ECLI:NL:TGZRZWO:2019:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 341/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:68
Datum uitspraak: 19-04-2019
Datum publicatie: 19-04-2019
Zaaknummer(s): 341/2018
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychiater omdat klager zich gedwongen voelde een depotinjectie te laten toedienen tot schade aan zijn gezondheid. Verweerder heeft uitgebreid en draagkrachtig gemotiveerd waarom de depotinjectie noodzakelijk was. Verweerder heeft bij klager erop aangedrongen om de vereiste medicatie te accepteren. Dat is niet gelijk te stellen aan het toepassen van dwang. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 19 april 2019 naar aanleiding van de op 12 december 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

  k l a g e r

-tegen-

C , psychiater, werkzaam te D,

bijgestaan door de heer mr. dr. L.A.P. Arends, werkzaam bij Dirkzwager te Nijmegen,

v e r w e e r d e r  

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift met de bijlage;

-          het proces-verbaal van het op 19 februari 2019 gehouden mondeling vooronderzoek.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager kende een lange psychiatrische voorgeschiedenis. Hij was bekend met recidiverende psychoses in het kader van schizofrenie (met op de voorgrond staande angsten en mutisme tijdens psychose) en autisme. In de periode voorafgaand aan de opname van 26 oktober 2018 was klager diverse malen opgenomen op de Crisis Intensieve Behandelunit (hierna: CIBU) in het E voor geestelijke gezondheid, locatie D.

Op 26 oktober 2018 werd klager door verweerder opgenomen op de CIBU omdat klager zich niet gehouden had aan de voorwaarden van de rechterlijke machtiging, hierna RM, welke was afgegeven op 31 augustus 2018 en door zou lopen tot 1 maart 2019.

In de ontslagbrief aan de huisarts van 1 november 2018 werd opgetekend: “Uitgebreid besproken dat hij meteen weer met ontslag zou kunnen gaan als hij weer het depot zou nemen. Deze keer niet opnieuw stil gestaan bij diagnose en noodzaak medicatie omdat pat. deze steeds opnieuw betwist vanuit zijn ontbrekend ziektebesef en –inzicht. Hij wilde een second opinion, waarop gezegd is dat dit kan, maar er hebben al vele collega’s met mij vastgesteld dat er wèl sprake is van schizofrenie en dat er dientengevolge een noodzaak is om met antipsychotica te behandelen.”

De medicatie werkte goed bij klager. Hij kon beter communiceren en was minder agressief.

Op 26 oktober 2018 weigerde klager een depot te nemen. Op 27 oktober 2018 stemde hij in met het depot en werd klager ontslagen onder de voor hem bekende voorwaarden.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder –zakelijk weergegeven- dat hij zich gedwongen voelde een depotinjectie te laten toedienen waardoor schade is toegebracht aan zijn gezondheid.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder stelt zich in het verweerschrift gemotiveerd op het standpunt dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Zoals uit de feiten volgt is klager reeds lange tijd bekend met recidiverende psychoses waarvoor opnames plaatsvonden, diverse malen via een inbewaringstelling, gevolgd door een RM. Op 31 augustus 2018 werd een RM afgegeven tot 1 maart 2019. Het is de opzet om klager ertoe te brengen zijn noodzakelijke medicatie (depotinjectie 400 mg Cisordinol) vrijwillig te laten toedienen. De depotinjectie is sindsdien een voorwaarde bij elk ontslag.

Verweerder heeft met verwijzing naar de overgelegde stukken uitgebreid en draagkrachtig gemotiveerd waarom en hoe hij klager op 26 oktober 2018 heeft voorgehouden dat de depotinjectie noodzakelijk is om verdere opname in het CIBU te voorkomen. Verweerder heeft daarbij gehandeld binnen de grenzen van de voorwaarden van de RM.

Het college is van oordeel dat verweerder niet onredelijk bezwarend en daarmee ook niet onzorgvuldig heeft gehandeld jegens klager. Klager heeft zich de depotinjectie op

27 oktober 2018 laten toedienen, waarna hij door de zorg van verweerder direct uit de instelling werd ontslagen, zodat hij niet ook nog het weekend in de instelling moest verblijven. Verweerder heeft in dit verband bij klager erop aangedrongen om de vereiste medicatie te accepteren. Dat is niet gelijk te stellen aan het toepassen van dwang. Klager had immers de keus om af te zien van de medicatie.

5.3

Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat het nooit uit is te sluiten dat medicatie schadelijk zou kunnen zijn voor een patiënt. Het is aan de behandelend psychiater om op basis van de toepasselijke richtlijnen en de stand van de wetenschap te beoordelen welk antipsychoticum geschikt is. Uit het zorgdossier is gebleken dat de voorgeschreven medicatie het gewenste effect heeft op de geestestoestand van klager met de minst bezwarende bijwerkingen.  

5.4

Het voorgaande overziend, komt het college tot het oordeel dat de verweerder heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig is geweest.

Het college komt tot de slotsom dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gegeven in raadkamer door W.J.B. Cornelissen, voorzitter, F. van der Maden, lid-jurist, M.D. Klein Leugemors en R.O. Rischen en M.H. Braakman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Duijnstee-Mikmak, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Degene die beroep instelt, is € 50,- griffierecht verschuldigd aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.