ECLI:NL:TGZRZWO:2019:109 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 348-2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:109
Datum uitspraak: 29-07-2019
Datum publicatie: 29-07-2019
Zaaknummer(s): 348-2018
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen, destijds, arts in opleiding tot psychiater kennelijk ongegrond. Beklaagde heeft klaagster op 11 juli 2010 niet persoonlijk gezien, zij heeft geen diagnose gesteld, zij heeft voldoende zorg betracht en geen onjuiste verklaring afgegeven. Geen sprake van onheuse bejegening. Klaagster heeft ingestemd met een vrijwillige opname. Voor het overige zorgvuldig gehandeld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 29 juli 2019 naar aanleiding van de op 2 januari 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , arts, destijds werkzaam bij D te B,

bijgestaan door mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in het vooronderzoek.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1973, is op 3 juli 2010 thuis bevallen van een zoon E.

Beklaagde was in 2010 als arts-assistent in opleiding tot psychiater werkzaam op de poliklinische afdeling van D. Een van haar werkzaamheden was betrokkenheid bij de crisis- en consultatieve dienst voor het F te B.

Beklaagde was op 11 en 13 juli 2010 betrokken bij de zorg voor klaagster. Klaagster heeft op 11 juli 2010 niet zelf met beklaagde gesproken. Op 12 juli 2010 noteerde beklaagde, na een telefonisch gesprek met de arts-assistent gynaecologie die verzocht tot herbeoordeling van klaagster in verband met “verward gedrag” in de nacht van 11 juli 2010:

iom G

nu geen noodzaak tot acute beoordeling.

Kraam en kinderafdeling stellen voor om morgen overdag het zoontje op de kraamafdeling te brengen en contacten te observeren. Continueren consultpsychiatrie, bij voorkeur vaste contact persoon, H.”

Op 13 juli 2010 heeft beklaagde, blijkens het medisch dossier contact gehad met klaagster. Beklaagde noteerde onder meer:

“MW en dhr gesproken.

Mw geeft aan geen keuze te hebben en zich wel op moet laten nemen.

Mw heeft uitgebreid uitleg gehad over gesloten afd (ivm opname binnen 24-uurs). Mw weet dat ij vanavond om 19:00 in de kliniek verwacht wordt.

Mw wil weten hoe lang de opname gaat duren, aangegeven dat wij dat nu niet kunnen zeggen

Mw vragt of zij verloskundige ondersteuning kan krijgen (zie kinderarts) en heeft nog een aantal praktische zaken.

Mw heeft ingestemt met vrijwillige opname zodat partner voor zoon kan gaan zorgen

Mw wordt binnen 24 uurs acuut opgenomen en zal in eerste instantie op gesloten worden opgenomen

Als mw zich niet houdt aan beleid of tegenwerkt dan dient dit direct bij AMK gemeldt te worden

Donderdag belt kliniekarts met AMKarts”

Beklaagde heeft dit beleid kortgesloten met haar supervisor.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde een groot aantal zaken die samengevat neerkomen op:

1.    Het stellen van een verkeerde diagnose, slechte diagnostiek en niet verwijzen, het geven van geen en/of onvoldoende zorg en het afgeven van een onjuiste verklaring;

2.    Het onheus bejegenen van klaagster, waaronder gebrek aan inlevingsvermogen en onjuiste behandeling en het misbruik maken van haar kwetsbare positie;

3.    Schending van artikel 8 EVRM, waaronder onthechting en inbreuk op het gezinsleven, overtreding van de wet op het ouderschap, veroorzaken van het begin van ouderverstoting, veroorzaken van stress bij pasgeborene, veroorzaken van de afname van de productie van moedermelk;

4.    Het onzorgvuldig en onterecht overdragen van zorg aan de partner, het drogeren van klaagster, het veroorzaken van PTSS, en het plegen van een misdrijf tegen haar persoonlijke vrijheid c.q. vrijheidsberoving/gijzeling.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde stelt zich in het verweerschrift gemotiveerd op het standpunt dat de tegen haar ingediende klacht ongegrond is.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1  

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Beklaagde heeft uitvoerig verweer gevoerd. Voor zover nodig zal hieronder in de overwegingen op worden ingegaan.

5.3 Het eerste klachtonderdeel

Uit de stukken blijkt dat beklaagde klaagster op 11 juli 2010 niet persoonlijk heeft gezien en dat zij ook geen diagnose heeft gesteld, onvoldoende zorg heeft betracht of een onjuiste verklaring heeft afgegeven. Beklaagde was betrokken vanuit de consulterende dienst van poli P&P en de crisisdienst omdat de arts-assistent gynaecologie haar telefonisch verzocht tot herbeoordeling van klaagster in verband met verward gedrag. De gynaecoloog was hoofdbehandelaar van klaagster en was eindverantwoordelijk voor de behandeling van klaagster. Op 13 juli 2010 is er wel een gesprek geweest tussen klaagster en beklaagde. In dit gesprek heeft klaagster aangegeven in te zien dat ze geen keuze anders dan opname zag met als indicatie tot een diagnose te komen. In het medisch dossier staat dat beklaagde uitgebreid uitleg heeft gegeven over de reden van opname in een gesloten afdeling. In dit, meer informerende, gesprek is van de zijde van beklaagde geen sprake geweest van diagnostiek, noch verwijzing, noch van afgegeven verklaringen. Het college acht dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

5.4 Het tweede klachtonderdeel

Het college stelt vast dat op 13 juli 2010 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen klaagster en beklaagde. Er is geen steun voor het standpunt van klaagster dat beklaagde haar onheus heeft bejegend. Beklaagde heeft met klaagster en haar partner gesproken over de komende opname in de kliniek. Beklaagde heeft daar blijkens het medisch dossier uitgebreid uitleg over gegeven. Het college ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.

5.5 Het derde klachtonderdeel

Uit het dossier blijkt dat klaagster heeft ingestemd met een vrijwillige opname in de kliniek en met het feit dat de partner voor hun zoon zou zorgen. Gelet hierop is geen sprake van schending van artikel 8 EVRM en er is derhalve ook geen schending van de verdere in dat klachtonderdeel genoemde onderdelen.

5.6 Het vierde klachtonderdeel

Het college onderschrijft ook dit klachtonderdeel niet. Zoals hiervoor is vastgesteld heeft klaagster er vrijwillig mee ingestemd dat de zorg voor de baby aan de partner werd overgedragen. Uit de notities blijkt voorts dat beklaagde geen medicatie heeft voorgeschreven; drogeren is niet aan de orde. Het college kan klaagster niet volgen in het veroorzaken van PTSS door beklaagde. Van vrijheidsberoving is geen sprake geweest nu klaagster zich vrijwillig liet opnemen. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

5.7

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven in raadkamer door J. Recourt, voorzitter, R.J. Wolters en A.A.G van den Ende, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Duijnstee-Mikmak, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.