ECLI:NL:TGZRSGR:2019:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-200
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2019:51 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-03-2019 |
Datum publicatie: | 26-03-2019 |
Zaaknummer(s): | 2018-200 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Uit de door de verpleegkundige aangeboden hartmedicatie is niet gebleken dat hij klager probeerde te drogeren. Ook niet dat hij zich aan klager als arts heeft gepresenteerd. Er is geen diagnose depressie gesteld, de verpleegkundige heeft slechts de werkdiagnose depressie aangeklikt in het medische systeem toen het anti-depressivum door klager werd geweigerd. Klacht afgewezen. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, verpleegkundige,
werkzaam te B,
verweerder,
gemachtigde: Mr. M.J. de Groot, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 30 augustus 2018
- het verweerschrift
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 12 november 2018.
1.2 Het College heeft de klacht op 13 februari 2019 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1 Op 7 juni 2018 was klager gedetineerd in een politiecel in B. Verweerder heeft toen in het kader van gestructureerde medicatieverstrekking in de cel medicijnen verstrekt aan klager. Deze medicijnen (onder meer Fluoxetine en hartmedicatie) waren eerder aan klager voorgeschreven en door de apotheek klaargemaakt in een dagdosis. Klager heeft de aangeboden Fluoxetine geweigerd, hetgeen verweerder heeft geregistreerd in het medisch dossier van klager. Klager heeft de aangeboden hartmedicatie wel ingenomen. Dit is het enige contact geweest tussen klager en verweerder.
3.
De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven - als volgt.
(i) Verweerder heeft zich ten onrechte uitgegeven als arts.
(ii) Verweerder heeft geprobeerd klager te drogeren.
(iii) Verweerder heeft ten onrechte de diagnose depressie gesteld.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Het eerste klachtonderdeel wordt verworpen, nu verweerder dit betwist en er geen aanwijzingen zijn dat verweerder zich jegens klager als arts heeft gepresenteerd.
5.2 Wat het tweede klachtonderdeel betreft wordt als volgt geoordeeld. Vast
staat dat klager als arrestant om zijn hartmedicatie heeft gevraagd. Ook staat vast
dat de apotheek de medicatie, die bij de apotheek bekend is, voor de arrestanten klaarmaakt
en naar het politiebureau stuurt. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij de
aldus voor klager klaargemaakte dagdosis (met onder meer Fluoxetine en hartmedicatie)
aan hem heeft aangeboden. Hiertegen heeft het College geen bedenkingen. De omstandigheid
dat verweerder daarbij is gestart met het aanbieden van de Fluoxetine, die klager
naar zijn zeggen niet meer gebruikte, kan verweerder onder deze omstandigheden niet
worden verweten. Hieruit valt niet af te leiden dat verweerder heeft geprobeerd om
klager te drogeren. Dit klachtonderdeel wordt daarom ook verworpen.
5.3 Anders dan klager aanvoert, heeft verweerder niet de diagnose depressie gesteld. Hij heeft slechts de werkdiagnose depressie aangeklikt in het medische systeem toen het anti-depressivum Fluoxetine door klager werd geweigerd. Dit is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.4 Om bovenstaande redenen zal de klacht in al zijn onderdelen zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven op 26 maart 2019 door M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, E.P. de Beij, lid-jurist, E.M. Rozemeijer, I.M. Bonte en W.M.E. Bil, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Indien het beroepschrift op of na 1 april 2019 wordt ontvangen, is voor de indiening daarvan een griffierecht van € 50,- verschuldigd. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.