ECLI:NL:TGZRZWO:2019:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 305/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:83
Datum uitspraak: 21-06-2019
Datum publicatie: 21-06-2019
Zaaknummer(s): 305/2018
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verweerder wordt verweten dat hij in 2010 het advies van de psychiater van het AMC en van de arts-assistent psychiater niet heeft opgevolgd en dat hij geen andere anti-psychotica heeft voorgeschreven. Verweerder heeft zich voldoende ingespannen om klager in behandeling te krijgen bij een psychiater. Het is niet aan de huisarts maar aan de psychiater om anti-psychotica, bij een complex psychiatrisch beeld zoals bij klager het geval is, voor te schrijven. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 21 juni 2019 naar aanleiding van de op 1 november 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. R.J. Peet, werkzaam bij Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlage;

-          het verweerschrift.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in het vooronderzoek.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1975, was in de periode van 17 november 2009 tot 29 april 2010 als patiënt ingeschreven bij de praktijk van verweerder.

Klager was bekend met een psychiatrische voorgeschiedenis en werd van 2003-2009 behandeld in D te B. Behandeling met meerdere antidepressiva en benzodiazepinen, kortdurend met dipiperon (gestopt i.v.m. bijwerkingen), leverden geen verbetering op. Klager had zijn behandeling bij D op eigen initiatief gestopt.

Op 10 februari 2010 bezocht klager de polikliniek Angststoornissen van het E. In de brief van 21 mei 2010 van F, arts-assistent Psychiatrie en G, psychiater, werd genoteerd:

Beleid: Er werd een diagnostische deeltijd opname op het SPDC ZO (E) aangeboden, wat patiënt weigerde i.v.m. onmogelijkheid om dagelijks te reizen met het openbaar vervoer. Er wordt geadviseerd patiënt aan te melden bij een psychiatrische instelling in eigen regio voor verdere diagnostiek en behandeling van zijn psychotische klachten.”

Toen verweerder deze brief eind mei 2010 ontving was klager niet meer als patiënt aan de praktijk van verweerder verbonden.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

1: in 2010 het advies van de psychiater van het E en van de arts-assistent psychiater niet heeft opgevolgd;

2: geen andere antipsychotica heeft voorgeschreven.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder stelt zich in het verweerschrift gemotiveerd op het standpunt dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Alvorens op de klachtonderdelen in te gaan merkt het college op dat klager zijn klacht bijna negen jaar na dato heeft ingediend. Op grond van artikel 65 lid 5 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift door verjaring in tien jaren. Klager is daarom ontvankelijk in zijn klacht.

Het college stelt vast dat het advies van de psychiater en de arts-assistent Psychiatrie van het E per brief van 21 mei 2010 naar verweerder is verzonden. Klager was vanaf 29 april 2010 niet meer ingeschreven als patiënt van verweerder.

5.3

Ten aanzien van klachtonderdeel 1 oordeelt het college dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om een behandeling van klager bij een GGZ-instelling te realiseren. Uit het medisch dossier blijkt dat verweerder, na de telefonische overdracht van E/H op 22 februari 2010, direct heeft gepoogd klager te verwijzen naar een gespecialiseerde GGZ-instelling. Hij heeft daarover ook enkele malen telefonisch contact gehad met de psychiater van die instelling. Verweerder heeft, nadat duidelijk was geworden dat die verwijzing niet door zou gaan, direct gezocht naar een GGZ-instelling in de regio van de woonplaats van klager. Het voorgaande betekent naar het oordeel van het college dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om klager in behandeling te krijgen bij een psychiater.

5.4

Ten aanzien van klachtonderdeel 2 overweegt het college dat uit de stukken niet blijkt dat de psychiater en de arts-assistent Psychiatrie van het E geadviseerd hebben om antipsychotica voor te schrijven. Het college overweegt verder dat het niet aan de huisarts maar aan de psychiater is om dergelijke middelen, bij een complex psychiatrisch beeld zoals bij klager het geval is, voor te schrijven.

5.5

Het voorgaande overziend, komt het college tot het oordeel dat verweerder heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig is geweest.

Het college komt tot de slotsom dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijke ongegrond.

Aldus gegeven in raadkamer door P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, F. van der Maden, lid-jurist, J.W. de Fijter, M.D. Klein Leugemors en J.U.R. Niewold, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Duijnstee-Mikmak, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op de klachtonderdelen waarop die beslissing betrekking heeft.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.