ECLI:NL:TGZRSGR:2019:74 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-240

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:74
Datum uitspraak: 28-05-2019
Datum publicatie: 28-05-2019
Zaaknummer(s): 2018-240
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Hoewel de bedrijfsarts het telefonisch contact tussen hem en de psychologe niet heeft opgenomen in het medisch dossier, wat wel de voorkeur had verdiend, is het College van oordeel dat deze omissie in de gegeven omstandigheden niet van dien aard is dat dit een tuchtmaatregel rechtvaardigt. Ook achteraf bezien is er geen sprake van een verzuimspreekuur en conform de Wet Verbetering Poortwachter is een verplichte schriftelijke terugkoppeling dan niet vereist. Overige klachtonderdelen ook ongegrond. Klacht afgewezen.        

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,       

wonende te B,

klager,

tegen:

C, bedrijfsarts,

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: mr. I.F. Schouwink werkzaam te Breda.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 26 september 2018,

- het verweerschrift, ontvangen op 30 oktober 2018,

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 13 februari 2019.

1.2       Het College heeft de klacht op 16 april 2019 in raadkamer behandeld. 

2.           De feiten

2.1       Klager, geboren in 1995, is van september 2016 tot en met februari 2017 in dienst geweest bij E te F als administratief assistent. Verweerder is werkzaam als bedrijfsarts bij G te D.

2.2       Op verzoek van zijn leidinggevende is klager op 14 november 2016 op het spreekuur van verweerder geweest. In het medisch dossier is hierover opgenomen:

“[….]: A, administratief assistent, 28 u/week, 6mnd contract t/m februari, lg H “

Zit niet goed in vel; sinds zomer 2016 onder behandeling psycholoog; na zomer via huisarts. med citalopram Heden nog bij huisarts geweest voor zeer slechte slapen

15/11 bij psycholoog

Oorzaak:

- prive (langer lopende; nog thuis wonend)

- werk geen waardering I

B/time out Een pas op de plaats geen optie, daar thuis zaak niet bevorderlijk!

Optie: andere locatie? J? Voor werknemer ook niet bevorderlijk?

Wg gaat mogelijkheden bezien.”

2.3       Na afloop van het spreekuur heeft de leidinggevende aan klager te kennen gegeven dat hij de rest van het dienstverband op een andere locatie moest werken. Klager is vervolgens naar huis gegaan.

2.4       Bij e-mail van 15 november 2016 heeft de teamleider financiële administratie van E de contactgegevens van verweerder doorgestuurd naar de psychologe van klager, voor het geval de psychologe nog contact op zou willen nemen met verweerder.

2.5       De psychologe van klager heeft op 15 november 2016 met toestemming van klager telefonisch contact opgenomen met verweerder en uitleg gegeven over een tussen klager en de psychologe besproken alternatief voorstel. De psychologe heeft in haar aantekeningen opgenomen dat de bedrijfsarts wel oren had naar het voorstel. Het voorstel hield volgens de aantekeningen van de psychologe in:

“samen tot voorstel gekomen nl voor bep proefperiode A en I toch in zelfde gebouw laten samenwerken met de afspraak dat ze elkaar met rust laten dat A niets meer van haar verwacht, dat hij haar nit meer mailt en appt in persoonlijke sfeer dat ze alleen nog zakelijk contact hebben dat hij wel zo vaak als mogelijk in ander bureau zit en na bv 1 maand evalueren bij de bedrijfsarts”.

2.6       Bij brief van 30 november 2016 heeft de leidinggevende van klager hem een officiële waarschuwing gestuurd en onder meer aan klager bericht:

“Omdat je gedrag te maken kan hebben met je medicatiegebruik, heb ik op 14 november besloten je uit te nodigen voor een gesprek met de bedrijfsarts. Ik heb de bedrijfsarts advies gevraagd over jouw inzet in het team. Na overleg van de bedrijfsarts met je psychologe heb ik het advies gekregen om jou je werkzaamheden te laten uitvoeren op een andere werkplek. Zodat het contact met de collega vermeden kan worden. Verder zijn er volgens de bedrijfsarts geen belemmeringen voor jou om je werkzaamheden uit te oefenen.”

2.7       Op 14 december 2016 heeft klager op eigen verzoek een tweede gesprek met verweerder gehad. Klager heeft blijkens het medisch dossier in dit gesprek aan verweerder laten weten verbolgen te zijn over de gang van zaken en dat hij hierover bij niemand zijn ei kwijt kon. Verweerder heeft klager naar aanleiding van het gesprek geadviseerd de situatie te bespreken met personeelszaken (hierna: HR).

2.8       Op 6 september 2018 heeft klager zijn medisch dossier opgevraagd bij verweerder. Na ontvangst van het medisch dossier heeft klager bij e-mail van 15 september 2018 verweerder geschreven dat het medisch dossier naar zijn mening niet volledig was, in die zin dat het contact met de psychologe niet staat genoteerd.

2.9       Verweerder heeft als volgt gereageerd op de e-mail van 15 september 2018:

“(…)

Ik ben nagegaan of er iets mist in het kopie van de medisch dossier dat aan u is toegezonden. Ik moet u helaas berichten dat er, inderdaad zoals u stelt, een omissie mijnerzijds is in de dossiervastlegging. Het contact dat met uw psychologe (…) plaatsgevonden heeft is inderdaad niet opgenomen in het medisch dossier. Ik wil graag voorop stellen dat dit mij ten zeerste betreurt.

Hoewel de reden van de omissie wellicht niet belangrijk is, wil ik u graag uitleggen hoe dit gebeurd is. Uw psychologe heeft mij destijds op geheel eigen initiatief telefonisch benaderd. Ik heb haar niet verzocht om contact met mij op te nemen omdat ik daar geen aanleiding voor zag. Indien ik medische informatie had willen opvragen bij uw psychologe, dan had ik daar vooraf uiteraard expliciet uw toestemming voor gevraagd. Mevrouw (…) heeft mij gebeld in de namiddag/ begin van de avond terwijl ik in de auto reed op weg naar huis. Zij heeft mij vervolgens uit eigen beweging informatie verschaft. Hierna ben ik vergeten hiervan een aantekening te maken in uw dossier.

Ik wil graag nog benadrukken dat het telefonisch contact dat heeft plaatsgevonden met uw psychologe niet tot een ander advies heeft geleid dan wanneer ik geen contact met uw psychologe had gehad. Mijn advies was in beide gevallen hetzelfde geweest. Zoals eerder gezegd, zag ik ook geen aanleiding om medische informatie bij uw behandelaars op te vragen. Ik had voldoende informatie tot mijn beschikking om tot een oordeel te komen.

Ik bied u mijn oprechte excuses aan voor het ontbreken van het contact met uw psychologe in het medisch dossier maar kan u helaas niet meer bieden dan deze excuses. Mocht u een andere gedachte zijn toegedaan, dan verneem ik dat uiteraard graag.”

3.           De klacht

Klager verwijt verweerder het volgende:

1.      Verweerder heeft klager proberen te misleiden, zowel destijds in persoon (eind 2016) als na het opvragen van het medisch dossier per e-mail (september 2018);

2.      Verweerder is niet onafhankelijk geweest, maar was zwaar beïnvloed door de leidinggevende;

3.      Verweerder heeft het medisch dossier niet volledig bijgehouden. Het contact met de psycholoog is daarin bijvoorbeeld niet opgenomen;

4.      Verweerder beweerde voldoende informatie te hebben om tot een oordeel te komen, maar dit is niet terug te vinden in het medisch dossier en klager is hiervan ook niet op de hoogte gesteld.

4.       Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

Klachtonderdelen 1 en 3

5.1       Vanwege de samenhang tussen de klachtonderdelen 1 en 3 zullen deze samen worden behandeld. Desgevraagd heeft klager tijdens het mondeling vooronderzoek toegelicht dat hij verweerder misleiding verwijt omdat het telefonisch contact tussen de psychologe en verweerder niet is opgenomen in het medisch dossier. Daarnaast stelt klager dat verweerder hem heeft misleid omdat verweerder beweert dat de psychologe contact met verweerder heeft gezocht, terwijl in de beleving van klager verweerder hiertoe initiatief heeft genomen door zijn kaartje met contactgegevens voor de psycholoog mee te geven aan klager.

5.2       Het College stelt voorop dat goede, toegankelijke en begrijpelijke verslaglegging in het medisch dossier van groot belang is, niet alleen voor de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening en begeleiding, maar ook vanwege de verantwoording en toetsbaarheid van het handelen van de desbetreffende hulpverlener. Hoewel verweerder het telefonisch contact tussen hem en de psychologe niet heeft opgenomen in het medisch dossier, is het College van oordeel dat verweerder ten aanzien van deze klachtonderdelen geen persoonlijk tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, althans dat deze omissie in de gegeven omstandigheden niet van dien aard is dat dit een tuchtmaatregel rechtvaardigt. Dat verweerder ten tijde van het telefonisch contact met de psychologe in de auto reed en het contact niet direct heeft opgenomen in het medisch dossier en dit ook nadien niet meer heeft vastgelegd, verdient zeker niet de schoonheidsprijs. Het had de voorkeur verdiend dat verweerder het telefonisch contact wel had vastgelegd in het medisch dossier. Dat is het College met klager eens. Verweerder heeft echter voldoende toegelicht dat hij zijn oordeel al gevormd had en dat vastlegging daarom uiteindelijk minder relevant was. Insteek van het eerste spreekuur was immers het verzoek van klagers leidinggevende om na te gaan of de gezondheidstoestand en/of de medicatie van klager belemmeringen gaf in zijn werk. Na klager gesproken te hebben, is verweerder tot het oordeel gekomen dat dit niet het geval was en hij heeft klager - verkort weergegeven - geadviseerd samen met zijn leidinggevende te gaan praten over een oplossing. Het bleek immers een HR-kwestie in plaats van een kwestie voor de bedrijfsarts. Verder heeft verweerder gemotiveerd onderbouwd dat hij naar aanleiding van het gesprek met klager geen nadere informatie van de psychologe nodig had, dat het telefonische gesprek met de psychologe geen relevante (medische) informatie bevatte en zijn advies - ook na het gesprek met de psychologe - onveranderd is gebleven. Bovendien heeft verweerder zowel schriftelijk als tijdens het mondeling vooronderzoek zijn excuses aan klager aangeboden voor het ontbreken van het contact in het medisch dossier. Het ontbreken van het telefonisch contact in het medisch dossier heeft niet in de weg gestaan aan een goede zorgverlening van verweerder aan klager. Evenmin kan gezegd worden dat verweerder klager (opzettelijk) heeft misleid.

5.3       Voorts heeft verweerder uitvoerig toegelicht dat hij geen reden zag om informatie op te vragen bij de psychologe, omdat er medisch gezien geen belemmeringen waren. Voor het geval de psychologe wel contact op wilde nemen, heeft verweerder zijn kaartje aan klager meegegeven. Ook zijn de gegevens van verweerder door de leidinggevende van klager naar de psychologe gestuurd. Vervolgens heeft de psychologe telefonisch contact opgenomen met verweerder, aldus verweerder. Het College acht deze uitleg aannemelijk en is van oordeel dat van misleiding ook hier geen sprake is. Verweerder kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdelen 1 en 3 zijn aldus ongegrond.

Klachtonderdeel 2

5.4       Klager verwijt verweerder verder dat hij niet onafhankelijk was, maar zwaar beïnvloed door de leidinggevende. Ter onderbouwing hiervoor verwijst hij naar de aantekeningen van de psychologe over het contact met verweerder. Volgens de aantekeningen van de psychologe had verweerder wel oren naar het voorstel. Maar vervolgens heeft de leidinggevende in de brief van 30 november 2016 een ander advies van verweerder opgenomen, aldus klager, namelijk dat hij (de leidinggevende), nadat verweerder met de psychologe had ge­sproken, het advies had gekregen om klager op een andere werkplek te laten werken. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel kan naar het oordeel van het College verweerder geen persoonlijk tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het College volgt het verweer van verweerder dat hij geen invloed heeft (gehad) op wat de leidinggevende in zijn brief van 30 november 2016 naar klager heeft geschreven en/of wat de psychologe aan de leidinggevende van klager heeft verteld. Verweerder is door de leidinggevende ook niet gekend in de brief van 30 november 2016. Verweerder heeft tijdens het mondeling vooronderzoek voldoende aannemelijk gemaakt dat in het eerste gesprek met klager, waarbij de leidinggevende van klager ook aanwezig was, is gesproken over mogelijke oplossingen zoals een time-out of de wijziging van de werklocatie. De leidinggevende van klager zou de mogelijkheden bezien, aldus verweerder. Zo is het gesprek ook vastgelegd in het medisch dossier. De wijze waarop de leidinggevende van klager vervolgens heeft gehandeld, kan verweerder niet aangerekend worden. Verweerder heeft daarop ook geen invloed, omdat dit een beslissing is die bij de leidinggevende ligt. Klachtonderdeel 2 is daarom eveneens ongegrond.

Klachtonderdeel 4

5.5       Ten slotte klaagt klager erover dat verweerder beweerde voldoende informatie te hebben gehad om tot een oordeel te komen, zonder te beschikken over nadere informatie van de psychologe, maar dit is niet terug te vinden in het medisch dossier en klager is hiervan ook niet op de hoogte gesteld. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Naar aanleiding van het eerste consult heeft verweerder duidelijk genoteerd wat besproken is. Een schriftelijke terugkoppeling was niet nuttig of voorgeschreven, omdat het geen verzuimspreekuur betrof en het in essentie een HR-kwestie was. Klager had zich immers niet ziekgemeld, maar is op verzoek van zijn leidinggevende naar het spreekuur van verweerder gegaan omdat er een conflictsituatie speelde.  Er is naar het oordeel van het College ook achteraf bezien geen sprake van een verzuimspreekuur en conform de Wet Verbetering Poortwachter is een verplichte schriftelijke terugkoppeling dan niet vereist. Klachtonderdeel 4 is eveneens ongegrond.

5.6       Gelet op het voorgaande zal de klacht in al haar onderdelen zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 28 mei 2019 door  M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, R.P. van Straaten, G.J. Dogterom en J.G.M. van Eekelen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door W.A. de Vries, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

            niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de

            aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Degene die beroep instelt, is € 50,- griffierecht verschuldigd aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.