ECLI:NL:TGZRZWO:2019:158 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 149/2019
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2019:158 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-12-2019 |
Datum publicatie: | 24-12-2019 |
Zaaknummer(s): | 149/2019 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | “Klacht tegen een neuroloog over een deskundigenonderzoek. Zijn rapport voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid. Klacht kennelijk ongegrond”. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 24 december 2019 naar aanleiding van de op 11 juli 2019 bij het Regionaal
Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door mr. H.A. Zandijk, advocaat te Utrecht,
k l a g e r
-tegen-
C , neuroloog, (destijds) werkzaam te D,
bijgestaan door mr. S. Dik, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in het vooronderzoek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is op 9 juni 2005 betrokken geweest bij een verkeersongeval, waarbij zijn auto aan de linkervoorzijde is aangereden door een andere auto.
In het kader van een procedure over de wettelijke aansprakelijkheid is beklaagde benoemd door de rechtbank Rotterdam voor het verrichten van onafhankelijk deskundig neurologisch onderzoek. Beklaagde heeft klager op 30 december 2016 gezien. Op 17 mei 2017 heeft beklaagde zijn conceptrapport aangeboden aan de medisch adviseurs van de bij het geschil betrokken partijen. Nadat hij het daarop ontvangen commentaar had verwerkt, heeft hij de definitieve versie van zijn rapport opgesteld op 1 augustus 2018. In zijn rapportage concludeerde beklaagde dat er geen verklarende neurologische diagnose kon worden gesteld voor het klachtenpatroon van klager in relatie tot het ongeval. Klager heeft daarop een contra-expertise laten verrichten.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij:
1) met het geven van een visie op klagers psychische klachten buiten zijn deskundigheid is getreden en daarbij slechts te citeren uit beschikbare stukken zonder zichzelf een oordeel te vormen;
2) ten onrechte niet heeft vermeld dat sprake is van een hoogenergetisch trauma (HET);
3) ten onrechte de diagnose WAD-graad III niet heeft vermeld;
4) ten onrechte geen zelfstandige beschouwing heeft gewijd aan de congenitale cervicale blokwervel van klager.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan zijn visie op klagers psychische klachten eerst gegeven te hebben op verzoek van de gemachtigde van klager, nadat deze hem daarover vragen had gesteld. In een addendum bij zijn rapportage heeft beklaagde deze vragen beantwoord. Bovendien is het antwoord slechts een korte weergave van uitspraken van de behandelaars van klager, en betreft het niet de visie van beklaagde zelf. Over het wel of niet van nut zijn van een psychiatrische expertise heeft hij zich niet uitgelaten.
Omdat hij geen neurologisch letsel heeft kunnen vaststellen dat gerelateerd is aan het ongeval is volgens beklaagde niet relevant of er al dan niet sprake is van hoogenergetisch trauma.
Beklaagde heeft in zijn rapportage beargumenteerd dat er geen plaats is voor de diagnose WAD in de differentiaaldiagnose ter verklaring van de klachten van klager en ook dat geen ander neurologisch letsel in relatie met het ongeval kon worden vastgesteld. Om die reden was er ook geen aanleiding om in te gaan op de aanwezigheid van blokwervels of andere congenitale afwijkingen of degeneratieve afwijking van de wervelkolom.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Bij de beoordeling van de vraag of een rapportage van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen – volgens vaste rechtspraak van de tuchtcolleges voor de gezondheidszorg – de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
5.3
Het college heeft niet kunnen vaststellen dat beklaagde bij het opstellen van zijn rapportage buiten zijn specialisme is getreden op het punt van de psychische klachten van klager. Beklaagde heeft zich gehouden aan de opdracht van de rechtbank. Eerst naar aanleiding van de conceptrapportage zijn hem door klagers gemachtigde vragen gesteld over klagers psychische gesteldheid, die beklaagde heeft beantwoord in het addendum bij zijn rapportage. Uit de antwoorden blijkt duidelijk dat het gaat om een weergave van de visies van de behandelaars van klager. Het is het college niet gebleken dat klager dan wel zijn gemachtigde vervolgens hebben aangegeven dat de weergave van de standpunten niet juist was. Van ondeskundig ‘brandmerken’ van klager door beklaagde is naar de mening van het college geen sprake. Klachtonderdeel één is dan ook ongegrond.
5.4
De klachtonderdelen twee, drie en vier lenen zich voor gezamenlijke bespreking en komen erop neer dat het rapport onzorgvuldig is, omdat beklaagde in zijn rapportage ten onrechte niet heeft meegenomen dat sprake is van een hoogenergetisch trauma en van de diagnose WAD-graad II, en ook ten onrechte de congenitale cervicale blokwervel niet bij zijn beoordeling heeft betrokken. Het college stelt vast dat uit de opdracht van de rechtbank aan beklaagde volgt dat de bedoeling van de rapportage was vast te stellen wat de neurologische beperkingen waren die voortvloeiden uit het klager overkomen ongeval. Beklaagde heeft in zijn rapportage uitgebreid en goed gemotiveerd uiteengezet waarom hij tot de conclusie kwam dat de neurologische klachten van klager niet aan het ongeval konden worden toegeschreven. Bij afwezigheid van een relatie tussen het ongeval en de afwijkingen was er geen aanleiding expliciet in te gaan op de gevolgen van het trauma of de aanwezigheid van een blokwervel. Beklaagde heeft ook uitvoerig beargumenteerd waarom er geen sprake was van de diagnose WAD-graad II ter verklaring van de klachten. Het college is dan ook van oordeel dat het een volledig en zorgvuldig rapport is, dat aan de onder 5.2 vermelde criteria voldoet. Verweerder heeft in zijn rapport inzichtelijk onderbouwd uiteengezet hoe hij tot zijn conclusies is gekomen. Ook de klachtonderdelen twee, drie en vier zijn ongegrond.
5.5.
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gegeven door P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, A.M. Koene, lid-jurist,
R.B. van Leeuwen en J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens en P.J.M. van Gurp, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van F. Ernens, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.