ECLI:NL:TGZRZWO:2019:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 289/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:69
Datum uitspraak: 19-04-2019
Datum publicatie: 19-04-2019
Zaaknummer(s): 289/2018
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gz-psycholoog over verklaring. Cliënte was slachtoffer in een strafzaak. Door zich uit te laten over het effect van de duur van de procedure op de gesteldheid van cliënte heeft verweerster een waardeoordeel gegeven en voeding gegeven aan de indruk bij klager dat verweerster als belangenbehartiger van het mogelijke slachtoffer in de strafzaak is opgetreden. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 19 april 2019 naar aanleiding van de op 9 oktober 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende op een aan het college bekend adres,

k l a g e r

-tegen-

B , GZ-psycholoog, werkzaam te C,

bijgestaan door mr. J.S.M Brouwer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullend klaagschrift met bijlage;

-          het verweerschrift;

-          de brief van klager d.d. 1 januari 2019;

-          de brief van gemachtigde van verweerster d.d. 8 januari 2019;

-          het klaagschrift d.d. 25 januari 2019 aangemerkt als aanvullend klaagschrift;

-          het aanvullend verweerschrift d.d. 5 februari 2019 met beroep op artikel 67 lid 3 Wet BIG;

-          de brief van de secretaris aan klager d.d. 14 februari 2019;

-          de brief van klager d.d. 16 februari 2019;

-          de brief van de voorzitter aan klager d.d. 19 februari;

-          de brief van de gemachtigde van verweerster d.d. 5 maart 2019 met bijlage;

-          de brief van klager van 15 maart 2019 met bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 5 april 2019, waar zijn verschenen klager en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster is werkzaam als eerstelijnspsycholoog en GZ-psycholoog. Klager beklaagt zich over een brief d.d. 27 mei 2016 die verweerster heeft opgesteld ten behoeve van een cliënte die zij behandelde. Op verzoek van cliënte heeft verweerster deze brief opgesteld. De inhoud hiervan luidt als volgt:

Geachte heer, mevrouw,

Bij deze laat ik u weten dat ik in september 2014 de diagnose PTSS gesteld heb bij mijn cliënte D.

As I 309.81 Post Traumatische Stressstoornis

Er was sprake van herbelevingen, nachtmerries en een groot gevoel van onveiligheid. Dit had een invaliderend effect op cliënte’s leven.

Cliënte is sinds begin september 2014 bij mij in behandeling.

De rechtszaak zorgt voor onrust. Herstel van mijn cliënte hangt mede af van de duur en het verloop van de zaak.

Er op vertrouwend u van dienst te zijn geweest (….)“

Deze brief is door de cliënte van verweerster ingediend in een tegen klager gerichte strafprocedure waarin de cliënte de benadeelde partij is. De advocaat van klager heeft een verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak. Dit verzoek is door het hof afgewezen.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven:

a.    dat zij in strijd met de voor haar geldende beroepscodes en richtlijnen ten behoeve van haar cliënte een geneeskundige verklaring heeft opgesteld en verstrekt. Het handelen van verweerster klemt te meer nu uit de verklaring blijkt dat (kennelijk op verzoek van cliënte) deze is gericht aan de raadsheren van het hof die destijds zijn zaak inhoudelijk behandelden. De verklaring is moedwillig opgemaakt om te gebruiken in een juridische procedure;

b.    dat zij een rapport heeft uitgebracht dat niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden;

c.    dat zij zich niet beperkt heeft tot vermelding van noodzakelijke gegevens, zij laat zich uit over de strafzaak;

d.    dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert - zakelijk weergegeven - aan dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zij voert aan dat de brief niet kan worden gekwalificeerd als een geneeskundige verklaring in de zin van de KNMG-richtlijn omgaan met medische gegevens van 2016. Verweerster heeft immers geen waardeoordeel gegeven, maar de gestelde diagnose vermeld. Voorts constateerde verweerster toename in PTSS-klachten ten tijde van de behandeling van de procedure en heeft die constatering eveneens vermeld. Verweerster heeft evenmin gehandeld in strijd met de Beroepscode voor Psychologen van het NIP. Verweerster heeft zich als psycholoog bij het opstellen van de brief beperkt tot wat zij als behandelend psycholoog heeft kunnen vaststellen, namelijk de diagnose, en zij heeft het effect van stressverhogende omstandigheden op herstel vermeld.

Anders dan klager stelt is er geen sprake van een rapportage. De brief van verweerster  hoeft dan ook niet aan de criteria te voldoen die aan een rapportage worden gesteld.

Verweerster ziet niet in hoe zij met de brief de belangen van klager heeft geschaad. Zij laat zich op geen enkele wijze uit over de strafprocedure maar geeft slechts aan dat zij een toename van de klachten constateert. Verweerster ziet niet in hoe er sprake is van belangenverstrengeling. De suggestie van klager dat zij belang zou hebben bij een schadevergoeding die aan haar cliënte wordt uitgekeerd, ervaart zij als een aantasting van haar integriteit.

Achteraf had verweerster er wellicht beter aan gedaan om de rechtszaak niet te vermelden, maar had zij in algemene zin kunnen vermelden dat omstandigheden die stress veroorzaken het herstel voor haar cliënte kunnen belemmeren.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klachtonderdeel 3.b is ongegrond nu er geen sprake is van een rapportage.

5.3

De overige klachtonderdelen kunnen gezamenlijk worden behandeld. Klager heeft een document overgelegd van het NIP genaamd “Waarom een behandelend psycholoog geen verklaring afgeeft”. Dat document dateert op zichzelf uit 2018, dus van na de in deze zaak afgegeven verklaring, maar de in dit stuk weergegeven norm gold ook in 2016 voor de beroepsgroep van gz-psychologen. Destijds was namelijk op de website van het Nederlands instituut voor Psychologen (NIP) onder het kopje “Het afgeven van een verklaring door een psycholoog” bij “Veelgestelde vragen” een standpunt ingenomen waarin het NIP het afgeven van een verklaring aan de cliënt uitdrukkelijk afraadt wanneer daar een direct juridisch of materieel belang mee is gediend. Verder gold in 2016, al jaren, ook voor gz-psychologen de tuchtrechtelijke norm die is ontwikkeld door en voor artsen. Daarin is met name vermeld dat een behandelaar geen waardeoordeel moet geven.

5.4

De NIP verbood en verbiedt het afgeven van een verklaring niet, maar raadt het wel uitdrukkelijk af. Verweerster had, als zij desondanks een verklaring wilde afgeven voor haar cliënte, zich terughoudend moeten opstellen en zich moeten beperken tot objectieve informatie. Als verweerster zich tot de eerste onderdelen van de verklaring had beperkt, had dat de toets der kritiek kunnen doorstaan. Met de opmerking “Herstel van cliënte hangt mede af van de duur en het verloop van de zaak” heeft verweerster daar echter een waardeoordeel aan toegevoegd. Zoals hierboven vermeld, is dat niet toegestaan. Door iets te zeggen over de voortgang van de strafzaak, waarin (tegenstrijdige) belangen speelden van haar cliënte enerzijds en klager anderzijds, heeft verweerster voorts voeding gegeven aan de indruk bij klager dat verweerster als belangenbehartiger van het mogelijke slachtoffer in de strafzaak is opgetreden.

5.5

Het afgeven van een verklaring op een manier die niet is toegestaan, is een veel gemaakte fout. Enerzijds heeft het college uit de behandeling ter zitting niet echt de indruk gekregen dat verweerster zich goed had beraden op de vraag of zij een verklaring kon afgeven en zo ja, hoe. Anderzijds is de normoverschrijding beperkt en is het college er wel van overtuigd dat verweerster dit niet nogmaals zal doen. Alles tegen elkaar afgewogen is een waarschuwing passend.

6.    DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerster.

Aldus gegeven door A.L. Smit, voorzitter, P.E.M. Messer-Dinnissen, lid-jurist, en

L.P.T. Raijmakers, Th.A.M. Deenen en J.P.C. Jaspers, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

19 april 2019 door A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u alleen in beroep als u niet-ontvankelijk bent verklaard in de klacht of als de klacht gedeeltelijk is afgewezen. U kunt in dat laatste geval alleen tegen de afwijzing in beroep.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de bevoegde hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken na de verzending van het afschrift van de beslissing waartegen u beroep instelt.

Degene die beroep instelt, is € 50,- griffierecht verschuldigd aan het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht van het Centrale Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.