ECLI:NL:TGZRZWO:2019:70 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 295-2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:70
Datum uitspraak: 19-04-2019
Datum publicatie: 19-04-2019
Zaaknummer(s): 295-2018
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater over verkeerde diagnose en medicatie. Klager heeft met de aanvullende klaagschriften zijn klacht voldoende onderbouwd en is daarom ontvankelijk in zijn klacht. Verweerder heeft niet onzorgvuldig gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 19 april 2019 naar aanleiding van de op 24 oktober 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , psychiater, werkzaam te B,

bijgestaan door D,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

-          het klaagschrift;

-          het aanvullende klaagschrift ontvangen op 12 november 2018;

-          het aanvullende klaagschrift ontvangen op 5 december 2018;

-          het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in het vooronderzoek.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager was sinds 1998 bekend bij E in verband met schizofrenie van het paranoïde type. Meerdere gedwongen opnames hadden plaatsgevonden in het verleden. In december 2017 was klager op eigen initiatief met de medicatie gestopt. Sinds maart 2018 was hij in beeld bij hulpverleners, onder andere de crisisdienst van E. Op

10 oktober 2018 werd een rechterlijke machtiging afgegeven en op 11 oktober 2018 werd klager gedwongen opgenomen. Klager toonde geen ziekte-inzicht en weigerde medicatie. Na de vereiste second opinion voor dwangbehandeling, werd dwangmedicatie toegepast (Risperdal), waarmee in het verleden goede resultaten was bereikt. In de brief van F, psychiater, van 26 oktober 2018 aan klager werd genoteerd: “De behandeling zal bestaan uit medicatie gedurende maximaal 3 maanden, gerekend vanaf de datum van deze beslissing. Daarna zal het effect worden beoordeeld en worden gekeken of u vrijwillig de behandeling wilt continueren.”

Klager heeft op 30 oktober 2018 een klacht bij de Klachtencommissie van E ingediend die door de commissie op 10 november 2018 ongegrond is verklaard.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder – zakelijk weergegeven – dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld en dat hij verkeerde medicatie heeft gegeven.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder stelt zich in het verweerschrift gemotiveerd op het standpunt dat de tegen hem ingediende klacht niet-ontvankelijk dan wel ongegrond is.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Ontvankelijkheid

5.1

Het inleidend klaagschrift voldeed niet aan de eisen die artikel 65, tweede lid, van de Wet Big en artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit daaraan stelt. Op grond van artikel 5 van het Tuchtrechtbesluit heeft de secretaris van het college klager schriftelijk uitgenodigd enkele vragen te beantwoorden om de gebreken te herstellen. Naar het oordeel van het college heeft klager met de aanvullende klaagschriften zijn klacht voldoende onderbouwd. Het college acht klager daarom ontvankelijk in zijn klacht.

Inhoudelijk

5.2

Het college wijst erop, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Het college is van oordeel dat verweerder met zijn uitgebreid gemotiveerde verweerschrift de klacht toereikend heeft weerlegd. Verweerder heeft de geestesgesteldheid van klager, de diagnose en de toegepaste dwangbehandeling inzichtelijk onderbouwd.

Uit de stukken blijkt dat klager al sinds 1998 bij E bekend is met de diagnose schizofrenie van het paranoïde type. Klager werd daarvoor met verschillende tussenpozen gedwongen opgenomen binnen E, zo ook op 11 oktober 2018. Verweerder heeft, samen met een psychiater in opleiding, een aantal gesprekken met klager gevoerd waarna geconcludeerd werd dat er sprake was van een schizo-affectieve stoornis. Er werd een second opinion aangevraagd voor dwangmedicatie bij een onafhankelijk psychiater. Voor dwangmedicatie werd toestemming gegeven omdat er gevaar voor anderen en gevaar voor maatschappelijke teloorgang bestond die voortkwam uit een stoornis van de geestesvermogens van klager.

Conform de richtlijnen is gestart met het antipsychoticum risperidon (Risperdal), een middel waarbij in het verleden de klachten van klager verminderden.

Het college is van oordeel dat, nu sprake was van schizo-affectieve stoornis en klager onder dwang werd ingesteld op risperidon, verweerder geen onverantwoorde zorg heeft geboden.

5.4

Het voorgaande overziend, komt het college tot het oordeel dat verweerder heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Er is niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig is geweest.

Het college komt tot de slotsom dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gegeven in raadkamer door W.J.B. Cornelissen, voorzitter, F. van der Maden, lid-jurist, M.D. Klein Leugemors en R.O. Rischen en M.H. Braakman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Duijnstee-Mikmak, secretaris.

                                                                                              voorzitter

                                                                                              secretaris

  Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Degene die beroep instelt, is € 50,- griffierecht verschuldigd aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.