ECLI:NL:TGZRSGR:2019:39 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-179

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:39
Datum uitspraak: 26-02-2019
Datum publicatie: 26-02-2019
Zaaknummer(s): 2018-179
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een huisarts. De lezingen over de (grootte van de) wond op de knie van klager na een val op straat lopen uiteen. Hierdoor kan het College geen uitspraak doen over of de behandeling adequaat dan wel voldoende is geweest. Op basis van deze gegevens kan het College evenmin beoordelen of de huisarts klager een tetanusinjectie had dienen te geven. Dat hij klager te veel medicijnen zou hebben verstrekt is niet onderbouwd. Klacht afgewezen.  

Datum uitspraak: 26 februari 2019

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: C, dochter van klager.

tegen:

D, huisarts,

werkzaam te E,

verweerder,

gemachtigde: mr E. van der Linde, werkzaam te Utrecht.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 2 augustus 2018

- de bijlagen bij het klaagschrift, ontvangen van klager

- het medisch dossier, ontvangen van de huidige huisarts van klager

- het verweerschrift.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 15 januari 2019. De partijen, klager, bijgestaan door zijn dochter en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.         De feiten

2.1       Klager, geboren in 1935, is op 20 mei 2018 op straat gevallen en heeft op 22 mei 2018 verweerder, als zijn huisarts, ingeroepen voor hulp. Deze heeft klager op die dag thuis opgezocht. Klager was alleen thuis. Verweerder heeft de verwondingen aan de rechterknie en de elleboog bezien. Het huisartsenjournaal vermeldt:

22-05-2018   S val met rollater, 2dg geleden. Liep rolletje af.

S kwam vrachtwagen van F aan, moest stoppen.

S viel om heeft wonden knie re, elleboog re. kan

S wel belasten, maar knie is pijnlijk

O knie re hematoom+ abrasio+ elleboog re 2

O wondjes. bloedend nadat ple ister verwijder is

P knie -> drogen ad lucht elleboog ->

P eilandpleister met vettig gaas do or.

2.2       Op 25 mei is klager op verzoek van verweerder opnieuw thuis gezien door een collega van verweerder die op dat moment heeft besloten klager in te sturen naar het ziekenhuis voor verdere behandeling.

Het huisartsenjournaal vermeldt:

S na val 20/5naar huis gestrompeld sindsdien

S nagenoeg onbelastbaar alle en naar wc mankend.

S veel pijn, blijft dik, gebruikt acenecoumerol

O gloeiend warme knie met vurige roodheid 10 cm

O rondom schaafwonden, uit gezakt hematoom gehele

O achterzijde bovenbeen en kuit. pitting oedeem re

O tov li duidelijk meer over gehele been

26-05-18 S Specialistenbericht G

E bursitis prepatellaris

3.         De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven het volgende:

  1. Verweerder heeft op 22 mei 2018 klager niet juist behandeld door klager geen tetanusinjectie te geven, zijn wonden niet te verzorgen en deze niet te steriliseren.
  2. Verweerder heeft vervolgens niet meer van zich doen horen;
  3. Verweerder heeft in de laatste jaren klager onnodig medicijnen gegeven waardoor klager  een nierbeschadiging heeft opgelopen.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Ter zitting is onduidelijkheid blijven bestaan ten aanzien van de wond op de knie. Klager stelt dat de knie door de val zo groot als een hoofd was geworden, het onderbeen geheel verkleurd was en de wond op de knie groot en zwart was geworden en vol zat met straatvuil en steentjes. Verweerder heeft naar voren gebracht dat de wond aan de knie de omvang had van een euro muntstuk, schoon was en alleen ontveld.

Hierdoor is de omvang en de grootte van de wond aan de knie ter zitting niet vastgesteld kunnen worden, zodat evenmin een uitspraak kan worden gedaan of de behandeling van verweerder op 22 mei 2018 adequaat is geweest dan wel onvoldoende was, zoals klager heeft gesteld.

5.2       Klager heeft gesteld dat verweerder hem een tetanusinjectie had dienen te geven.  

Nu alleen klager en verweerder aan het gesprek van 22 mei 2018 hebben deelgenomen en zij van mening verschillen over de inhoud van dit gesprek, is voor het College niet vast te stellen hoe dit gesprek precies is verlopen en wat de aard van de verwonding  is geweest. Gelet hierop kan niet  worden vastgesteld of een tetanusinjectie geboden was en of verweerder anderszins klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

5.3       Dat verweerder vervolgens niets van zich heeft doen horen (klachtonderdeel 2) blijkt niet juist te zijn nu verweerder onbetwist heeft gesteld dat zijn collega klager op verzoek van verweerder op 25 mei 2018 thuis heeft bezocht.

5.4       De klacht dat verweerder aan klager te veel medicijnen zou hebben verstrekt (klachtonderdeel 3) is –ook ter zitting- niet onderbouwd.

5.5       De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klachten geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door W.N.L. Donker, voorzitter, G.P. van de Beek lid-jurist, H.C. Baak, B. van Ek, R.F. Kropman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr T.C. Brand, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2019

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

            niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd , wie de

            aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

Indien het beroepschrift op of na 1 april 2019 wordt ontvangen, is voor de indiening daarvan een griffierecht van € 50,- verschuldigd. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.