ECLI:NL:TGZRZWO:2019:46 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 282/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:46
Datum uitspraak: 04-03-2019
Datum publicatie: 04-03-2019
Zaaknummer(s): 282/2018
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts werkzaam in verpleeghuis. Verweerder niet medisch eindverantwoordelijk. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 4 maart 2019 naar aanleiding van de op 20 augustus 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B, C,

k l a a g s t e r

-tegen-

D , tot 31 december 2017 ingeschreven als arts, (destijds) werkzaam te E,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift;

-          het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek dat gehouden is op

13 december 2018. Verweerder is daar in persoon verschenen. Klaagster is, hoewel naar behoren uitgenodigd, zonder kennisgeving niet verschenen.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht betreft de zorg voor en de lijkschouwing van de vader van klaagster, F, geboren in 1930 en overleden in 2015, verder patiënt te noemen.

Hij verbleef in een verpleeghuis in E. Verweerder was sinds 1985 in het ziekenhuis werkzaam in diverse functies. Na 1 mei 2013 was verweerder niet meer medisch eindverantwoordelijk. Verweerder hield zich niet met de directe patiëntenzorg bezig en is nooit persoonlijk betrokken geweest bij de patiënt.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven dat de woon-, leef- en zorgsituatie in het verpleeghuis niet voldeed aan de wettelijke normen en dat aan de administratieve voorschriften van de Wet Bopz niet werd voldaan. Medicatiecontroles ontbraken. Een leefplan ontbrak, geweigerd werd inzage te geven in het medicatieoverzicht en in het dossier, en er was sprake van onthouding van medische zorg.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Hierna wordt zo nodig meer specifiek op het verweer ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder was in het verpleeghuis werkzaam in diverse functies maar verweerder hield zich niet met de zorg van patiënten bezig en was na 1 mei 2013 niet meer medisch eindverantwoordelijk. Bij de zorg voor patiënt is verweerder nooit betrokken geweest en met klaagster heeft verweerder nooit contact gehad. Uit het klaagschrift en de aanvulling daarop wordt wel duidelijk dat klaagster van oordeel is dat de zorg voor patiënt onder de maat was, maar wordt niet of onvoldoende duidelijk wat verweerder in de ogen van klaagster concreet niet goed gedaan zou hebben. Daarbij komt dat de Raad van Bestuur van het verpleeghuis eindverantwoordelijk is voor de kwaliteit van zorg in het verpleeghuis. Gesteld noch gebleken is dat verweerder in de periode waarin patiënt was opgenomen in het verpleeghuis lid was van die raad. Dat betekent dat het college geen klachtwaardig handelen van verweerder heeft kunnen vaststellen.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gegeven door A.L. Smit, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, M.D. Klein Leugemors, R.O. Rischen en P.A.J. Buis, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van

H. van der Poel-Berkovits.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

 

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Indien het beroepschrift op of na 1 april 2019 wordt ontvangen, is voor de indiening daarvan een griffierecht van € 50,- verschuldigd. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.