ECLI:NL:TNORAMS:2019:18 Kamer voor het notariaat Amsterdam 666476/NT 19-28

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2019:18
Datum uitspraak: 05-12-2019
Datum publicatie: 19-12-2019
Zaaknummer(s): 666476/NT 19-28
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Klacht over wilsbekwaamheid erflater. De kamer is van oordeel dat de notaris, gelet op de in de uitspraak genoemde omstandigheden,  gerede twijfel over de wilsbekwaamheid van erflater had behoren te hebben. Hij had - zoals het Stappenplan adviseert – zich bij zijn besluitvorming ter zake ten minste moeten laten bijstaan door twee medewerkers van zijn kantoor en hen als getuigen moeten laten optreden bij het (eventueel) passeren van het testament. Het vragen van een medische beoordeling, waartoe kandidaat-notaris [Y] in maart 2015 al aanleiding zag, had ook in de rede gelegen. Klacht gegrond. Berisping.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 5 december 2019 in de klacht met nummer 666476/NT 19-28 van:

[klaagster],

wonende te [plaats],

gemachtigde: mr. J. Jong, advocaat te Zaandam,

hierna: klaagster,

tegen:

[naam notaris],                                                                                                      

notaris, gevestigd te [plaats],

hierna: de notaris.

1. Verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

- klaagschrift met bijlagen, ingekomen per e-mail op 13 mei 2019;

- verweerschrift met bijlagen van 28 juni 2019;

- brief met aanvullende productie van de notaris van 2 juli 2019.

De kamer heeft de klacht mondeling behandeld op 24 oktober 2019. Verschenen zijn klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en de notaris. Uitspraak is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Klaagster is de nicht van de heer [naam] (hierna: erflater), geboren op 5 januari 1928 en overleden op 5 maart 2018.

2.2 Bij testament van 16 december 2014, verleden door notaris [X], gevestigd te [plaats], heeft erflater klaagster voor de ene helft en zijn neef [naam] (hierna: de neef van erflater) en diens echtgenote voor de andere helft, tot enige erfgenamen benoemd.

2.3 Op 13 februari 2015 heeft het eerste gesprek tussen de notaris en erflater plaatsgevonden. Bij dat gesprek waren aanwezig mevrouw [naam] (hierna [A]), die sedert 2014 huishoudelijke werkzaamheden verrichtte voor erflater samen met (haar partner), de heer [naam] (hierna: [B]). Erflater had een kopie van het testament van notaris [X] bij zich.

2.4 Op 11 maart 2015 heeft mevrouw J.D. Reijnen-de Jager, arts Maatschappij en Gezondheid, op verzoek van kandidaat-notaris [Y] van notariskantoor [X] (hierna: kandidaat-notaris [Y]), erflater thuis bezocht, waarna zij haar bevindingen in de volgende verklaring heeft vastgelegd:

“Betreft: medische beoordeling wegens opstellen testament.

(..)

In de gegeven situatie is vermeldenswaardig dat de progressieve stoornissen en beperkingen op psychogeriatrisch gebied op de voorgrond staan. Betrokkene is lichamelijk gezien redelijk vitaal. (...) Als gevolg van een psychogeriatrische aandoening heeft betrokkene cognitieve beperkingen. Er zijn stoornissen in het geheugen die zowel de korte als de middellange termijn betreffen. Het bewustzijn is helder. Meneer is niet georiënteerd in tijd en plaats.

Meneer heeft bij het gesprek geen idee over de reden van mijn komst. Ook als mw. [A] hem vertelt dat zij met hem bij de notaris is geweest, kan hij zich dat maar heel beperkt herinneren. Uit zichzelf kan hij niet aangeven wat de reden was van het gesprek met de notaris. Gelet op de blijvende en progressieve stoornissen en beperkingen op psychogeriatrisch gebied acht ik betrokkene blijvend niet meer in staat zijn financiële en persoonlijke zaken en belangen geheel zelfstandig en naar behoren te behartigen.

Bij het gesprek geeft betrokkene aan dat het zelfstandig regelen van financiën voor hem moeilijk is. Met betrokkene is besproken dat onderbewindstelling een mogelijkheid is.

Medisch gezien wordt een aanvraag voor onderbewindstelling ondersteund.”

Bij dit huisbezoek was [A] aanwezig. Kandidaat-notaris [Y] heeft op verzoek van [A] op 12 maart 2015 twee kopieën van de medische verklaring aan erflater gezonden.

2.5 Op 28 april 2015 is erflater opgenomen in verzorgingshuis [naam] te [plaats], op een meerzorg afdeling voor mensen met dementie.

2.6 Op 16 juli 2015 vond het tweede gesprek van erflater met de notaris plaats, op initiatief van [A], die bij het begin van het gesprek aanwezig was, maar op verzoek van de notaris de gang op ging.

2.7 Bij beschikking van 3 augustus 2015 van de kantonrechter Zaanstad zijn de goederen van erflater onder bewind gesteld, met benoeming van Budgetondersteuning Nederland B.V. tot (neutrale professionele) bewindvoerder, omdat tijdens de zitting, op 20 april 2015, was gebleken dat er onoverbrugbare verschillen van inzicht bestonden tussen de neef van erflater en [A] over de wijze waarop het bewind moest worden uitgevoerd. Budgetondersteuning Nederland B.V. is bij beschikking van 3 augustus 2015 eveneens tot mentor van erflater benoemd.

2.8 Het derde (langere) gesprek tussen erflater en de notaris vond plaats op 11 augustus 2015 en het vierde (korte) gesprek op 18 augustus 2015. Beide keren werd erflater gebracht door [B], die op de gang bleef zitten.

2.9 Op 25 augustus 2015 heeft de notaris aan erflater een ontwerp van het testament gezonden.

2.10 Bij testament van 31 augustus 2015, verleden door de notaris, heeft erflater, onder herroeping van zijn eerdere wilsbeschikkingen, [A] en [B] (hierna samen: [A] c.s.), tot enige erfgenamen benoemd. Dit keer werd erflater door [A] gebracht, die gedurende het passeren op de gang bleef zitten.

2.11 [A] heeft vervolgens een verzoek tot opheffen van het bewind gedaan. Bij brief van 4 december 2015 heeft heer B. Jonkhart, als bewindvoerder verbonden aan Budgetondersteuning Nederland (hierna: de bewindvoerder), (volgens het hierna onder 2.17 genoemde vonnis) de rechtbank als volgt bericht:

“N.a.v. bijgevoegd verzoek tot opheffen van het bewind:

Er worden door mevrouw [A] twee vragen gesteld. Ten eerste vraagt zij om schenking bij leven van in totaal € 60.000. Er is bij [erflater] geen schenkingstraditie. Aangezien er in de maanden voor de uitspraak van het bewind voor onduidelijke redenen, grote bedragen zijn gepind en mevrouw voor meneer vaker grote bedragen vraagt lijkt me dit niet verstandig.

Wat betreft het opzeggen van het bewind.

Volgende week staat er een afspraak met een psychiater gepland voor [erflater] waar zijn wilsbekwaamheid wordt beoordeeld. Meneer staat pas sinds 3 augustus j1. onder bewind. Aangezien [A] in deze periode steeds vraagt om geld, twijfel ik eraan of dit werkelijk in opdracht van [erflater] is. Daarom adviseren wij wat betreft de opheffing negatief.”

2.12 Op 11 december 2015 heeft L. van Dalen, psychiater, gezinstherapeut en 1e geneeskundige bij Stichting Geriant, op verzoek van de bewindvoerder erflater onderzocht. In haar brief van 16 december 2015 aan de bewindvoerder deelt de psychiater

(onder meer) mee dat zij heeft vastgesteld dat erflater behept is met ernstige cognitieve stoornissen in het kader van een dementiesyndroom: de oriëntatie in tijd, plaats en persoon is gestoord, er zijn forse geheugenstoornissen. Het denken verloopt onsamenhangend en er zijn woordvindstoornissen en grammaticale fouten. Er is bijna geen zin meer kloppend. De taal is verbrokkeld. In de keuze van de gespreksonderwerpen is hij volledig afhankelijk van wie er tegenover hem zit: je kunt alle kanten met hem op; hij is verhoogd suggestibel waarbij zijn stemming normaal is maar het affect heftig kortdurende wisselingen laat zien

afhankelijk van het onderwerp. Hij heeft geen besef laat staan inzicht in deze stoornissen. Er is sprake van groot intelligentie verval. Hij vraagt mij op geen enkel moment wie ik eigenlijk ben of wat ik kom doen. Hij lijkt blij te zijn met elke vorm van menselijk contact.”

De psychiater concludeert dat bij erflater sprake is van wilsonbekwaamheid voor het nemen van beslissingen over zijn financiën en dat, op grond van de gevorderde staat van dementie en zijn gemis aan inzicht in sociale verhoudingen en situaties, erflater zeer beïnvloedbaar is: “Je kunt hem, bij wijze van spreken alles wijs maken”.

Over het door de notaris verleden testament verklaart zij:

“Ondanks het feit dat het doorgaans onmogelijk is om met terugwerkende kracht de wilsbekwaamheid van iemand te bepalen: ik acht het toch gevoeglijk uitgesloten dat hij afgelopen 31 augustus jl. heeft overzien of begrepen dat hij zijn handtekening zette onder zijn testament. De notaris die dit testament heeft opgesteld liet geen onafhankelijk onderzoek verrichten naar zijn wilsbekwaamheid maar ik kan uit de voorgeschiedenis en de huidige mentale toestand van cliënt en mijn kennis over het beloop van dementie syndromen wel zeker opmaken dat hij wilsonbekwaam was om te begrijpen waar hij voor tekende en

aan wie hij dus zijn bezit zal nalaten.”

2.13 Bij beschikking van 6 januari 2016 is het verzoek tot opheffing van het ingestelde bewind afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe (onder meer) overwogen dat uit de stukken blijkt dat erflater niet meer in staat is om de rekening en verantwoording te begrijpen en te controleren.

2.14 Begin 2016 is [A] c.s. medegedeeld dat zij niet langer in verzorgingshuis [naam] welkom waren, omdat erflater onrustig werd van hun bezoek en [A] c.s. ook andere dementerende medebewoners benaderden. [A] c.s. hebben nadien geen contact meer met erflater gehad en waren ook niet aanwezig bij de crematie van erflater.

2.15 Op 27 februari 2018 heeft de kantonrechter aan de bewindvoerder toestemming verleend om een procedure te starten tegen de notaris. Hiervan is het niet meer gekomen aangezien met het overlijden van erflater op 5 maart 2018 het bewind is geëindigd.

2.16 Klaagster heeft na het overlijden van erflater kennisgenomen van het door de notaris verleden testament. Vervolgens is klaagster een procedure gestart om het testament nietig te verklaren. Vooruitlopend op de mondelinge behandeling in de door klaagster tegen [A] c.s. aangespannen procedure bij de rechtbank Noord-Holland heeft de gemachtigde van klaagster de notaris op 27 februari 2019 per e-mailbericht verzocht informatie te verstrekken over de wijze waarop het testament van 31 augustus 2015 tot stand is gekomen.

2.17 Bij vonnis van 24 april 2019 heeft de rechtbank het testament van 31 augustus 2015 nietig verklaard. Volgens de rechtbank is als onweersproken komen vast te staan dat ten tijde van het opstellen van het testament op 31 augustus 2015 sprake was van een stoornis van de geestvermogens van erflater waardoor hij niet in staat was zijn wil te bepalen. De rechtbank overweegt voorts: “[A] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat de veronderstelling gewettigd is dat de notaris zich op de geëigende wijze heeft overtuigd van de wilsbekwaamheid van erflater, maar daarin worden zij niet gevolgd. Vast staat immers dat de notaris geen onderzoek naar de wilsbekwaamheid van erflater heeft laten uitvoeren. Dit terwijl erflater drie weken daarvoor onder bewind was gesteld en hij sinds maart 2015 in het verpleeghuis was opgenomen. Mogelijk dat de notaris niet over alle informatie beschikte over de toestand van erflater, waaronder de medische verklaring van 11 maart 20l5, maar op grond van de in het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening genoemde indicatoren had er alle reden voor twijfel over de wilsbekwaamheid van erflater moeten bestaan en had de notaris niet zonder nader onderzoek het testament mogen passeren.”

[A] c.s. zijn van het vonnis in hoger beroep gegaan.

2.18 Bij aangetekende brief van 2 mei 2019 heeft de gemachtigde van klaagster een kopie van voornoemd vonnis aan de notaris gezonden en de notaris verzocht binnen één week te reageren op zijn e-mailbericht van 27 februari 2019 (als bijlage bij de brief gevoegd).

3. De klacht

3.1 Klaagster verwijt de notaris dat hij in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld door geen acht te slaan op de volgende indicatoren (ingevolge het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid), die van belang zijn voor de beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflater:

1. het vermogen van erflater was onder bewind gesteld;

2. erflater was op hoge leeftijd;

3. erflater deed zijn administratie niet zelf;

4. erflater woonde niet meer zelfstandig, maar verbleef in een verzorgingshuis;

5. er was sprake van een medische indicatie met invloed op het geestelijk vermogen;

6. er was sprake van twijfel aan de weloverwogenheid van het door erflater gedane verzoek.

Gelet op de fysieke en psychische conditie van erflater acht klaagster het onwaarschijnlijk dat erflater op eigen initiatief contact met de notaris heeft opgenomen en hem in alle vrijheid instructies over de op te stellen akte heeft verstrekt. Bovendien had erflater slechts een paar maanden daarvoor bij notaris [X] zijn testament gewijzigd. Klaagster neemt aan dat erflater door tussenkomst van [A] c.s. met de notaris in contact is gekomen; zij hebben hem ook naar de notaris gebracht.

3.2 De notaris heeft niet gereageerd op de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 27 februari 2019 en op de brief van 2 mei 2019.

4. Het verweer

De notaris heeft (gemotiveerd) verweer gevoerd . Het standpunt van de notaris wordt voor zover van belang in de beoordeling besproken.

5. De beoordeling

5.1 De kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging oplevert in de zin van artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna). Notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wna gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen voor wie zij optreden en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

5.2 Op de zitting heeft de gemachtigde van klaagster verklaard het tweede klachtonderdeel (onder 3.2 hiervoor genoemd), over het uitblijven van een reactie van de notaris, in te trekken. De kamer beschouwt daarom dat klachtonderdeel als afgedaan.

5.3 Iedereen aan wie op grond van de wet de bekwaamheid daartoe niet is ontzegd, kan bij testament een uiterste wilsbeschikking maken. Een notaris dient daaraan in beginsel zijn ministerie te verlenen en moet op verlangen van de testateur doen wat is vereist om diens uiterste wilsbeschikking in een testament vast te leggen. Zoals bij elke akte moet de notaris hierbij ook de wilsbekwaamheid van de betrokkene beoordelen. Het komt daarbij in eerste instantie aan op de eigen waarneming van de notaris, aan wie daarvoor een redelijke beoordelingsvrijheid toekomt. Bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid is in het algemeen verder onderzoek aangewezen. Het Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid (hierna: het Stappenplan) ten behoeve van de notariële dienstverlening, vastgesteld door het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) in mei 2006 en geactualiseerd in april 2013, biedt hiervoor een handreiking.

Indien een notaris, ook al heeft hij kennis van het bestaan van een of meerdere indicatoren, geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de testateur, hoeft hij het Stappenplan niet (verder) te volgen. Daarbij komt het in belangrijke mate aan op zowel de inhoud van de gesprekken die met de testateur worden gevoerd als de wijze waarop de testateur zich daarbij presenteert. Het is niet aan de kamer om vast te stellen of de testateur al dan niet wilsbekwaam was, maar wel of de notaris de nodige zorgvuldigheid en alertheid heeft betracht om zich ervan te vergewissen dat de testateur bekwaam is zijn wil te uiten. Bij gebreke daarvan is sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

5.4 In het onderhavige geval was  sprake van een aantal indicatoren die bij de notaris tot gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid van erflater hadden moeten leiden. Erflater was op hoge leeftijd, woonde (vanaf 28 april 2015) niet meer zelfstandig, maar verbleef in een verzorgingshuis, en deed niet zijn eigen administratie. De eerste bespreking voor het nieuwe testament vond plaats op 13 februari 2015, slechts twee maanden na het passeren van het testament ten overstaan van notaris [X].

De inhoud van het nieuwe testament week ingrijpend af van het eerdere testament, dat immers werd herroepen ten gunste van [A] c.s., aan de notaris gepresenteerd als ‘kennissen’ die erflater ‘onder hun vleugels hadden genomen’ en die erflater in het nieuwe testament in plaats van zijn neef en nicht tot enige erfgenamen wilde benoemen. [A] c.s. begeleidden erflater steeds naar het notariskantoor.

Uit de medische verklaring van 11 maart 2015 blijkt dat erflater zich maar heel beperkt kan herinneren dat hij in februari 2015 met [A] naar de notaris is geweest. Erflater werd op grond van die verklaring blijvend niet in staat geacht om zijn financiële en persoonlijke zaken en belangen geheel zelfstandig en naar behoren te behartigen, hetgeen (onder meer) leidde tot een onderbewindstelling van erflater op 3 augustus 2015. De tweede arts, die erflater op 11 december 2015 onderzocht, heeft verklaard dat zij het, op basis van haar medische expertise, uitgesloten acht dat erflater vier maanden daarvóór, op 31 augustus 2015, heeft overzien of begrepen dat hij zijn handtekening zette onder zijn testament.

5.5 Zowel in zijn verweerschrift als op de zitting heeft de notaris verklaard dat erflater het op 16 december 2014 ten overstaan van notaris [X] gemaakte testament wilde herroepen, omdat hij spijt had van het benoemen van zijn neef (de zoon van zijn overleden tweelingbroer) tot erfgenaam. Hij had aangifte tegen zijn neef gedaan wegens (vermeende) verduistering van geld en goederen. Ook van het benoemen van klaagster als erfgenaam had erflater spijt. De notaris begreep dat erflater zijn nicht een bemoeial vond. Erflater zou niet terug hebben gewild naar notaris [X]; die notaris vroeg hem steeds van alles en had hem weggestuurd.

In het gesprek van 16 juli 2015 heeft erflater de notaris meegedeeld dat er iemand was die zijn vermogen beheerde. De notaris heeft bij inzage op 25 augustus 2015 in het Curatele- en bewindregister geen vermelding ten aanzien van erflater gevonden.

De notaris heeft nog bij notaris [X] geïnformeerd naar de reden van zijn weigering een nieuw testament op te stellen. Notaris [X] zou hem toen hebben meegedeeld dat hij het geen goed idee vond, omdat dit zo kort na het vorige testament plaatsvond en hij erflater wat wispelturig vond. De notaris heeft notaris [X] ook gevraagd of hij dacht dat erflater wilsbekwaam was, zo heeft hij ter zitting verklaard. Het antwoord op die vraag heeft de notaris de kamer echter niet gegeven. De notaris meent dat hij, door het stellen van toetsvragen en het op meerdere momenten vaststellen van de wil van erflater, in redelijkheid heeft kunnen vaststellen dat erflater wist wat hij wilde vastleggen, zij het dat erflater het wel spannend vond en dat het af en toe ‘sputterend’ ging. Van de medische rapporten was de notaris niet op de hoogte. Waarom hij zelf geen arts heeft ingeschakeld, weet de notaris niet. Op de vraag van de kamer of hij meent dat hij naar behoren heeft gefunctioneerd, heeft de notaris ter zitting geantwoord dat hij nog steeds meent dat hij zijn best heeft gedaan om de wil van erflater vast te stellen en duidelijk te krijgen dat hij wist wat hij deed. De notaris heeft dan ook zijn twijfels over het nietig verklaren van het testament. Wel zou de notaris in een voorkomend geval, anders dan vier jaar geleden, zorgen voor een betere onderbouwing en wellicht, indien nodig, een VIA-arts inschakelen.

5.6 De kamer verklaart de klacht gegrond. De kamer is van oordeel dat de notaris

onder de hiervóór geschetste omstandigheden gerede twijfel over de wilsbekwaamheid van erflater had behoren te hebben. Hij had - zoals het Stappenplan adviseert – zich bij zijn besluitvorming ter zake ten minste moeten laten bijstaan door twee medewerkers van zijn kantoor en hen als getuigen moeten laten optreden bij het (eventueel) passeren van het testament. Het vragen van een medische beoordeling, waartoe kandidaat-notaris [Y] in maart 2015 al aanleiding zag, had ook in de rede gelegen.

Maatregel

5.7 De kamer acht het handelen van de notaris dermate ernstig dat de maatregel van berisping passend en geboden is. In het opleggen van die maatregel heeft de kamer meegenomen dat de notaris ter zitting niet lijkt in te zien dat hij destijds onjuist heeft gehandeld.

Vergoeding griffierecht

5.8 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, dient de notaris het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 op grond van artikel 99 lid 5 Wna aan klaagster te vergoeden.

Kostenveroordeling

5.9 Nu de klacht gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer, in verband met het bepaalde bij artikel 103b lid 1 Wna en de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat (Staatscourant 2019, nr. 35649), aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van deze zaak zijn gemaakt:

a. € 50 aan kosten van klaagster;

b. € 1.000 kosten van klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op 2 punten, 1 voor het klaagschrift en 1 voor de bijstand ter zitting met een waarde per punt van € 500;

c. € 3.500 aan kosten voor behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

5.10  De notaris dient de kosten van klaagster (€ 1.050) en het door klaagster betaalde griffierecht (€ 50) binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te voldoen. Klaagster dient daartoe tijdig schriftelijk het rekeningnummer waarop dit dient te worden betaald aan de notaris door te geven.

5.11 De notaris dient de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

-      verklaart  de klacht tegen de notaris gegrond;

-      legt de notaris de maatregel van berisping op;

-      veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van € 1.100, aan griffierecht en kosten, op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 5.10 bepaald;

-      veroordeelt de notaris tot betaling van € 3.500, zijnde de kosten van behandeling van de klacht door de kamer, op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 5.11 bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, J.J. Dijk en E.H. Huisman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2019.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).