ECLI:NL:TGZRZWO:2019:107 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 332/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:107
Datum uitspraak: 23-07-2019
Datum publicatie: 23-07-2019
Zaaknummer(s): 332/2018
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen neuroloog kennelijk ongegrond. Verweerder heeft voorafgaand aan de operatie van klager op de juiste wijze gehandeld. Na het ontstaan van de complicatie is verweerder voortvarend opgetreden waardoor geen delay is ontstaan. Voor het overige zorgvuldig gehandeld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 23 juli 2019 naar aanleiding van de op 29 november 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

thans bijgestaan door C, zoon van klager,

k l a g e r

-tegen-

D , neuroloog , werkzaam te E,

bijgestaan door mr. M.J. de Groot, jurist bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 19 maart 2019 gehouden mondeling vooronderzoek;

- een aanvullend verweerschrift naar aanleiding van het op 19 maart 2019 gehouden mondeling vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1954, heeft op 3 juni 2016 een coloscopie ondergaan. Op 11 juli 2016 is in het poliklinisch dossier genoteerd: “Er is sprake van een irradicaal verwijderde poliep pT1 waarvoor aanvullend laparoscopisch een endoscopisch geassisteerde resectie van het litteken zal worden verricht. Patient en echtgenote op de hoogte en akkoord (grotere resectie, anastomose, lekkage, nabloeding, wondinfectie, cardio- en pulmonale complicaties)”. Klager werd op 2 augustus 2016 ingepland voor de operatie maar deze werd in verband met een onjuiste planning een week uitgesteld.

Eerder, op 21 juni 2016 bezocht klager een collega van verweerder in verband met uitval linker bovenbeen na een val. Er werd een MRI gemaakt waarvan de conclusie luidde: ”Absolute wervelkanaalstenose op niveau L2-L3 met name door facethypertrofie met cyste uitgaande van het facetgewricht. Geen aanwijzingen voor maligniteit.” Hierop werd klager aangemeld bij de neurochirurg in een nabij gelegen ziekenhuis waar hij in september 2016 zou worden geopereerd.

Op 10 augustus 2016 werd klager opgenomen ter voorbereiding op de darmoperatie. Op 11 augustus 2016 schreef de arts-assistent in de decursus chirurgie: “Vpk belt: pt wil niet voor operatie.

Met patient gesproken: is sinds gisteravond erg pijnlijk, heeft afgelopen dagen steeds meer last van neuropatische pijn in benen bij wervelkanaalstenose en ziet het niet zitten om geopereerd te worden. Wil niet in bed liggen met deze pijnen.

Conclusie en beleid:

-Met patient besproken dat de operatie urgent is en uitstellen niet verstandig. Pt begrijpt dit. Aangeboden met pijndokters te overleggen voor eventueel lokaal blokkade.

-Iom ……….. anesthesioloog: akkoord proberen pijn weg te nemen door epiduraal TH12-L1, of L1-L2 te plaatsen.

-Iom dd neuroloog ICC (rtg: verweerder): bij kanaalstenose mn last bij belasten, dus niet in rust. Eerst herstel van operatie, daarna opnieuw de neuroloog bellen. Va ma 15/8 is behandelend neuroloog (rtg: collega van verweerder) in huis, dan bellen voor bezoek aan bed bij pt.”

Op 11 augustus 2016 is klager geopereerd.

Op 12 augustus 2016 leek het beloop na de operatie goed te gaan. Op zaterdagmorgen 13 augustus 2016 signaleerde de verpleegkundige dat de situatie was verslechterd en klager geen gevoel meer in zijn benen had en last had van incontinentie. Daarop werd verweerder geconsulteerd. Verweerder liet een spoed-MRI vervaardigen. Hierop was een nieuwe epidurale bloeding op niveau Th12 t/m L2 te zien. De conclusie en beleid was zoals door verweerder aangetekend in de decursus chirurgie: “Partieel dwarslaesie beeld bij epiduraal catheter ivm sigmoid ingreep, bij pr exisytente spinaal kanaal stenose, alwaarvoor reeds verwijzing neurochirurg voor decompressie, catheter verwijderen, nuchter houden tno. In later stadium de oorspronkelijke stenose aanpakken?” Hierop werd direct overplaatsing geregeld naar F waar klager door de neurochirurg werd geopereerd. Het haematoom en de wervelkanaalstenose werden verwijderd.

Op 27 februari 2017 vond het laatste polibezoek bij verweerder plaats. Klager had nog steeds klachten van doofheid in het rijbroekgebied en mictieklachten.

Op 26 augustus 2016 werd een calamiteitenmelding gedaan bij de IGZ (thans IGJ).

Op 21 april 2017 diende klager een klacht in bij de klachtencommissie van het ziekenhuis.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat:

1. verweerder voorafgaand aan de operatie op 11 augustus 2016 geen neurologisch onderzoek heeft verricht;

2. verweerder de MRI-scan niet heeft beoordeeld voor de operatie;

3. verweerder klager op vrijdagavond 12 augustus 2016 (of eerder) niet heeft beoordeeld;

4. verweerder op zaterdag 13 augustus 2016 ten onrechte vermeldt dat klager pijn heeft, terwijl klager uitdrukkelijk heeft laten weten dat hij op die zaterdag geen pijn had;

Aanvullende klachten ingediend tijdens het op 19 maart 2019 gehouden mondeling vooronderzoek:

5. door toedoen van verweerder een delay is opgetreden van een halve dag alvorens klager werd overgebracht naar de G te F, omdat verweerder de zaken niet snel genoeg had geregeld;

6. verweerder contact heeft gezocht met de neurochirurg die klager heeft geopereerd, waardoor deze neurochirurg klager in het tweede consult geen informatie wilde geven.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan.

Ad klachtonderdeel 1:

- Verweerder was tot op het moment dat hij op 11 augustus 2016 als dienstdoende neuroloog -een kwartier voor de operatie- werd gebeld door de arts-assistent chirurgie, niet eerder betrokken geweest bij de behandeling van klager en was derhalve niet bekend met klager;

- De vraag van de arts-assistent chirurgie betrof geen verzoek tot consult of herbeoordeling. De reden was dat klager, vanwege toenemende pijn in de rug, nu eerst een rugoperatie wilde en niet de darmoperatie. Daarbij werd vermeld dat de chirurg eigenlijk met de operatie wilde beginnen en dat klager gezien was door een collega-neuroloog en was verwezen naar de neurochirurg voor de benigne kanaalstenose met radiculaire klachten;

- Er waren behalve de klacht van toenemende pijn geen signalen van uitval of andere alarmerende symptomen, die voor verweerder aanleiding zouden zijn geweest direct klager zelf te beoordelen;

- Het was verweerder niet bekend dat klager in de avond/nacht voorafgaand aan de operatie al zou hebben aangegeven af te willen zien van de darmoperatie in verband met verergering van de pijn en problemen met de ontlasting. Er is toen ook geen contact opgenomen met de dienstdoende neuroloog;

- Vanuit chirurgie werd het antwoord van verweerder begrepen en werd aangegeven dat dit aan klager zou worden teruggekoppeld.

Ad klachtonderdeel 2:

- Zoals hierboven aangegeven heeft verweerder van chirurgie niet een verzoek tot consult of herbeoordeling gekregen. Hij heeft dan ook niet een MRI herbeoordeeld;

- De behandelend neuroloog (en radioloog) hadden de in juni 2016 gemaakte MRI beoordeeld en er was een verwijzing - zonder spoed - gevolgd naar de neurochirurg voor een benigne kanaalstenose met radiculaire klachten. Tussentijdse toename van pijn of uitstraling in het been, hetgeen zich vaak voordoet, is doorgaans niet direct reden voor huisarts- en neurologenpraktijken om de patiënt te verwijzen voor klinische herbeoordeling.

Ad klachtonderdeel 3:

- Dit klachtonderdeel heeft klager bij het op 19 maart 2019 gehouden mondeling vooronderzoek laten vallen omdat duidelijk is geworden dat verweerder die avond geen dienst had.

Ad klachtonderdeel 4:

- Voor verweerder deed het feit of er wel of geen pijn was, er voor de probleemstelling niet toe. Van belang was dat er sprake was van uitvalsverschijnselen, hetgeen reden is voor een spoed-MRI;

- Voor de beoordeling van het ingezette beleid van verweerder op zaterdagmorgen heeft de af- of aanwezigheid van pijn geen rol gespeeld. Het is dan ook niet duidelijk in welk belang klager zou zijn geschaad doordat er (onder andere) door verweerder in de decursus pijn is vermeld.

Ad klachtonderdeel 5:

- Op zaterdagochtend 13 augustus 2016 werd verweerder door de arts-assistent chirurgie gebeld waarna verweerder direct klager is gaan beoordelen. Vervolgens is een spoed-MRI vervaardigd waarna verweerder klager met spoed naar de neurochirurg in een nabijgelegen ziekenhuis heeft verwezen. Verweerder kan niet worden verweten een delay in de behandeling te hebben veroorzaakt. Binnen een tijdsbestek van twee uur is verweerder in consult gevraagd en heeft hij klager gesproken en onderzocht, een spoed-MRI aangevraagd en beoordeeld, overleg gevoerd met de chirurg en (externe) neurochirurg en heeft klager aangemeld voor transport (A2).

Ad klachtonderdeel 6:

- Verweerder heeft met H telefonisch gesproken en heeft daarbij gezegd dat hij het niet handig vond van H om tegen klager te zeggen dat hij “menselijk gezien, niet medisch gezien” een operatie binnen een week zou hebben overwogen. Het gaat daarbij om de originele indicatiestelling door de hoofdbehandelaar/neuroloog en daarbij heeft verweerder geen rol gespeeld. Verweerder betwist dat hij iets heeft gezegd in de strekking van “monddood” maken.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klager stelt dat verweerder voorafgaand aan de operatie op 11 augustus 2016 geen neurologisch onderzoek heeft verricht. Het college beoordeelt het handelen van verweerder aan de hand van de vast te stellen feiten.

Uit het dossier blijkt dat klager op 11 augustus 2016 heeft aangegeven dat hij niet geopereerd wilde worden en dat hij niet in bed wilde liggen met deze pijnen. Een arts-assistent chirurgie heeft met klager besproken dat de darmoperatie urgent was, uitstel onverstandig zou zijn en dat klager dit had begrepen. De anesthesioloog was akkoord om een epiduraalkatheter te plaatsen tegen de pijn. Rond het middaguur is telefonisch overleg geweest met verweerder. Hij gaf aan dat bij een kanaalstenose met name bij belasten last wordt ervaren en niet in rust. Verweerder raadde aan op maandag

15 augustus 2016 zijn behandelend neuroloog te bellen voor een bezoek aan bed van klager.

Gelet op de hiervoor beschreven feiten concludeert het college dat uit niets blijkt dat verweerder in consult is gevraagd. Hij was niet bekend met klager. Klager was voor de wervelkanaalstenose onder behandeling van een collega-neuroloog waarheen verweerder verwees tijdens het telefoongesprek op 11 augustus 2016. Verweerder kan niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij op basis van de informatie uit het korte telefoongesprek op 11 augustus 2016 niet op eigen initiatief een neurologisch onderzoek heeft gedaan. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Het college herhaalt hier dat zij, anders dan de klachtencommissie van het I, ingevolge de Wet BIG alleen de individuele verwijtbaarheid, in dit geval van verweerder, toetst.

5.3

Het tweede klachtonderdeel houdt in dat verweerder de MRI-scan niet heeft beoordeeld voor de operatie.

Zoals hierboven is vastgesteld, was verweerder niet in consult gevraagd. Het college ziet geen reden voor verweerder om de MRI-scan te beoordelen. De scan was in juni 2016 gemaakt op verzoek van een collega van verweerder. Zij heeft naar aanleiding daarvan klager aangemeld bij de neurochirurg voor een operatie die in september 2016 zou plaatsvinden. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.4

Het derde klachtonderdeel is ingetrokken.

5.5

Het vierde klachtonderdeel houdt in dat verweerder op zaterdag 13 augustus 2016 ten onrechte heeft vermeld dat klager pijn heeft, terwijl klager uitdrukkelijk had laten weten dat hij op die zaterdag geen pijn had.

Het college stelt vast dat verweerder op 13 augustus 2016 in consult is geroepen door chirurgie omdat klager pijn in beide benen zou hebben in rust met doofheid links, meer rugpijn had en met veel moeite kon staan. Er was sprake van een partieel dwarslaesiebeeld. Verweerder vroeg hierop een spoed-MRI aan. Het college onderschrijft het verweer dat bij de aanvraag van de spoed-MRI de mate van pijn die morgen geen rol speelde. Het dwarslaesiebeeld was de aanleiding om de spoed-MRI aan te vragen. Dit klachtonderdeel slaagt niet.

5.6

In het vijfde klachtonderdeel stelt klager dat door toedoen van verweerder een delay is opgetreden van een halve dag alvorens klager werd overgebracht naar de G te F, omdat verweerder de zaken niet snel genoeg had geregeld.

Anders dan klager stelt acht het college het niet aannemelijk dat door toedoen van verweerder een delay is opgetreden. Verweerder heeft voortvarend en zorgvuldig gehandeld. Zoals uit het dossier blijkt is, na verdenking op een epiduraal hematoom van Th12 t/m L2 met compressie, direct een spoed-MRI gemaakt. De bevindingen werden aansluitend aan het onderzoek aan de monitor besproken met verweerder. Hierna heeft verweerder onmiddellijk overplaatsing geregeld naar een neurochirurg in een nabij gelegen ziekenhuis waar klager werd geopereerd. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.7

In het laatste klachtonderdeel stelt klager dat verweerder contact heeft gezocht met de neurochirurg die klager heeft geopereerd, waardoor deze neurochirurg klager in het tweede consult geen informatie wilde geven.

Het college stelt vast dat tijdens het mondeling vooronderzoek van 19 maart 2019 klager heeft verklaard dat hij bij de neurochirurg die hem heeft geopereerd voor een second opinion is geweest. Daarbij is de vraag gesteld hoe deze neurochirurg zou hebben gehandeld op basis van de MRI die door de hoofdbehandelaar/neuroloog was aangevraagd in juni 2016 in verband met uitval in het linker bovenbeen van klager. Het college stelt vast dat verweerder bij deze beslissing van zijn collega hoofdbehandelaar geen rol heeft gespeeld.

Verweerder heeft, na een gesprek met klager en zijn zonen op 18 januari 2017, contact gehad met de neurochirurg. Het college stelt dat verwijten omtrent inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie zich moeilijk op hun juistheid laten beoordelen door het college, dat van die communicatie immers geen getuige is geweest. Nu alleen klager en verweerder aan die gesprekken hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit berust er niet op dat aan het woord van klager minder waarde wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op het uitgangspunt dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan. Wel is het het college duidelijk geworden dat de neurochirurg zich niet heeft uitgelaten over het handelen van verweerder op 11 en 13 augustus 2016. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.8

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven in raadkamer door J. Recourt, voorzitter, R.H. Boerman en L. van den Broek, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Duijnstee-Mikmak, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op de klachtonderdelen waarop die beslissing betrekking heeft.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.