ECLI:NL:TGZRSGR:2019:60 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-284b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:60
Datum uitspraak: 16-04-2019
Datum publicatie: 16-04-2019
Zaaknummer(s): 2018-284b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. De arts heeft kunnen vaststellen dat er geen aanknopingspunten waren voor een mogelijke vergiftiging en dat nader onderzoek – waaronder onderzoek naar het braaksel- daarnaar niet nodig was. Wat betreft de hardheid van de buik van klaagster ziet het College geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen is opgenomen in het medisch dossier. Ook is voldoende onderbouwd dat de opmerking in het medisch dossier van klaagster waarin de reden van het bezoek als onwel, psychotisch wordt aangemerkt niet van de arts afkomstig is. Klacht afgewezen.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, arts,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: D, werkzaam te  Den Haag.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met 2 bijlagen, ontvangen op 30 oktober 2018;

- het verweerschrift ontvangen op 2 januari 2019;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 28 januari 2019.

1.2       Het College heeft de klacht op 5 maart 2019 in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1       Verweerster was op 17 januari 2018 als arts-assistent werkzaam op de spoedeisende hulp (SEH) van het E (hierna te noemen E). Klaagster heeft zich op die datum gemeld op de SEH van het E met als klacht maagpijn als gevolg van vergiftiging. Zij had braaksel meegebracht met het verzoek dit te onderzoeken.

3.           De klacht

Klaagster verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat verweerster niet bereid is geweest het braaksel te [doen] onderzoeken en haar het etiket ‘psychose’ heeft opgeplakt. Tevens verwijt klaagster haar dat door verweerster in het verslag is opgeschreven dat tijdens het onderzoek van klaagster de maagstreek van klaagster “zacht” was, terwijl deze volgens klaagster “keihard” was.

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1              Het College is van oordeel dat – ook nu sprake is van een gelijkluidende klacht tegen verweerster en haar superviserende arts (de klacht tegen de supervisor bekend onder dossiernummer 2018-284a) – klaagster in haar klacht kan worden ontvangen, omdat voldoende duidelijk is wat klaagster verweerster verwijt.

Inhoudelijk

5.2              De klacht richt zich allereerst op de beslissing van verweerster om geen gevolg te geven aan het verzoek om het door klaagster meegenomen braaksel vanwege een mogelijke vergiftiging te doen onderzoeken.  Het College stelt vast dat verweerster blijkens haar aantekeningen in het medische dossier klaagster volgens de regelen der kunst heeft onderzocht. Zij heeft bij klaagster de anamnese afgenomen, passend lichamelijk onderzoek verricht en ten aanzien van de onderzoeksresultaten – zoals onbetwist aangegeven in het verweerschrift – overleg gevoerd met de dienstdoende SEH-arts. Op grond daarvan heeft verweerster naar het oordeel van het College kunnen vaststellen dat er geen aanknopingspunten waren voor een mogelijke vergiftiging en dat nader onderzoek

– waaronder begrepen dat van het braaksel – daarnaar niet nodig was. Het College voegt daar nog aan toe dat een algemeen onderzoek naar vergif niet bestaat. Er kan alleen gericht naar een bepaalde giftige stof worden gezocht. Mede om die reden is onderzoek van braaksel niet gebruikelijk.

5.3              De klacht richt zich tevens op de waarneming door verweerster omtrent de “hardheid” van de buik van klaagster. In het dossier heeft verweerster hierover opgeschreven dat bij klaagster sprake was van milde drukpijn in de bovenbuik en dat de rest van de buik soepel was. Nu niet meer is vast te stellen in welke mate sprake was van “hardheid” van de buik van klaagster, zijn de aantekeningen daaromtrent in het medisch dossier leidend. Het College ziet geen aanleiding om aan deze aantekeningen, die deel uitmaken van een uitgebreid verslag, te twijfelen.

5.4              Over de opmerking in het medisch dossier onder “Reden bezoek: onwel, psychotisch” heeft verweerster voldoende onderbouwd dat deze aantekening afkomstig is van iemand anders, vermoedelijk een verpleegkundige aan de balie, en in ieder geval niet van haar. Zij heeft zelf als reden van komst (‘RvK’) genoteerd: “maagpijn”, en uitsluitend de lichamelijke toestand van klaagster onderzocht. Het College acht deze gang van zaken aannemelijk, gelet op de plaats van de betreffende vermelding.

5.5              Het College is van oordeel dat de klacht ongegrond is, omdat gelet op het voorgaande niet is gebleken van enig handelen of nalaten door verweerster in strijd met de zorg die zij behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster.

Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader verder onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 16 april 2019 door N.B. Verkleij, voorzitter, G.P. van de Beek, lid-jurist, B.J. Bouma, G.J. Dogterom, J.I. van der Spoel, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

Degene die beroep instelt, is € 50,- griffierecht verschuldigd aan het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht van het Centrale Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.