ECLI:NL:TGZRZWO:2019:92 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 358/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:92
Datum uitspraak: 24-06-2019
Datum publicatie: 24-06-2019
Zaaknummer(s): 358/2018
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen verpleegkundige kennelijk ongegrond. Verweerder en de psycholoog vonden het aanleren van probleem oplossende vaardigheden van groot belang voor de behandeling van klager. Klager wenste het opgestelde behandelplan niet te ondertekenen. Klager heeft vervolgens wederom meerdere e-mailberichten gestuurd nu met een aankondiging van een tegen verweerder geformuleerde tuchtklacht. Verweerder heeft, na overleg met de behandelend psycholoog, geen vertrouwen in een succesvolle behandeling. Er is derhalve geen behandelingsovereenkomst tot stand gekomen.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 24 juni 2019 naar aanleiding van de op 27 december 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

J , verpleegkundige, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. L.J. Bergsma, advocaat bij Dirkzwager advocaten te Nijmegen,

v e r w e e r d e r 

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de nagekomen productie 14 van de zijde van verweerder, binnengekomen op

7 maart 2019.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in het vooronderzoek. Klager heeft zich afgemeld in verband met ziekte voor het geplande vooronderzoek.

Klager heeft meerdere, min of meer gelijkluidende klachten, ingediend. In deze zaken met nummers 286/2018, 287/2018, 288/2018 en 358/2018 is op dezelfde datum beslist en afzonderlijk uitspraak gedaan. 


2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het behandeldossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Omtrent klager, geboren in 1975, is op 13 januari 2017 een Pro Justitia rapportage opgemaakt door het E in verband met aan hem ten laste gelegde strafbare feiten. In de rapportage is onder meer opgetekend dat gesproken kan worden van ernstige persoonlijkheidsproblematiek als gevolg van hechtingsproblematiek, naast een cognitieve stoornis in de vorm van problemen in de informatieverwerking. Als klager onder druk komt te staan, leidt deze combinatie van problemen tot een gebrekkige realiteitstoetsing. Er zijn evenwel geen aanwijzingen voor een chronische psychotische ontregeling. Daarnaast is gerapporteerd dat klager op een bombastische wijze zich tracht te presenteren als iemand die middels brieven het gelijk aan zijn kant kan bewijzen. Er is sprake van haast afwezige interne kritiek. Mede daardoor is het voor klager moeilijk om zich bij te laten sturen door de werkelijkheid om hem heen. Hoewel er geen sprake is van psychotische ontregeling, krijgt de werkelijkheidsbeleving van klager meermaals een waanachtig karakter.

In het op 21 februari 2017 afgegeven reclasseringsadvies is aangegeven dat sprake is van een hoge kans op recidive, niet zozeer in het willen uitreizen of aansluiten bij een terroristische organisatie, maar eerder in vermogensdelicten.

Ingeschat werd dat het risico op het onttrekken aan voorwaarden gemiddeld is.

Op 10 november 2017 is de voorlopige hechtenis van klager geschorst onder – voor zover thans van belang - de navolgende bijzondere voorwaarden:

1)    verdachte dient zich na zijn schorsing direct telefonisch te melden bij Reclassering Nederland en dient zich daarna te blijven melden en op constructieve wijze mee te werken aan gesprekken met de reclassering en daarbij openheid van zaken te geven over de door de reclassering bepaalde gespreksonderwerpen zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

2)    zich onder forensische ambulante behandeling te laten stellen van een door de reclassering aan te wijzen instelling en zich aan het behandelplan dient te houden en mee te werken aan deze behandeling zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

3)    gedurende de schorsing in een instelling voor intensief begeleid wonen of maatschappelijk opvang te verblijven, te weten een nader te bepalen RIBW of andere woonvorm of een soortgelijke instelling waarbij verdachte zich zal houden aan het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Voorts zal de verdachte zich houden aan de leefregels van de instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

4)    zich gedurende de schorsing niet zal bevinden in de grensstreken van Nederland met de omringende buurlanden, te weten dat de verdachte twee kilometer van de landsgrenzen van Nederland te blijven, waarbij de verdachte zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;

5)    zich gedurende de schorsing niet zal bevinden op de internationale luchthavens in Nederland;

6)    (…)

7)    geen contact zal leggen of laten leggen met de media, zich op internet niet zal uitlaten over zijn veroordeling en geen ruchtbaarheid zal geven aan zijn verblijfplaats.

Klager is daarna voor behandeling aangemeld bij F te D.

Op 28 december 2017 is in een dagrapportage opgenomen dat klager geen social media en in het bijzonder geen Facebookcontacten mag onderhouden.

Op 17 januari 2018 is in een voortgangsrapportage naar aanleiding van een startbespreking genoteerd dat het E de diagnose narcistische persoonlijkheidsstoornis heeft gesteld. Klager herkende zich daar niet in. Besproken werd dat klager in gesprek zou gaan met de psycholoog over onder andere impulsiviteit en narcistische persoonlijkheidsstoornis.

Op 7 februari 2018 werd een behandelovereenkomst opgesteld. Daarin stond onder meer vermeld een cognitieve stoornis, niet anderszins omschreven en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Deze behandelovereenkomst werd ondertekend door de psychiater en klager.

In het risicomanagementplan van april 2018 werden onder meer als specifieke risicofactoren besproken: probleeminzicht, copingvaardigheden en financiën.

Later in 2018 is klager overgegaan naar B voor behandeling. Aldaar stond op

6 oktober 2018 in een digitaal patiëntendossier dat in de Pro Justitia rapportage werd gesproken over een narcistische persoonlijkheidsstoornis met kans op psychotische overschrijdingen vanuit de persoonlijkheid (grootheidswanen). In G is de diagnose gewijzigd: Waanstoornis en anders gespecificeerde PS (sluit uit: paranoïde en antisociale trekken).

Op 9 oktober 2018 is een door C ondertekende brief aan klager gestuurd met navolgende inhoud:

“(…)omtrent je onvrede over de onjuiste diagnosen in je dossier, wil ik je het volgende mededelen. Vandaag het er intern overleg plaatsgehad met psychiater (…), vios (…) en ondergetekende. Voor ons is het onverklaarbaar hoe de diagnose, die bij de start op de FPZ/FBW gesteld is, zo totaal anders in jouw dossier terecht is gekomen. Wij kunnen bijna niet anders bedenken dan dat dit een systeemfout moet zijn geweest, maar ook dat is niet meer te achterhalen. We vinden het heel spijtig dat dit gebeurd is. In de behandelovereenkomst van februari dit jaar hebben we wel de juiste diagnose vermeldt, waarop we ook je behandeling vorm gegeven hebben.

Vandaag hebben we de diagnose in je dossier met terugwerkende kracht hersteld. De diagnose is vanaf start behandeling bij de FPA/FBW nu gewijzigd in een narcistische persoonlijkheidsstoornis.(…)”

Op 25 oktober 2018 spreken klager en verweerder elkaar voor het eerst. Als behandeldoelen worden genoteerd:

“1. Het verder werken aan de delictanalyse;

2. Het creëren van stabiliteit op verschillende leefgebieden, waaronder wonen, werk, netwerk en financiën; en

3. Het aanleren van adequate copingvaardigheden.”

Klager maakte bezwaar tegen het onder 3. opgenomen behandeldoel. Per e-mail laat klager vervolgens onder meer aan verweerder weten dat hij zich verzet tegen het opnemen van het onder 3. opgenomen behandeldoel.

Klager stuurde verweerder tevens de tegen andere behandelaren ingediende tuchtklachten.

Verweerder heeft op 31 oktober 2018 overleg gevoerd met de behandelend psycholoog en beslist is dat het aanleren van copingvaardigheden een belangrijk onderdeel van de behandeling is, maar het wellicht anders genoemd kan worden.

Klager heeft die dag geweigerd het behandelplan te ondertekenen. Hieromtrent heeft verweerder – voor zover thans van belang – genoteerd:

Pt. gesproken op de poli met insteek delictanalyse. Echter ingestoken op de mails van p. en het standpunt van F hierin. Pt. blijft bij zijn standpunt; hij vindt dat hij problemen op adequate wijze oplost en ervaart geen nadelen van deze wijze van problemen hanteren. Hij is van mening dat anderen gestraft moeten worden als zij niet doet wat zij zouden moeten doen. Gepoogd bespreekbaar te maken dat deze manier van coping mogelijk niet op alle vlakken in het leven een positief effect zal hebben. Bij doorvragen blijkt echter dat er vervolgens geen tot weinig ruimte is om over pt. zijn manier van omgaan met problemen te praten in de therapie. (inzicht og). Samen besloten dat we niet uit deze discussie en aangeven dat og dit zal besproken met de regiebehandelaar en mogelijk de reclassering. Pt. Benoemde vervolgens dat dit ( mag, maar dat hij dan ook mogelijk stappen zal zetten richting de tuchtrechter hierover. Pt. zegt dit in eerste instantie met een strak gezicht maar begint kort daarna te lachten (‘even goede vrienden toch’. Benoemd dat dit op og overkomt als een dreigement, waarop pt. benoemt dat hij het ook een dreigement vindt dat og mogelijk contact gaat zoeken met reclassering over bovenstaande.

Klager stuurde in de dagen daarna e-mails met vooraankondigingen betreffende in te dienen tuchtklachten jegens verweerder.

Verweerder heeft overleg gevoerd met de behandelend psycholoog.

Verweerder voelde zich niet veilig en had geen vertrouwen in een succesvolle behandeling. F te B heeft besloten om klager geen verdere behandeling aan te bieden. Een behandelingsovereenkomst was niet tot stand gekomen.

In de door verweerder opgestelde aantekening aanvullende diagnostiek van 7 november 2018 staat vermeld:

Het was een afsluitgesprek. De opgestelde afsluitbrief aan de verwijzer is de leidraad voor het gesprek. De behandeling wordt niet voortgezet, de redenen staan omschreven in de afsluitbrief die met hem is doorgenomen. [Klager, RTC] kan zich niet vinden in de uitkomst. Aan hem is uitgelegd dat F behandeling biedt op de delictfactoren die aanleiding kunnen zijn voor recidive. Het aanleren van adequate copingvaardigheden is hier een belangrijk onderdeel. Dhr nam afscheid met de woorden dat we elkaar zouden treffen voor de tuchtrechter. Wanneer hij in het gelijk gesteld wordt door dit rechtsorgaan, gaat hij een civielrechtelijke procedure starten.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder - zakelijk weergegeven -:


1.    contractbreuk (beëindigen van de behandeling) en in handelen in strijd met de WGBO en de handleiding forensische zorg;

2.    tekortschieten in informatie-uitwisseling met F te D;

3.    onpartijdig en niet objectief handelen;

4.    machtsmisbruik door copingvaardigheden op te leggen aan klager;

5.    het zich niet houden aan de opdracht van Justitie aan F aangaande de ambulante behandeling gericht op ‘narcisme;’

6.    onterechte verplichting om copingvaardigheden op te nemen in het behandelplan;

7.    dat een behandelaar van F te D verantwoordelijk zou zijn voor de verplichte behandeling in copingvaardigheden.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert - zakelijk weergegeven - aan dat klager niet-ontvankelijk is in de door hem ingediende klacht. De klachten zijn onnavolgbaar en niet geconcretiseerd. De klachtonderdelen zijn in het licht van de uitgebreide feitenbeschrijving door klager in het klaagschrift onbegrijpelijk. Verweerder voert verder aan dat hij klager heeft gehouden aan de door de reclassering gestelde voorwaarden, dat hij klager niet heeft gediagnosticeerd. Wat betreft de klachten in de repliek acht verweerder het onduidelijk tegen wie deze verwijten zich richten. Voor een behandeling is samenwerking nodig en gelet op het indienen van de tuchtklacht ontbrak deze, om die reden is met klager gesproken over eventuele gevolgen van intrekking en het doorzetten van de tuchtklacht kon betekenen.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klager is ontvankelijk in de door hem ingediende klachtonderdelen nu, mede blijkende uit het verweerschrift en de dupliek, verweerder heeft begrepen waar de klachten op zien en adequaat verweer heeft kunnen voeren.

Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken.

Klager is na een conflict met een medebewoner overgeplaatst naar F te B alwaar verweerder behandelaar werd.

Verweerder heeft veelvuldig overleg gevoerd en afgesproken is dat de delictanalyse afgerond zal worden in B. Een kennismakings- en adviesgesprek vonden daarna plaats. Klager wenste in B alleen poliklinische behandeling en geen (thuis)begeleiding van het FACT-team.

25 oktober 2018 vond het eerste gesprek tussen klager en verweerder plaats. Daarin werd door verweerder en een psycholoog besproken dat onder meer het aanleren van copingvaardigheden als behandeldoel was opgenomen. Klager maakte daar bezwaar tegen. Klager heeft nadien meerdere e-mails aan verweerder gestuurd met kopieën van de door klager tegen eerdere behandelaars ingediende tuchtklachten.

Verweerder en de psycholoog vonden het aanleren van probleemoplossende vaardigheden van groot belang voor de behandeling van klager. Klager wenste het opgestelde behandelplan niet te ondertekenen. Klager heeft vervolgens wederom meerdere e-mailberichten gestuurd nu met een aankondiging van een tegen verweerder geformuleerde tuchtklacht.

Verweerder heeft, na overleg met de behandelend psycholoog, geen vertrouwen in een succesvolle behandeling. Er is derhalve geen behandelingsovereenkomst tot stand gekomen.

Klager weigerde medewerking te verlenen, blijkens het voorgaande, om tot een behandelingsovereenkomst te komen. Dat verweerder zich daartoe onvoldoende heeft ingespannen is het college niet gebleken. Verweerder heeft veelvuldig overleg gehad met F te D om verdere behandeling en begeleiding van klager over te nemen. Dat verweerder, in overleg met de psycholoog, daarbij onder meer als behandeldoel ‘copingvaardigheden’ wilde stellen, acht het college begrijpelijk. Daar waar klager telkens aangeeft dat hij alleen behandeld wilde worden voor narcisme en verweerder met het oog op de delictanalyse ‘copingvaardigheden’ wilde aanleren kan geenszins worden gezegd dat verweerder de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft overschreden. Het college heeft op basis van het dossier de indruk dat verweerder zich juist zeer heeft ingezet voor de totstandkoming van een behandelingsovereenkomst, echter nu daarbij de door klager gestelde eisen niet werden ingewilligd, klager de totstandkoming daarvan zelf in de weg heeft gestaan. Dat verweerder daarbij niet objectief heeft gehandeld is niet aannemelijk geworden.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gedaan in raadkamer door A.M. Koene, voorzitter, E. van Egmond en A.H. de Vries, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op de klachtonderdelen waarop die beslissing betrekking heeft.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.