ECLI:NL:TGZRZWO:2019:151 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 037/2019
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2019:151 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-12-2019 |
Datum publicatie: | 20-12-2019 |
Zaaknummer(s): | 037/2019 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige (regiocoach). Beklaagde wordt verweten dat zij de privacy / AVG van klaagster heeft geschonden en schending beroepsgeheim; onprofessioneel en in strijd met de beroepseed heeft gehandeld; de zorg niet heeft beëindigd conform de zorgovereenkomst; toe heeft gelaten dat collega's de zorg hebben beëindigd niet conform de zorgovereenkomst; ziekte en persoon niet heeft kunnen scheiden en daardoor klaagster als persoon de gevolgen en invloed van de ziekte kwalijk nemen. Beklaagde heeft zorgvuldig gehandeld. Klachten ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 20 december 2019 naar aanleiding van de op 21 februari 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
P , verpleegkundige, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. G.E.B.M. Schippers,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- de twee aanvullende klaagschriften;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de twee aanvullende verweerschriften;
- de reactie van klaagster op het aanvullende verweerschrift ingekomen op
15 augustus 2019;
- de reactie van beklaagde op de brief van klaagster d.d. 10 september 2019.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 29 november 2019, tezamen met klachtzaken tegen vijf andere verpleegkundigen met zaaknummers 032/2019, 033/2019, 034/2019, 035/2019 en 036/2019. In alle zaken is op dezelfde dag uitspraak gedaan door het college. In onderhavige zaak zijn verschenen klaagster, bijgestaan door D en E, en beklaagde, bijgestaan door haar gemachtigde.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Zorgaanbieder F was met klaagster een zorgleveringsovereenkomst aangegaan op 9 september 2015. Vanuit F heeft team G (hierna: “het Team”), tot tevredenheid van klaagster, dagelijks zorg geleverd totdat de zorg beëindigd werd in januari 2019. Het Team werd ondersteund door beklaagde, werkzaam bij F als regiocoach.
Vanwege - kort gezegd - de omstandigheid dat het gewicht van klaagster op 3 januari 2019 onder een in een MDO afgesproken grens lag, en klaagster desondanks niet tot een ziekenhuisopname bereid was, heeft het Team besloten tot beëindiging van de zorgleveringsovereenkomst.
Op 4 januari 2019 werd, na contact met beklaagde, in de rapportage genoteerd:
“–De eerstvolgende keer dat een van ons Mw spreekt moet Mw op de hoogte gebracht worden van ons besluit. We moeten aangeven dat we een afspraak gaden waar Mw zich niet aan hed gehouden. Wij moeten Mw een ultimatum geven: of zij laat zich opnemen of we stoppen met zorg. Mocht Mw alsnog beslissen om niet opgenomen te worden dan moeten wij een stopdatum afspreken. Wij moeten Mw twee weken de tijd geven om een andere organisatie te vinden, wij kunnen hierbijn onze hulp aanbieden maa4 het is aan Mw of zij dit wil. Tot die tijd hebben wij een zorgplicht en gaan wij zorg volgens hiervoor afgesproken zorgplan leveren
-Er moet ook een officiële brief opgesteld worden waarin bovenstaande opgenomen wordt. Deze brief kunnen wij herbestemming aan Mw persoonlijk overhandigen. Hoeft niet bij de eerste gesprek met Mw ,kan ook de volgende dag” (…)
De brief werd diezelfde dag door een lid van het team opgesteld en gedeeld met beklaagde. Genoteerd werd: “Mocht de brief goedgekeurd worden door de regiocoach dan kunnen wij hem uitdraaien en overhandigen aan Mw.
Maar eerst moet Mw mondeling toegelicht worden over ons besluit. Mocht Mw zich bedenken en toch voor het ziekenhuis kiezen dan gaan wij verder met de zorg.”
Op 5 januari 2019 werd bovengenoemd besluit door een lid van het Team aan klaagster medegedeeld.
Op 7 januari 2019 werd in de rapportage genoteerd:
“Mw heeft de brief van ons niet ontvangen. Alles is echter mondeling toegelicht, alles staat ook gerapporteerd. Mw haar mantelzorger heeft alles ook meegekregen, zij kan dit dus bevestigen. Dit is volgens K [RTC: beklaagde] voldoende”.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster heeft een veelheid aan klachten ingediend tegen beklaagde. In een dergelijke situatie dient het college te komen tot een voor de beoordeling van de klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren. De verwijten die klaagster beklaagde maakt hebben, kort gezegd en zakelijk weergegeven en zoals ter zitting met klaagster en beklaagde besproken, betrekking op:
1. Schending van de privacy/AVG; schending beroepsgeheim
1. schending privacy/AVG door mee te beslissen over een cliënt waar geen behandelrelatie mee is.
2. Onprofessioneel handelen en strijd beroepseed
1. schending beroepseed doordat zorg is opgezegd omdat men zelf geen toegevoegde waarde meer zag, terwijl klaagster op haar ziekst was, wetende wat dat voor impact op klaagster;
2. schending beroepseed door niet het cliëntbelang voorop te stellen; door collega's er niet van te weerhouden contact te leggen met andere organisaties, privacyschending (AVG);
3. het niet weerhouden van een collega die een medische beslissing van de huisarts op basis van een verkeerde waarde negeert;
4. het niet weerhouden van een collega die beslist op basis van emoties; teambelang laten prevaleren boven cliëntbelang;
5. schending beroepseed en laakbaar professioneel handelen door een cliënt persoonlijke verwijten te maken zonder behandelrelatie en zonder kennisgemaakt te hebben;
6. schending beroepseed door niet cliëntbelang voorop te stellen bij afhandeling klacht;
7. weigering BIG-gegevens te verstrekken.
3. Overige klachten
1. zorg beëindigen niet conform de zorgovereenkomst; geen twee weken doorwerken en geen vervangende zorg regelen;
2. toelaten dat collega's de zorg beëindigen niet conform de zorgovereenkomst;
3. ziekte en persoon niet kunnen scheiden en daardoor klaagster als persoon de gevolgen en invloed van de ziekte kwalijk nemen.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde stelt zich in het verweerschrift op het gemotiveerde standpunt dat de tegen haar ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
De klachten hebben betrekking op het handelen van beklaagde als regiocoach van F. Tussen beklaagde en betrokkene bestond geen behandelrelatie zodat in dit geval niet getoetst wordt aan artikel 47 lid 1 aanhef onder a van de Wet BIG ('de eerste tuchtnorm').
Met de wijziging van de Wet BIG per 1 april 2019 is de zogenoemde tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG) tekstueel aangepast (“enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt”), maar uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2016/17, 34 629 nr. 2, pag. 7) blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad de bestaande jurisprudentie op dit punt te codificeren. Op grond daarvan valt een gedraging onder de tweede tuchtnorm als door de aangeklaagde beklaagde gehandeld is in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde en de gedraging in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (het ‘oude’ criterium), dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (het ‘nieuwe’ criterium). In het licht hiervan is klaagster ontvankelijk in haar klacht.
5.3
Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.
Uit de stukken en ook ter zitting is duidelijk geworden dat de rol van beklaagde een taak op afstand is. Zij ondersteunt het Team, dat zelfsturend is, en haar advies wordt ingeroepen bij mogelijke problemen. Zij is, zoals iedere verpleegkundige, onderworpen aan het beroepsgeheim, dat ook nog eens is vastgelegd in haar contractuele relatie met F.
In het onderhavige geval is beklaagde om advies gevraagd door een van de Teamleden bij het beëindigen van de zorgovereenkomst. Uit niets blijkt dat beklaagde daarbij haar beroepsgeheim of de privacy van klaagster zou hebben geschonden. Beklaagde heeft aan het Team aangegeven op welke wijze de zorg van klaagster beëindigd zou moeten worden en heeft geadviseerd dit schriftelijk vast te leggen. Niet is gebleken dat aan beklaagde informatie over klaagster is verstrekt die zij niet had behoren te hebben. Evenmin is gebleken dat zij ten aanzien van klaagster beslissingen (zoals het beëindigen van de zorgverleningsovereenkomst) heeft genomen. Voor zover de klacht zich richt tegen de brief die beklaagde op 22 januari 2019 aan klaagster heeft gestuurd (klachtonderdeel 2.5), is het college van oordeel dat uit die brief geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen blijkt.
Het openbaar maken van BIG-gegevens is verplicht sinds 1 april 2019 en het verzoek van klaagster dateert van voor die datum. Beklaagde valt hier derhalve geen verwijt te maken, en al helemaal geen tuchtrechtelijk verwijt. De hier besproken klachten zijn dan ook ongegrond. De overige klachtonderdelen zijn, gezien de rol op afstand die beklaagde in het geheel speelde, eveneens ongegrond.
Uit het voorgaande volgt dat beklaagde in tuchtrechtelijke zin niet verwijtbaar heeft gehandeld. De klachten zijn daarom ongegrond.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart de klachten ongegrond.
Aldus gegeven door F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, M. Willemse, lid-jurist,
D.M. van Etten, A. Petiet en B. Nijhuis-Prigge, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Duijnstee-Mikmak, secretaris.
Bij afwezigheid van de voorzitter is de beslissing getekend door M. Willemse, lid-jurist.
lid-jurist
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b.
Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.