ECLI:NL:TGZRSGR:2019:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-338

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:41
Datum uitspraak: 26-02-2019
Datum publicatie: 26-02-2019
Zaaknummer(s): 2018-338
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager in de klacht tegen een neuroloog niet-ontvankelijk. De zoon van klager is als bijrijder tijdens een auto-ongeluk overleden. Klager klaagt over de inhoud van een door de neuroloog opgestelde Pro Justitia Rapportage ter beoordeling van de psychische en lichamelijke gesteldheid van de bestuurder ten behoeve van de strafzitting. Klager is hierin geen rechtstreeks belanghebbende en heeft een afgeleid belang. Klager niet-ontvankelijk.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , neuroloog,

werkzaam te D ,

verweerder.

1.         De overwegingen

Het klaagschrift met bijlagen is ontvangen op 17 december 2018.

In 2011 is de zoon van klager, E, op 20-jarige leeftijd bij een auto-ongeluk om het leven gekomen. De bestuurder van de auto is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. In het kader van die strafzaak heeft verweerder een Pro Justitia Rapportage opgesteld ter beoordeling van de psychische en lichamelijke gesteldheid van de genoemde bestuurder. Klager beklaagt zich in de onderhavige procedure erover dat verweerder zich ondeskundig heeft opgesteld en dat de rapportage onjuist is, althans niet voldoet aan de eisen zoals bepaald in de tuchtrechtelijke jurisprudentie.

Beoordeeld moet worden of klager ontvankelijk is in zijn klacht. In artikel 65, lid 1 sub a, van de Wet BIG is bepaald dat een tuchtklacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Dit vloeit voort uit de aard en strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Bij een rechtstreeks belanghebbende dient in de eerste plaats te worden gedacht aan de patiënt van een aan het tuchtrecht onderworpen beroepsbeoefenaar. Daarnaast kan een naaste betrekking in beginsel een klacht indienen over een handelen of nalaten van de beroepsbeoefenaar in strijd met de zorg die deze behoort te betrachten ten opzichte van de naaste betrekking zelf.

De klacht van klager heeft betrekking op de door verweerder opgestelde rapportage over de eerder genoemde bestuurder. De belangen die klager heeft zijn in de kern genomen terug te voeren op het belang dat hij als nabestaande heeft bij de procedure rondom de veroordeling van de genoemde bestuurder.  Dit belang is geen rechtstreeks bij een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang, maar een afgeleid belang. Het College zal klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht en komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling.

2.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht.

Deze beslissing is gegeven op 26 februari 2019 door W.N.L. Donker, voorzitter, G.P. van de Beek, lid-jurist, H.C. Baak, B. van Ek en R.F. Kropman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

Indien het beroepschrift op of na 1 april 2019 wordt ontvangen, is voor de indiening daarvan een griffierecht van € 50,- verschuldigd. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.