ECLI:NL:TGZRZWO:2019:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 004/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:100
Datum uitspraak: 12-07-2019
Datum publicatie: 12-07-2019
Zaaknummer(s): 004/2019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts gegrond, maatregel berisping. Verweerster heeft onvoldoende regie gevoerd in het traject, ten onrecht een terugkoppeling gelijktijdig naar klaagster en de werkgever gestuurd, zonder deze voor te leggen voor klaagster. Verweerster heeft verwarring laten ontstaan over haar rol in het traject.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 12 juli 2019 naar aanleiding van de op 8 januari 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. S.A. Holwerda, verbonden aan HR Legal te Deventer,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , bedrijfsarts,

werkzaam te D,

bijgestaan door mr. I.M.I. Apperloo, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de medische informatie betreffende klaagster, binnengekomen op 5 maart 2019;

- de repliek met bijlagen;

- de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 7 juni 2019, alwaar verweerster en de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Klaagster is met bericht van verhindering niet verschenen.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het bedrijfsgeneeskundig dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1958, had op 16 februari 2018 voor het eerst contact met verweerster, op verzoek van klaagsters werkgever (E). Er was op dat moment geen sprake van een ziekmelding.

Verweerster is zelfstandig bedrijfsarts en aangesloten bij de vereniging van Zelfstandige en Freelance Bedrijfsartsen (ZFB). Verweerster heeft een dienstverleningsovereenkomst met E.

Verweerster voerde vooroverleg met de verzuimcoach van de werkgever en noteerde daaromtrent:

Meldt zich al jarenlang 7 tot 10 keer per jaar ziek. Heeft in januari een gesprek met F gehad over mogelijkheden om er eerder uit te gaan, in februari ook met G. Heeft medische klachten, maar geeft ook aan uit balans te raken door een veel te hoge werkdruk die zij ervaart. Werkt in 2 groepen met 2 duo’s. Dit heeft directeur gedaan om de pijn te spreiden als zij uitvalt. Het krediet van haar collega’s is op, zij ervaren haar als een onbetrouwbare collega omdat ze zo vaak uitvalt. Als ze er wel is, is ze chaotisch, doet niet wat er van haar verwacht wordt. Er ligt geen dossier. Directeur heeft van alles gedaan om het nog enigszins werkbaar te houden.

Verweerster noteerde naar aanleiding van het eerste consult op 16 februari 2018, voor zover thans van belang:

Actuele situatie: kort ziek gemeld, terug kijkend tot 2014 jaarlijks 7 tot 10 keer kort ziek. Steeds gerelateerd aan spanningsverschijnselen gerelateerd aan het werk. Voelt zich overbelast in het werk. Voelt verantwoordelijkheid voor beide groepen waar ze in werkt die ze niet meer kan dragen.

Advies: stoppen met steeds kort ziekmelden en dan snel weer beginnen. Time out nemen om te herstellen, balans te hervinden, dan kijken hoe verder. Advies een gesprek aan te gaan met HRM om de mogelijkheden te onderzoeken zoals genoemd in het verslag van H. Dit bij voorkeur voor 6 maart doen. Komende tijd niet naar school, maar tijd nemen om tot zichzelf te komen om uiteindelijk een keus te kunnen maken om uit deze neerwaartse spiraal te komen.

Verweerster verzond het verslag van dit consult gelijktijdig naar klaagster en werkgever.

Op 6 maart 2018 vond een tweede consult plaats. Klaagster zat toen thuis in verband met de geadviseerde time-out. Zij had contact gehad met HRM. Na een uitgebreid gesprek adviseerde verweerster een psychodiagnostisch onderzoek door een arbeidspsycholoog met als vraagstelling: is er een psychologische verklaring voor de frequente uitval en is er een interventie mogelijk die maakt dat het werk niet meer leidt tot disbalans en uitval. Na dit onderzoek zou een volgend contact worden afgesproken. Verweerster heeft tijdens het gesprek op 6 maart 2018 genoemd dat de organisatie een probleem ervoer met de frequente uitval van klaagster.

Klaagster heeft verweerster per e-mailbericht van 16 maart 2018 verzocht gerichte informatie op te vragen bij haar behandelend neuroloog, daar deze stelt dat de gezondheidsklachten niet te relateren zijn aan psychische factoren. Verweerster heeft vervolgens per e-mailbericht van 17 maart 2018 klaagster verzocht er zelf zorg voor te dragen dat informatie van haar behandelaar aan verweerster toekomt.

In het e-mailbericht van 27 maart 2018 heeft klaagster, naar aanleiding van een consult bij haar behandelend neuroloog de dag ervoor, aangegeven dat zij de afspraak voor een psychodiagnostisch onderzoek (het haalbaarheidsonderzoek) afzegt.

De behandelend neuroloog zond verweerster op 19 april 2018 informatie over klaagster, voor zover thans van belang inhoudende:

In antwoord op uw brief dd 07-04-2018 kan ik u het volgende meedelen:

Ik behandel uw cliënt in verband met progressieve klachten van aanvalsgewijze aanvallen (misselijkheid vanuit de maagstreek opstijgend met een stram gevoel tussen de schouderbladen) die ik beschouw als complex partiële insulten bij afwijking rechts temporaal.

(…)

De aanvallen die ik eerder beschreven heb komen de laatste periode weer veelvuldig voor waardoor ze ook sociaal uitgevallen is. De aanvallen zijn voor haar zeer invaliderend.

Het volgende contact was op 5 juni 2018. Verweerster noteerde – voor zover thans van belang – in het bedrijfsgeneeskundig dossier:

Komt op het spreekuur met haar man. Besproken dat de diagnose van de neuroloog niet voldoende aanknopingspunten biedt om uit te sluiten dat haar klachten ook deels veroorzaakt worden door mentale disbalans. Geeft aan dat neuroloog mondeling wel heeft gezegd dat haar klachten niet psychisch zijn. Dit staat echter niet in de brief. Uitgelegd dat ik vind dat het niet aan neuroloog is om te constateren dat er geen sprake is van psychische co-morbiditeit, dat is zijn vakgebied niet. De heer en mevrouw [achternaam klaagster, RTC] zijn het niet eens dat ik niet nogmaals met de neuroloog contact wil opnemen om dit aan hem te vragen omdat dit zijn vakgebied niet is.

Verweerster noteerde in het terugkoppelingsverslag:

Werkneemster heeft een medische aandoening waardoor zij de afgelopen jaren geregeld kort is uitgevallen. In februari is zij volledig uitgevallen, toen ook met werkgerelateerde problematiek. Om uit te sluiten dat deze emotionele disbalans invloed heeft op haar medische aandoening heb ik informatie opgevraagd bij haar behandelaar en verwezen naar I voor een psychodiagnostisch onderzoek.

Mevrouw [achternaam klaagster, RTC] wil niet meewerken aan een psychodiagnostisch onderzoek omdat zij overtuigd is dat haar klachten hierdoor niet beïnvloed worden. De medische diagnose van haar klachten is niet volledig duidelijk.

Advies: de begeleiding zit in een impasse. De medische diagnose is niet volledig duidelijk, derhalve kan ook geen prognose worden gegeven anders dan dat de verwachting is dat de klachten blijven bestaan en dus ook geregeld blijven interfereren met haar werk. Het is aan E om aan te geven of dit verenigbaar is met haar functie of dat het de gang van zaken op school in die mate verstoort dat mevrouw [achternaam klaagster, RTC] niet kan terugkeren naar haar vaste groep. Mijn advies is gezien de complexiteit van de ontstane situatie een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV met de vraag hoe hier mee om te gaan.

Na een door de werkgever aangevraagd deskundigenoordeel is klaagster op 20 juli 2018 door een verzekeringsarts van het UWV telefonisch toegelicht dat er op het moment van onderzoek geen sprake was van arbeidsongeschiktheid door ziekte/gebrek en er geen medische contra-indicaties waren voor het verrichten van een psychodiagnostisch onderzoek.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven-:

1.    onprofessionele en onheuse bejegening;

2.    dat zij zich heeft opgesteld als belangenbehartiger van de werkgever en op de stoel van de werkgever is gaan zitten;

3.    dat zij de werkgever van klaagster heeft aangezet tot het weren van klaagster op het werk en het op non-actief zetten van klaagster, terwijl zij arbeidsgeschikt is en wil werken;

4.    dat zij een wig heeft gedreven tussen klaagster en de werkgever;

5.    dat zij niet voldoende moeite heeft gedaan zich een juist en volledig beeld te vormen van klaagsters medische situatie door de rapportage van de medisch specialist ter zijde te schuiven, dan wel onjuist te interpreteren.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is geweest en zij met haar handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Retrospectief betreurt verweerster dat er mogelijk verwijdering tussen partijen is ontstaan, door een misverstand over het gebruik van het woord ‘onbetrouwbaar’. Verweerster heeft aangevoerd dat zij informatie had ontvangen dat collega’s van klaagster – geconfronteerd met de frequent onverwachte afwezigheid wegens ziekte van klaagster – de term ‘onbetrouwbare collega’ hebben gebezigd. Op het verweer zal hieronder nader ingegaan worden.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken. Het college stelt vast dat klachtonderdeel 1 in het licht van de overige klachtonderdelen, die daarvan de invulling vormen, geen zelfstandige betekenis toekomt.

Klaagster is op verzoek van de werkgever, terwijl zij op dat moment niet verzuimde, op 16 februari 2018 op gesprek geweest bij verweerster. De status van het gesprek is onduidelijk gebleven. Het betrof formeel geen arbeidsomstandighedenspreekuur en evenmin een gesprek in het kader van verzuimbegeleiding. Het lag op de weg van verweerster omtrent de status van het gesprek duidelijkheid te verschaffen aan klaagster, wat zij onvoldoende heeft gedaan. Verweerster heeft daarmee verwarring laten ontstaan over haar rol als bedrijfsarts in deze situatie, waarbij feitelijk sprake was van een arbeidsomstandighedenspreekuur.

In dit gesprek is de term ‘onbetrouwbaar’ gebezigd door verweerster. Klaagster heeft dit opgevat als een waardeoordeel over haar. Verweerster heeft aangevoerd dat collega’s van klaagster deze term hebben gebruikt in verband met het niet kunnen rekenen op klaagster in verband met de regelmatige uitval van klaagster. Hoe dit gesprek exact is verlopen kan het college niet reconstrueren.

Ten onrechte heeft verweerster vervolgens de terugkoppeling gelijktijdig aan klaagster en haar werkgever gestuurd. Verweerster had de inhoud van de terugkoppeling eerst aan klaagster moeten sturen en toestemming moeten vragen om deze ook aan de werkgever te sturen.

Verweerster stelde op 16 februari 2018 tevens een time-out voor, waar klaagster zich in kon vinden. In de time-out kon klaagster dan tot rust komen. Het had op de weg van verweerster gelegen om de regie te houden over de door haar voorgestelde time-out en de duur daarvan. Vervolgens heeft de werkgever klaagster kennelijk ziek gemeld. Dat de werkgever klaagster heeft ziek gemeld kan verweerster niet worden verweten. De rol van verweerster wijzigde daardoor wel. Verweerster had op 6 maart 2018 op basis van de ziekmelding door de werkgever na het arbeidsomstandighedenspreekuur, klaagster moeten informeren over haar gewijzigde rol nu die veranderde naar begeleiding in het kader van verzuim.

In de latere contacten tussen klaagster en verweerster is het accent komen te liggen op het al dan niet opvragen van medische informatie bij klaagsters behandelend neuroloog (klachtonderdeel 5) en het al dan niet meewerken aan een psychodiagnostisch onderzoek. Nu klaagster in kader van verzuimbegeleiding persisteerde in haar verzoek om nogmaals gerichte informatie, namelijk of de neuroloog een psychische component aanwezig achtte, op te vragen bij de neuroloog had verweerster daarin mee moeten gaan, conform de beleidslijn zoals vastgelegd in de standaard Communicatie met behandelaars; richtlijnen voor de communicatie tussen bedrijfs- en verzekeringsartsen met behandelaars’ (LISV, 1996).

Dat verweerster met haar handelen een wig heeft gedreven tussen klaagster en haar werkgever is door het college niet vast te stellen. Het handelen van verweerster wordt door het college getoetst, niet de gevolgen van dat handelen.

Ter zitting is nog aan de orde geweest dat er onduidelijkheid was bij klaagster omtrent een klachtenregeling waar verweerster al dan niet bij zou zijn aangesloten. Ter zitting heeft verweerster aangegeven dat zij aangesloten was bij de klachtenregeling van de ZFB. Het komt het college geraden voor dat verweerster betrokkenen daar in het vervolg duidelijker over informeert.

Gelet op het voorgaande zijn de klachtonderdelen 3 en 5 gegrond. Alles overziend is sprake geweest van onprofessionele begeleiding/bejegening op beide punten. Ten aanzien van het derde klachtonderdeel merkt het college nog op dat verweerster klaagster onvoldoende heeft begeleid in het kader van verzuimbegeleiding in de situatie die was ontstaan.

5.3

Nu de klachtonderdelen 3 en 5 gegrond zijn, zal het college een maatregel opleggen. Verweerster heeft op meerdere momenten een goede regie over het traject verloren. Daarnaast heeft zij verwarring laten ontstaan over haar rol, wat het hart van het werk van een bedrijfsarts raakt, en onzorgvuldig gehandeld door een terugkoppeling aan de werkgever te sturen naar aanleiding van het eerste contact zonder klaagster te vragen om toestemming. De gegronde klachtonderdelen zijn de kern van wat een bedrijfsarts in ieder traject professioneel behoort te doen. Al met al acht het college daarom een berisping passend en geboden.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-      verklaart de klachtonderdelen 3 en 5 gegrond;

-      verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 4 ongegrond;

-      legt een berisping op.

Aldus gegeven door A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist,

C.W.M. Hosmus, C.A.W.M. Hertog en H.A.M. Veneman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2019 door J. Recourt, plv. voorzitter, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op de ongegrond verklaarde klachtonderdelen.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.