ECLI:NL:TGZRSGR:2019:42 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-147

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:42
Datum uitspraak: 05-03-2019
Datum publicatie: 05-03-2019
Zaaknummer(s): 2018-147
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Nu de bedrijfsarts het doel van het gesprek aan het begin heeft uitgelegd en klager de tijd heeft gegeven te overwegen of hij het gesprek wilde voortzetten, kan niet gezegd worden dat de bedrijfsarts het gesprek met klager onder valse voorwendselen heeft gevoerd of is tekortgeschoten. Op geen enkele manier valt in te zien dat aan de kant van de bedrijfsarts sprake zou zijn van valselijk opmaken van geschriften of van het blokkeren van de werkhervatting van klager. De overige klachtonderdelen zijn eveneens ongegrond. Klacht afgewezen.    

Datum uitspraak: 5 maart 2019

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , bedrijfsarts,

werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: mr W.M. Hes, advocaat te Amsterdam.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 3 juli 2018

- het verweerschrift

- een mail van klager van 15 oktober 2018, waarin hij als bijlagen bespreekt een bijgevoegde geluidsopname van het consult van 20 juni 2018 en daarvan gemaakte transcriptie

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 1 november 2018

- de brief d.d. 30 november 2018 van verweerster.

1.2       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 22 januari 2019. Klager is – onder berichtgeving – niet verschenen. Verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, is verschenen en heeft haar standpunt mondeling toegelicht.

2.         De feiten

2.1       Tussen klager en zijn werkgever is sprake van een langlopend verzuimdossier met een spanningsveld/arbeidsconflict tussen klager en zijn werkgever. Ook is sprake van gespannen verhoudingen tussen klager en de bij de sociaal-medische begeleiding van klager betrokken bedrijfsartsen en arbodienst E. Eén bedrijfsarts is naar aanleiding van klachten van klager van het dossier gehaald. De andere twee bedrijfsartsen hebben de begeleiding – om hen moverende redenen – neergelegd. Klager heeft bij de Geschillencommissie Arbodiensten een klacht ingediend over de arbodienst E.

2.2       Verweerster is als medisch adviseur in dienst bij E. Door de directie van E is haar gevraagd om in de hoedanigheid van medisch adviseur te beoordelen of er (nog) een vertrouwensbasis was tussen klager en de arbodienst om de sociaal-medische begeleiding door één van de bedrijfsartsen van E of door verweerster zelf voort te zetten en zo ja, onder welke voorwaarden.

2.3       Bij mailbericht van 15 juni 2018 is klager opgeroepen voor een consult bij verweerster. De oproep was getiteld ‘Uitnodiging spreekuur bedrijfsarts 20 juni 2018’ en bevatte het verzoek om eventuele medicijnen en de gegevens van behandelend specialisten mee te nemen alsmede een verwijzing naar de verplichting in het kader van de Wet verbetering Poortwachter om aan de uitnodiging gehoor te geven.

2.4       Op 20 juni 2018 heeft klager met verweerster een gesprek gevoerd.

2.5       Klager heeft vervolgens een ‘Actueel oordeel bedrijfsarts of arbodienst’, gedateerd op 25 juni 2018, ontvangen. Daarin staat onder meer het volgende:

Naam bedrijfsarts: C, medisch adviseur E.

Stand van zaken werkhervatting:

De werknemer werkt nu niet, maar kan in de toekomst wel werken.

De reden waarom werknemer nog niet werkt. Zie toelichting p. 4

4 Verloop van de ongeschiktheid tot werken

Het betreft een complexe onderliggende problematiek en onder druk staande arbeidsverhoudingen. De arbodienst heeft gedurende de sociaal-medische begeleiding diverse bedrijfsartsen ingezet om de werknemer en de werkgever zo goed mogelijk van advies te kunnen voorzien. Zij kwamen echter in diverse spanningsvelden terecht en gaven aan hun werk niet meer autonoom te kunnen uitvoeren. Het dossier werd aan mij in de hoedanigheid van medisch adviseur voorgelegd. Ik heb de beschikbare documenten bestudeerd, inclusief de vraagstellingen van de betrokken partijen richting de arbodienst, te weten beoordeling van de huidige belastbaarheid van de werknemer en daaraan gekoppeld een re-integratieadvies (inclusief het opstellen van onderhavige document ten behoeve van het UWV).

De werknemer heb ik op 20-06-2018 gezien op het spreekuur en uitvoerig gesproken. Mijn bevindingen en advies zijn als volgt. Net als mijn voorgangers acht ik het niet mogelijk om in het ontstane spanningsveld mijn werk autonoom te kunnen uitvoeren en kan daarom geen uitspraak doen over de belastbaarheid van de werknemer. Het is derhalve opportuun om de partijen te verwijzen naar arboprofessionals buiten de huidige arboprovider, E. Desgewenst kan ik samen met het management van E de partijen daarbij ondersteunen.

Omdat het beoordelen van de huidige belastbaarheid van groot belang is voor de voortgang adviseer ik om met hoge urgentie een onafhankelijke expertise in te zetten. Daarmee kan een arbeidsdeskundige de werknemer en de werkgever verder van advies voorzien ten aanzien van de voortgang van de re-integratie en kunnen de gewenste acties uitgezet worden.

6 Kwaliteit van de arbeidsrelatie

De onderlinge verhoudingen tussen de werknemer en de werkgever staan ernstig onder druk. Ik adviseer om onder toepassing van de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten met elkaar in gesprek te blijven en naar een passende oplossing te zoeken bij voorkeur buiten de Ziektewet. De partijen kunnen zich desgewenst laten ondersteunen door een onafhankelijke derde.

7 Aanwezigheid van passende arbeid

7.1 Is er onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van passende arbeid?

Ik kan hierover geen uitspraak vellen en verwijs naar het RIV-document.”

3.         De klacht

De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:

a.       Klager is onder valse voorwendselen opgeroepen voor het gesprek op 20 juni 2018.

b.      Verweerster heeft valsheid in geschrifte gepleegd en daarmee de werkhervatting van klager geblokkeerd.

c.       Verweerster heeft zich ingezet voor de werkgever van klager.

d.      Verweerster heeft zich gedragen op een wijze die niet bij een medisch adviseur c.q. bedrijfsarts past.

e.       Het Actueel oordeel is niet aan klager (werknemer) verstrekt en wel aan de werkgever.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachtonderdelen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Op grond van de stukken, het vooronderzoek en het verhandelde ter zitting gaat het College uit van de – in zoverre door klager niet weersproken – gang van zaken tijdens het gesprek van 20 juni 2018. Verweerster heeft zich voorgesteld en haar rol en het doel van het gesprek uitgelegd. Daarbij heeft zij aangegeven welke vragen in het gesprek beantwoord dienden te worden. Toen verweerster uit de reactie van klager en de door hem getoonde uitnodiging begreep dat klager in de veronderstelling was dat dit een regulier bedrijfsartsenspreekuur was heeft zij klager excuses aangeboden voor het geval er verwarring was ontstaan. Verweerster heeft vervolgens zelf aan klager uitgelegd wat haar rol was en wat het doel van het gesprek was. Dat doel was om een poging te doen om de relatie tussen E en klager te herstellen en te onderzoeken of er voldoende wederzijds vertrouwen aanwezig was om de begeleiding voort te zetten. Daarna heeft zij gevraagd aan klager om aan te geven of hij bereid was aan het gesprek met dat doel mee te werken. Zij heeft hem aangeboden om eerst tijd te nemen om daarover na te denken, zodat hij weloverwogen antwoord kon geven. Klager heeft bevestigd bereid te zijn zo’n gesprek met verweerster te voeren. Vervolgens heeft een gesprek van ruim een uur plaatsgevonden.

5.2       Uit deze gang van zaken maakt het College op dat aanvankelijk bij klager een onjuist of onvolledig beeld van het doel van het gesprek bestond. Verweerster stelt van E te hebben vernomen dat klager – naast de toegezonden ‘standaard’-uitnodiging -  telefonisch was geïnformeerd over het doel van het gesprek met verweerster. Klager heeft dit weersproken. Nu de bedrijfsarts echter het werkelijke doel van het gesprek aan het begin van het gesprek alsnog met succes aan klager heeft uitgelegd en klager de tijd heeft gegeven om te overwegen of hij niettemin het gesprek nog wilde voortzetten, kan niet worden gezegd dat de bedrijfsarts het gesprek onder valse voorwendselen heeft gevoerd of anderszins in zorgvuldigheid naar klager is tekortgeschoten.

5.3       Ten aanzien van de verwijten dat verweerster zich jegens klager heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte en de werkhervatting hiermee heeft geblokkeerd, en dat verweerster zich niet heeft gedragen op een wijze die bij een medisch adviseur c.q. bedrijfsarts past, overweegt het College het volgende.

5.4       Het had de voorkeur verdiend – zoals ook door verweerster ter zitting aangegeven - wanneer voor de vastlegging van het advies naar aanleiding van het gesprek van 20 juni 2018 gebruik was gemaakt van een brief en niet van het gebruikelijke format ‘Actueel oordeel bedrijfsarts of arbodienst’, nu het doel van het gesprek een ander doel was dan een oordeel in het kader van gebruikelijk re-integratie-advies. Het College heeft echter geen enkele reden om eraan te twijfelen dat verweerster – zoals zij ter zitting heeft toegelicht – dit advies van 25 juni 2018 heeft opgesteld na klager uitvoerig te hebben ingelicht en gesproken over het doel van het gesprek en na zorgvuldige weging, raadpleging van deskundige senior collega’s, en toetsing van de (medisch) juridische kaders en afstemming met (de directie van) E over de vervolgstappen. Op geen enkele manier valt dan ook in te zien dat aan de kant van verweerster sprake zou zijn van valselijk opmaken van geschriften of van het blokkeren van de werkhervatting van klager.

5.5       Waar klager aangeeft dat hij verweerster ervan verdenkt niet objectief te zijn en zich in te zetten voor zijn werkgever, heeft hij deze verdenking niet nader onderbouwd zodat het College hieraan voorbij gaat.

5.6       Ook het verwijt dat het Actueel oordeel niet aan de werknemer en wel aan de werkgever is verstrekt wordt ten onrechte gemaakt. Niet weersproken is dat klager de mogelijkheid heeft de terugkoppeling van het spreekuur in te zien via de daarvoor in gebruik zijnde verzuimapplicatie, terwijl het advies ook middels een e-mailbericht met een link naar een veilige, versleutelde downloadomgeving naar werknemer (klager) en werkgever is gezonden.

5.7       De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr W.N.L. Donker, voorzitter, mr M.W. Koek, lid-jurist, R.P. van Straaten, M. Keus, G.J. Dogterom, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2019.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

            niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd , wie de

            aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Indien het beroepschrift op of na 1 april 2019 wordt ontvangen, is voor de indiening daarvan een griffierecht van € 50,- verschuldigd. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.