ECLI:NL:TGZRSGR:2019:55 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-152

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:55
Datum uitspraak: 05-03-2019
Datum publicatie: 05-03-2019
Zaaknummer(s): 2018-152
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een arts niet-ontvankelijk. De arts heeft niet in de hoedanigheid van arts gehandeld. In het midden kan daarom blijven of het door klager in zijn klacht aan de orde gestelde handelen of nalaten (voldoende) weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Klacht niet-ontvankelijk.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

E , arts maatschappij en gezondheid,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigden: mr.M.L. Batting en mr. M.A. de Vries, werkzaam te Den Haag.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 2 juli 2018

- aanvullend klaagschrift

- het verweerschrift met bijlagen.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       Het College heeft de klacht op 22 januari 2019 in raadkamer behandeld.  

1.4       Gezien de samenhang van de klacht met klacht 2018-117 is het College op grond van artikel 3, lid 3 van het Tuchtrechtbesluit bevoegd om de klacht te behandelen. Klacht 2018-117 is door het College eveneens op 22 januari 2018 behandeld.

2.           De feiten

2.1      Klager, geboren in 1991, heeft op 9 mei 2018 een klacht ingediend bij de D over een medisch advies, uitgebracht door een arts sociaal  medische advisering (SMA-arts) van de afdeling Sociaal Medische Zorg over een aanvraag van klager voor maatwerkvoorziening op grond van de WMO, te weten een elektrische rolstoel. Daarna heeft hij zijn klacht nog verschillende keren uitgebreid. Klager heeft kenbaar gemaakt dat meerdere onderdelen van het medisch advies onjuist zijn.

2.2       De klachtenfunctionaris van de D heeft op 14 mei 2018 de ontvangst van de klachten bevestigd. Op 23 mei 2018 heeft deze telefonisch met klager gesproken. De klachtenfunctionaris heeft toegelicht dat klager desgewenst bezwaar kan maken tegen het besluit en/of het onderliggende medische advies bij de Gemeente. Klager bleef evenwel bij zijn klacht.

2.3       Verweerster is werkzaam als senior medisch (staf)adviseur bij de productgroep Openbare (Geestelijke) Gezondheidszorg van de D. Ook ondersteunt en adviseert zij desgevraagd de afdeling Sociaal Medische Zorg , waar de sociaal medische adviezen worden gegeven.

2.4       Verweerster heeft op 21 juni 2018 bij afwezigheid van het hoofd van de afdeling Sociaal Medische Zorg de reactie op de klacht (telefonisch) besproken met klager. Zij heeft geoordeeld dat alle medische informatie/stukken bij het advies zijn betrokken en het advies (procedureel) op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Ook heeft zij nog kort stil gestaan bij de aard van sociaal medische advisering en de onafhankelijkheid van de SMA-artsen. Diezelfde dag is een schriftelijke reactie aan klager per e-mail verstuurd en op 26 juni 2018 nogmaals per aangetekende post.

2.5       Diezelfde dag, 21 juni 2018, heeft klager zijn onvrede geuit over de afhandeling van de klacht en aangegeven een tuchtklacht te zullen indienen tegen verweerster. Klager is erop gewezen dat hij zijn klacht kon voorleggen aan de klachtencommissie van de D.

 3.     De klacht

Klager verwijt verweerster medeplichtig te zijn aan een ondeugdelijke medische rapportage door onzorgvuldig te zijn geweest in de hercontrole (1), de klacht niet volledig te hebben beantwoord (2) en niet bevoegd te zijn om als klachtenfunctionaris op te treden (3). In het aanvullend klaagschrift wordt hieraan toegevoegd dat de SMA-arts geen concept van het medisch advies aan klager heeft toegezonden en klager daardoor geen gebruik heeft kunnen maken van het inzage- en correctie- en blokkeringsrecht (4).

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager. Subsidiair heeft zij de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.      De beoordeling

5.1       Wat verweerster in deze zaak (als BIG-geregistreerde arts) wordt verweten is geen handelen dat wordt bestreken door de eerste tuchtnorm (artikel 47, lid 1 aanhef en onder a Wet BIG), die kort gezegd betrekking heeft op de (behandel)relatie tussen een zorgverlener en een patiënt. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake geweest.

5.2       Volgens de tweede tuchtnorm (artikel 47, lid 1 aanhef en onder b Wet BIG) is verweerster ook onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Daarvoor is vereist dat dit handelen of nalaten voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg, maar ook moet het handelen of nalaten in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde arts hebben plaatsgevonden. Van dit laatste is in ieder geval geen sprake.

Verweerster heeft gesteld desgevraagd (bij afwezigheid van het afdelingshoofd Sociaal Medische Zorg) de klachtenfunctionaris te hebben bijgestaan en te hebben beoordeeld of de SMA-arts een juiste en zorgvuldige werkwijze had gevolgd bij de totstandkoming van het advies. Verweerster heeft hierbij onweersproken aangegeven dat voor het bieden van een dergelijke bijstand aan de klachtenfunctionaris een BIG-registratie niet is vereist.

Verweerster heeft niet in de hoedanigheid van arts gehandeld. In het midden kan daarom blijven of het door klager in zijn klacht aan de orde gestelde handelen of nalaten (voldoende) weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.

5.3       Het voorgaande leidt tot het oordeel dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Deze beslissing is gegeven op 5 maart 2019 door  W.N.L. Donker, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, R.P. van Straaten, M. Keus en G.J. Dogterom, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Indien het beroepschrift op of na 1 april 2019 wordt ontvangen, is voor de indiening daarvan een griffierecht van € 50,- verschuldigd. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.