ECLI:NL:TGZRZWO:2019:26 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 122/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:26
Datum uitspraak: 25-01-2019
Datum publicatie: 25-01-2019
Zaaknummer(s): 122/2018
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen GZ-psycholoog ongegrond. Verweerder is hoofdbehandelaar van een tbs-gestelde. In het kader van een locatiebeperking bij een transmuraal verlof heeft hij de woonplaats van het slachtoffer van de tbs-gestelde bekend gemaakt aan de tbs-gestelde.  Hoewel het college begrijpt dat het voor het slachtoffer bijzonder onprettig is dat zijn woonplaats bekend is gemaakt aan de tbs-gestelde, is het handelen van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 25 januari 2019 naar aanleiding van de op 19 april 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A en B , respectievelijk wonende te C en te D,

bijgestaan door H.B. Werink, advocaat te Groningen

k l a a g s t e r s

-tegen-

E , GZ-psycholoog, werkzaam te F,

bijgestaan door mr. R.J. Peet, werkzaam bij VvAA te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift;

- het proces-verbaal van het op 7 september 2018 gehouden gehoor in het kader van het  vooronderzoek;

- de brief d.d. 20 september 2018 van de secretaris met vragen aan G;

- de reactie d.d. 8 oktober 2018 van G;

- de brief met bijlagen d.d. 6 december 2018 van de gemachtigde van verweerder.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 21 december 2018, alwaar zijn verschenen klaagsters en verweerder, de laatste bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagsters zijn respectievelijk de zorgmoeder en de gezag dragende moeder van H. Sinds 2013 woont H bij zorgouders. Verweerder is werkzaam in I. Hij is de hoofdbehandelaar van J, verder de tbs-gestelde te noemen. De tbs-gestelde is veroordeeld voor het seksueel misbruiken van H tot een gevangenisstraf en een tbs-maatregel.

In het kader van transmuraal verlof van de tbs-gestelde heeft verweerder op basis van informatie van de Verlofunit en het informatiepunt detentieverloop (IDV) met hem besproken dat aan de locatiebeperking de regio C kon worden toegevoegd. Volgens het IDV was het verstrekken van deze informatie door de slachtoffers gewenst. De woonplaats van H is op deze manier bekend geworden bij de tbs-gestelde.

Achteraf is verweerder er via slachtofferhulp achter gekomen dat de door hem verstrekte informatie niet in overeenstemming was met de wensen van klaagsters. De kliniek heeft op 8 juni 2017 ook een klacht ontvangen van klaagsters. In het kader van de behandeling van deze klacht heeft een gesprek met klaagsters plaatsgevonden op

25 september 2017. Bij dit gesprek was verweerder ook aanwezig. Van dit gesprek is een verslag gemaakt en bij brief van 27 september 2017 is dit verslag aan de advocaat van klaagsters gestuurd. In de klachtprocedure heeft de kliniek aangegeven dat in retrospectief betreurd wordt dat de naam C is genoemd. Vanuit het perspectief van de opdracht had ook een ruimer gebiedsverbod kunnen volstaan. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een verwijtbare fout aan de zijde van de kliniek maar dat de kliniek wel degelijk een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van zorgvuldige communicatie met de slachtoffers. Er werd een gesprek aangeboden met de maatschappelijk werker om nadere invulling aan de gemaakte afspraken te geven en daarmee werd de klacht als afgehandeld beschouwd.

Naar aanleiding van het gesprek tussen klaagsters en de maatschappelijk werker hebben klaagsters op 19 januari 2018 een e-mail gestuurd aan de Dienst Justitiële Inrichtingen waarin ze hun beklag hebben gedaan over de gang van zaken met betrekking tot hun klacht tegen de kliniek. Bij brief van 15 februari 2018 is er gereageerd op de klachten. Geconcludeerd wordt dat de klacht gegrond wordt verklaard voor zover het betreft het delen met de Tbs-gestelde van de informatie van de specifieke woonplaats van het slachtoffer. Hiervoor worden excuses aangeboden.   

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTERS EN DE KLACHT

Klaagsters verwijten verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder de woonplek van H, als slachtoffer van ernstig seksueel misbruik, kenbaar heeft gemaakt aan de dader. Hij heeft hiermee zijn beroepsgeheim en de privacy van H geschonden en niet gehandeld zoals redelijkerwijs van hem verwacht had mogen worden.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan.

Primair stelt verweerder zich op het standpunt dat klaagsters niet-ontvankelijk zijn in hun klacht. Verweerder heeft gegevens verstrekt aan de tbs-gestelde waarvan hij meende (en had doorgekregen) dat de tbs-gestelde van deze gegevens op de hoogte diende te zijn. Dat is geen situatie waarvoor de tweede tuchtnorm is geschreven.

Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat hem van zijn handelen geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en dat de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Van het schenden van beroepsgeheim kan in deze situatie geen sprake zijn. Verweerder heeft immers richting klaagsters geen beroepsgeheim. De informatie die verweerder heeft gekregen is geen informatie die onder de reikwijdte van het beroepsgeheim valt. Het beroepsgeheim van verweerder geldt alleen in zijn behandelrelatie met de tbs-gestelde. Alleen al op dit punt dient de klacht ongegrond te worden verklaard.

Verweerder betreurt het dat de informatie die hij kreeg en die hij met de tbs-gestelde moest bespreken, kennelijk niet de informatie was die klaagsters hebben doorgegeven aan de Verlofunit en dat verweerder daardoor informatie met de tbs-gestelde heeft gedeeld die niet conform de wens van klaagsters was. Verweerder meent dat hem hier geen tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt, althans dat zijn handelen geen tuchtrechtelijke maatregel rechtvaardigt. Verweerder staat immers niet in rechtstreeks contact met de slachtoffers en de naasten van de tbs-gestelde. Hij mocht erop vertrouwen dat de informatie die hij doorkrijgt om met de tbs-gestelde te bespreken juist is.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de klacht overweegt het college het volgende.

De tuchtnormen zoals neergelegd in de artikel 47 Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar ten opzichte van de patiënt in acht moet nemen (de eerste tuchtnorm), maar ook enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Ook dit laatste handelen kan tuchtrechtelijk worden getoetst, mits het handelen voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Naar het oordeel van het college is voldoende aannemelijk geworden dat H en klaagsters door het handelen van verweerder zijn geraakt, in die zin dat H zich minder veilig heeft gevoeld in zijn woonplaats C, dat zijn moeder meer zorgen heeft gehad over de veiligheid van H en dat de zorgmoeder, die tevens de zorg heeft over een aantal andere kinderen die bij haar in C wonen, meer zorgen heeft gehad over de veiligheid van deze kinderen. In die zin is er sprake van weerslag op de individuele gezondheidszorg, zodat het handelen van verweerder kan worden getoetst aan de tweede tuchtnorm.

5.2

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Klaagsters hebben in de eerste plaats gesteld dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden door de woonplaats van H kenbaar te maken aan de tbs-gestelde. Het college deelt die mening niet. De geheimhoudingsplicht ziet op informatie die een behandelaar krijgt in de uitoefening van zijn beroep en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moet begrijpen. De informatie over de woonplaats van H valt daar in dit geval niet onder omdat het juist de taak van verweerder is om een locatiebeperking voor de tbs-gestelde aan te geven. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.4

Klaagsters klagen verder dat verweerder de privacy van H heeft geschonden en niet heeft gehandeld zoals redelijkerwijs van hem had mogen worden verwacht. Hoewel het college begrijpt dat het voor klaagsters en H bijzonder onprettig is dat de woonplaats van H bekend is gemaakt aan de tbs-gestelde, is naar zijn oordeel geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Op grond van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder wist of kon weten dat de woonplaats niet bekend mocht worden gemaakt. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat hij juist meende dat de tbs-gestelde hiervan op de hoogte moest worden gebracht in het kader van zijn transmuraal verlof. Klaagsters menen dat de zorgplicht van verweerder zover gaat dat hij, ook als hij van de Verlofunit en het IDV te horen krijgt dat hij een woonplaats bekend moet maken aan een tbs-gestelde, zelf moet nadenken over de vraag of het noemen van die woonplaats verantwoord is. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij dit sinds de onderhavige kwestie inderdaad doet in voorkomende gevallen, waarbij hij met name checkt of het genoemde gebied niet te klein is. Dat verweerder zijn handelwijze heeft aangepast is naar het oordeel van het college positief te waarderen, maar leidt niet tot de conclusie dat hij met zijn vroegere handelwijze de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft overschreden. Gelet op de verdeling van de verantwoordelijkheden ten tijde van het bekend maken van de woonplaats van H aan de tbs-gestelde, mocht verweerder afgaan op hetgeen hem door de Verlofunit en het IDV was meegedeeld. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.5.

Gevraagd naar hetgeen klaagsters met de tuchtrechtelijke procedure hopen te bereiken hebben zij aangegeven dat zij willen voorkomen dat zoiets nog een keer gebeurd en dat verantwoordelijkheid genomen wordt voor de gemaakte fouten. In dat verband merkt het college op dat zowel vanuit de kliniek als vanuit verweerder erkend is dat achteraf bezien de woonplaats van H niet had moeten worden genoemd, dat verweerder meermalen excuses heeft aangeboden voor het feit dat dit is gebeurd en dat zowel de kliniek als verweerder hun werkwijze hebben aangepast. Dat er geen bereidheid is verantwoordelijkheid te nemen voor het gebeurde, herkent het college dan ook niet.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gegeven door P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, Th. A.M. Deenen en

L.P.T Raijmakers, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2019 door A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.