ECLI:NL:TGZRSGR:2019:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-249

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:38
Datum uitspraak: 26-02-2019
Datum publicatie: 26-02-2019
Zaaknummer(s): 2018-249
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Dat de huisarts naar aanleiding van het telefonisch contact met klager vanuit het ziekenhuis geen huisbezoek heeft afgelegd is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het feit dat klager geen telefonisch contact met zijn partner kon krijgen vormt geen medische reden voor de huisarts om actie te ondernemen. Of sprake was van een medische hulpvraag komt niet vast te staan. Klacht afgewezen.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: D.M. Pot werkzaam te Utrecht.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 2 oktober 2018,

- het verweerschrift met bijlage,

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 10 december 2018.

1.2       Het College heeft de klacht op 16 januari 2019 in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1              Klager is de partner van D. Verweerder is de huisarts van beiden.

2.2              Klager is op enig moment voor een operatie opgenomen in het ziekenhuis. Vanuit het

ziekenhuis kreeg klager op 13 juni 2017 telefonisch geen contact met zijn partner. Daarop heeft klager verweerder gebeld met de vraag om bij zijn partner langs te gaan. Verweerder is niet op huisbezoek gegaan.

2.3              Op 20 juni 2017 is de partner van klager dood in haar bed aangetroffen.

3.      De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij niet de noodzakelijke medische hulp heeft verleend, met de dood van klagers’ vrouw tot gevolg.

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Het College heeft er begrip voor dat voor klager het overlijden van zijn partner zeer aangrijpend is geweest. Toch zal ook in dit geval, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, moeten worden beoordeeld of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

Daarvoor is niet relevant of er een causaal verband bestaat tussen het (niet) handelen van verweerder en het overlijden van de partner van klager . Waar het om gaat is of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het verlenen van medische zorg.

5.2       Tussen partijen staat vast dat klager op 13 juni 2017, toen hij in het ziekenhuis lag, verweerder heeft gebeld en hem heeft verteld dat hij telefonisch geen contact met zijn partner kon krijgen. Dat verweerder naar aanleiding hiervan geen huisbezoek heeft afgelegd is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het feit dat klager geen telefonisch contact met zijn partner kon krijgen vormt geen medische reden voor verweerder om actie te ondernemen. Daarvoor zijn anderen, zoals de buren of de politie meer aangewezen.

5.3       Dat zou anders kunnen zijn als voor verweerder duidelijk moest zijn dat de partner van klager medische hulp nodig kon hebben. Klager stelt dat hij verweerder heeft verteld dat het niet goed ging met zijn vrouw en hem heeft gevraagd naar zijn huis te gaan om haar te bezoeken omdat klager bang was dat het verkeerd zou gaan.

Verweerder ontkent, zoals klager heeft kunnen lezen, dat klager het (zo) heeft gezegd zoals deze stelt. Nu alleen klager en verweerder aan het gesprek hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe dat gesprek precies is verlopen.

Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

5.4       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 26 februari 2019 door  E.J. Daalder, voorzitter, C.H. van Breevoort-de Bruin, lid-jurist, M. Bezemer, S. Veersema, H.N. Koetsier, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.C. Zandman, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

Indien het beroepschrift op of na 1 april 2019 wordt ontvangen, is voor de indiening daarvan een griffierecht van € 50,- verschuldigd. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.