ECLI:NL:TGZRSGR:2019:46 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-195

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:46
Datum uitspraak: 19-03-2019
Datum publicatie: 19-03-2019
Zaaknummer(s): 2018-195
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Niet gebleken dat de huisarts de spullen van klager na overplaatsing naar een andere kliniek heeft weggegooid, of hierbij betrokken is geweest. Klager is voorts voor zijn diabetes behandeld door een internist, niet door desbetreffende huisarts. Klacht afgewezen.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

verblijvende te B,

klager,

gemachtigde: mr. J. van Beest, werkzaam te Den Haag,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. P.A. de Zeeuw, werkzaam te Amsterdam.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 24 augustus 2018,

- een aanvullend klaagschrift,

- het verweerschrift,

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 9 januari 2019.

1.2       Het College heeft de klacht op 5 februari 2019 in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1       Klager is diabetespatiënt. Hij verblijft in D (hierna: D). Verweerder is als huisarts verbonden aan D.

2.2       Klager is een aantal keren bij verweerder op consult geweest.

3.     De klacht

Klager verwijt verweerder (1) dat hij zijn spullen heeft weggegooid en (2) dat hij zijn diabetes niet goed heeft behandeld.

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft zich primair beroepen op de niet-ontvankelijkheid van klager en subsidiair de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Primair betoogt verweerder dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht, nu hij nalaat te duiden wat hij verweerder precies verwijt en op grond van welke veronderstelde feiten en omstandigheden inzake de door verweerder in hoedanigheid van huisarts individueel verleende zorg.

Uit het klaagschrift is een aantal klachtonderdelen te destilleren. Ook verweerder heeft die klachtonderdelen begrepen, zo blijkt uit zijn verweerschrift. Daarmee is klager ontvankelijk in zijn klacht.

5.2       Bij het antwoord op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, staat het persoonlijk handelen van verweerder centraal. Verweerder kan geen verwijt worden gemaakt van (medisch) handelen door anderen.

In het verweerschrift heeft verweerder betwist dat hij spullen of medicatie van klager heeft weggegooid. Dit is door klager bij het mondelinge vooronderzoek niet bestreden. Het College heeft in de stukken hiervoor ook geen aanwijzingen gevonden. Verweerder heeft, voor het geval klager daarop zou hebben gedoeld, in zijn verweerschrift nog uitleg gegeven over het beleid, binnen D, dat van elders meegenomen oude medicatie of bijvoorbeeld een bloedsuikerapparaat, wordt vervangen. Verweerder heeft uitgelegd dat hij bij de opstelling en uitvoering van dit beleid niet betrokken is geweest. Dat betekent dat klachtonderdeel 1 als kennelijk ongegrond zal worden afgewezen.

5.3       Hetzelfde geldt voor klachtonderdeel 2. Verweerder heeft uitgelegd dat deze klachten worden behandeld door de internist, verweerder is daarbij niet betrokken. Klager heeft niet duidelijk gemaakt wat de rol van verweerder is geweest bij de behandeling van zijn diabetes en wat hij concreet zou hebben gedaan of hebben nagelaten. Enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder op dit punt heeft het College dan ook niet kunnen vaststellen.

5.4       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 19 maart 2019 door A.E.B. ter Heide, voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, B. van Ek, J.G.M. van Eekelen en H.N. Koetsier, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.C. Zandman, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Indien het beroepschrift op of na 1 april 2019 wordt ontvangen, is voor de indiening daarvan een griffierecht van € 50,- verschuldigd. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.