ECLI:NL:TGZRZWO:2019:118 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 062/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:118
Datum uitspraak: 27-09-2019
Datum publicatie: 27-09-2019
Zaaknummer(s): 062/2019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts kennelijk ongegrond. Het is het college niet gebleken dat beklaagde in haar contacten met klaagster onzorgvuldig en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 27 september 2019 naar aanleiding van de op 31 maart 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts,

(destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. M.C. Hazenberg, verbonden aan VvAARechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift;

-          het proces-verbaal van het op 23 augustus 2019 gehouden mondeling vooronderzoek;

-          de stukken ingediend door klaagster op 23 augustus 2019.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het huisartsenjournaal) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is op 3 juli 2010 bevallen van zoon D.

Beklaagde is in de maanden juli en augustus 2010 zes dagen werkzaam geweest als waarnemend huisarts in gezondheidscentrum E. In deze periode heeft zij éénmaal een huisvisite afgelegd bij het gezin van klaagster en heeft zij een aantal consulten gehad met D en zijn ouders. Daarnaast is er in die periode een aantal telefonische contacten geweest en hebben betrokken specialisten zaken aan beklaagde overgedragen.

Meer specifiek gaat het om de volgende contacten. Op 5 juli 2010 was het eerste contact van beklaagde met het gezin. Beklaagde heeft aan het eind van die dag een visite afgelegd bij het gezin, op verzoek van klaagster samen met een lactatiedeskundige.

Beklaagde noteerde:

“S: C: Drie dagen geleden bevallen van zoontje D (nog niet zeker of dit de naam wordt). Alles is erg goed gegaan. Nu zijn er echter voedingsproblemen. Aanleggen lukt niet goed en D is 10% afgevallen. Is wel alert tussen slapen door en poept en plast goed. Kraamverzorgster is volgens patiente uit eigen beweging weggegaan, zij zou teveel dreigen met ziekenhuisopname. Niet pluis-gevoel -->

O: Ouders lijken bereidwillig maar komen wat apathisch over. Zien zij druk bezig zijnde met de voeding van D wel dat het niet goed gaat? Inspectie baby, koude acra, blauw waasje rond de mond.

E: Voedingsproblemen, dehydratie

P: AMBU gebeld, ingestuurd voor KA. Lactatiedeskundige die ik had ingeschakeld komt ook na ZKH-opname langs.”

Klaagster en haar partner hebben aangegeven dat zij beklaagde graag als contactarts wilden.

Beklaagde is vanaf dat moment door verschillende betrokken hulpverleners ingelicht over de situatie.

Op 5 augustus 2010 heeft klaagster samen met haar partner en D het spreekuur van beklaagde bezocht. Zij hebben gesproken over het gebeurde. Beklaagde noteerde dat zij op dat moment een goede indruk had van klaagster en haar partner.

Tijdens het consult op 10 augustus 2010 heeft beklaagde D onderzocht en heeft geoordeeld dat het tongriempje niet te kort was om de borstvoeding goed te laten verlopen.

Beklaagde noteerde verder:

“S: Tijdens drinken ook veel transpireren en mensen in de omgeving zien vaak een blauw waasje op z’n gelaat. Zou ook eens echt blauw en slap geweest zijn.

O: Blakende, slapende zuigeling. Cor: geen souffle. Zeker geen tekort tongriempje!

E: voedingsproblemen Cardiale problematiek uitgesloten bij opname? Overleg KA, nu niet na te gaan, advies: bezoek poli.”

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde:

1.            Het eerste contactmoment is geweest op 5 juli 2010. Beklaagde heeft toen geen onderzoek gedaan naar het tongriempje en geen moeite gedaan om de mobiliteit van de tong te controleren. Volgens beklaagde zou de lactatiekundige het tongriempje onderzoeken, maar beklaagde heeft de lactatiekundige niet de gelegenheid gegeven om dat onderzoek te doen. Tijdens het tweede contactmoment is er ook geen goed onderzoek gedaan naar het tongriempje.

2.            Verder verwijt klaagster beklaagde dat er geen onderzoek is gedaan naar de mond en het drinkgedrag van haar zoon.

3.            En verwijt klaagster beklaagde dat zij de borsten van klaagster niet heeft onderzocht. Er zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn geweest van het syndroom van Raynaud.  

4.            Klaagster verwijt beklaagde een tunnelvisie. Beklaagde zou moeten opkomen voor haar belangen. Zij zou moeten knokken voor de gezondheid van klaagster en de gezondheid van haar zoon, maar hiervan was geen sprake. 

5.            Ten slotte verwijt klaagster beklaagde dat zij onvoldoende onderzoek heeft gedaan. De amalgaamvullingen van klaagster zouden ook een oorzaak kunnen zijn. En klaagster vindt dat beklaagde haar niet goed heeft doorverwezen.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat de klachten van klaagster met betrekking tot de aan haar en aan D verleende zorg ongegrond zijn. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Met betrekking tot de klachten over het consult op 5 juli 2010 overweegt het college als volgt. Beklaagde heeft op die dag een visite afgelegd bij klaagster. Zoals blijkt uit de hierboven weergegeven notities van beklaagde van die visite heeft beklaagde anamnese afgenomen, lichamelijk onderzoek verricht en haar eigen bevindingen genoteerd. Op basis van de anamnese en het onderzoek concludeerde beklaagde terecht dat er sprake was van voedingsproblemen en dehydratie. Het is zorgvuldig dat beklaagde daarop klaagster en haar zoon heeft verwezen naar de kinderarts in het ziekenhuis. Inderdaad is er op dat moment geen uitgebreid onderzoek gedaan naar de oorzaak van de lactatieproblemen, meer in het bijzonder ook niet naar het tongriempje van D en de borsten van klaagster en/of de ziekte van Raynaud. Dat had - zoals beklaagde tijdens het mondeling vooronderzoek heeft uiteengezet - op dat moment geen prioriteit. Dat de opname van klaagster die dag voor haar ingrijpende gevolgen heeft gehad is uiteraard zeer betreurenswaardig maar valt beklaagde niet te verwijten. Van een tunnelvisie bij beklaagde is uit de naar voren gekomen vastgestelde feiten niet gebleken. Integendeel, zij heeft met de haar op dat moment ter beschikking staande gegevens adequaat en doortastend gehandeld. Haar treft wat dat betreft dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt.

5.3

Ook met betrekking tot de contacten die beklaagde nadien met en over klaagster heeft gehad, is het college niet gebleken dat beklaagde onzorgvuldig heeft gehandeld. Ter zake van die contacten valt beklaagde derhalve evenmin een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven in raadkamer door M. Willemse, voorzitter, F. van der Maden, lid-jurist, R.J. Wolters, C.W.M. Hosmus en H.A.M. Veneman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Duijnstee, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.