Vervolgens heeft klager onderhavige klacht ingediend.

3. De klacht en het verweer

3.1 De klacht betreft het hebben van een negatieve kantoorsolvabiliteit en een negatieve privésolvabiliteit, waardoor de notaris redelijkerwijs moet verwachten dat dit ertoe kan leiden dat hij (te eniger tijd) niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen. Hiermee handelt de notaris volgens klager in strijd met artikel 23 Wna jo artikel 2 Administratieverordening en de (toelichting op) artikel 3 Reglement Verslagstaten 2010 en de algemene toelichting van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011. Onder verwijzing naar een beslissing van de notariskamer van het gerechtshof Amsterdam van

8 maart 2011 (ECLI:NL:GHAMS:2011:BP8065) stelt klager dat een notaris voldoende financieel weerbaar moet zijn, terwijl dat bij de notaris niet het geval is.

3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, nader ingaan.

4. De beoordeling

4.1 De norm waaraan het handelen van een notaris moet worden getoetst is vastgelegd in artikel 93 lid 1 Wna. In dat artikel staat dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht zijn onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.

4.2 De hiervoor weergegeven norm wordt nader ingevuld door artikel 23 lid 1 Wna. Daarin is bepaald dat het een notaris is verboden, rechtstreeks of middellijk, handelingen te verrichten of na te laten waarvan hij redelijkerwijs moet verwachten dat zij ertoe kunnen leiden, dat hij te eniger tijd niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

4.3 Uit de overgelegde cijfers stelt de kamer vast dat de notaris vanaf 2013 in privé en vanaf 2015 binnen zijn kantoor een negatieve solvabiliteitspositie heeft laten ontstaan.

De notaris heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de financiële problematiek binnen zijn kantoor is ontstaan door de financiële crisis en de perikelen rondom de beëindiging van de maatschap met zijn voormalig compagnon.

4.4 De omstandigheid dat een liquiditeits- en/of vermogenspositie binnen een relatief korte termijn verslechtert en negatief wordt, behoeft niet noodzakelijkerwijs mee te brengen dat een notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Het is dan echter wel zaak dat de notaris vervolgens onverwijld alles in het werk stelt om aan de normschending een einde te maken.

4.5 De notaris heeft toegelicht dat hij de nodige inspanningen heeft verricht om meer omzet te creëren, waarbij de notaris in 2017 beperkt werd door het feit dat hij vanwege ernstige ziekte niet in staat was te werken. Verder heeft hij de nodige inspanningen verricht om de financiële posities te verbeteren. Zo heeft de Rabobank de vordering van ruim € 780.000,- uit hoofde van de financiering van het voormalig kantoorpand in 2018 buiten invordering gesteld. Ook de reguliere rekening-courantschuld is geherfinancierd bij een derde partij. Daarnaast is de vordering van € 50.000,- die de voormalig compagnon op de notaris had, kwijtgescholden. Dit alles heeft een positief effect gehad op de financiële positie van de notaris. Uit de jaarcijfers van 2017 blijkt dat de solvabiliteitspositie per 31 december 2017 in privé -/- € 7.000 (na correctie buiten invorderingstelling Rabobank) bedroeg en voor het kantoor -/- € 155.000. Uit de voorlopige jaarcijfers 2018 blijkt dat er per 31-12-2018 sprake is van een negatief eigen kantoorvermogen van -/- € 99.614. Op basis van de prognoses is de verwachting dat de solvabiliteit van het kantoor na 2020 weer positief zal zijn.

4.6 De kamer overweegt dat de wet- en regelgever hoge eisen aan een notaris stelt op financieel gebied. De norm is dat bij een notaris sprake moet zijn van positieve financiële posities. Ook de maatschappij vertrouwt erop en moet erop kunnen vertrouwen dat een notaris voldoende financieel weerbaar is. Het belang dat een notaris voldoende financieel weerbaar moet zijn, is ook meerdere malen in de rechtspraak bevestigd.

4.7 Vanwege de geconstateerde negatieve solvabiliteit in de periode waar de klacht op ziet was naar het oordeel van de kamer de vrees dat daardoor de notariële onafhankelijkheid verloren ging geenszins denkbeeldig. Er was sprake van een situatie waarin in redelijkheid kon worden verwacht dat de notaris op enig moment niet aan zijn financiële verplichtingen had kunnen voldoen en een faillissement niet kon worden uitgesloten.

4.8 De kamer overweegt verder dat vanwege het feit dat de Rabobank coulant is geweest en een hoge vordering heeft kwijtgescholden, het financiële tij is gekeerd en ergere financiële problemen zijn voorkomen. Zonder afbreuk te willen doen aan de inspanningen van de notaris om de financiële situatie alsnog ten goede te keren, verwijt de kamer de notaris dat hij onverantwoorde risico’s heeft genomen. De notaris moet te allen tijde voorzichtig zijn met geleend geld, ook in goede marktomstandigheden. Door dit niet te doen, heeft de notaris zichzelf in een zeer kwetsbare positie gebracht en is er langdurig sprake van een negatieve solvabiliteit. Dit acht de kamer verwijtbaar. De klacht is derhalve gegrond.

4.9 Gelet op de ernst en verwijtbaarheid enerzijds en de door de notaris getroffen inspanningen om zijn positie te verbeteren anderzijds, acht de kamer de maatregel van berisping passend en geboden.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt de notaris de maatregel op van berisping.

Deze beslissing is gegeven door mr. D. Vergunst, voorzitter, mrs. D.T. Boks, J.G.T.M. Castrop, A.W. Drijver en V. Oostra, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2019.

De secretaris

De voorzitter