ECLI:NL:TGZRSGR:2019:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-184a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:37
Datum uitspraak: 26-02-2019
Datum publicatie: 26-02-2019
Zaaknummer(s): 2018-184a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Bij het voorschrijven van een libidoremmend middel is de psychiater zorgvuldig te werk gegaan. Voorts maakt het voorschrijven hiervan deel uit van de behandeling van klager en het voor hem voorziene resocialisatietraject. Klacht afgewezen.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

verblijvende te B, gemeente C,

klager

tegen:

D, psychiater,

werkzaam te B, gemeente C,

verweerder

gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, werkzaam te  Amsterdam

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift van 7 augustus 2018, ontvangen op 15 augustus 2018 en de nadere toelichtingen op dit klaagschrift van 26 augustus 2018, ontvangen 3 september 2018 en van 8 september 2018, ontvangen 12 september 2018

- het verweerschrift met bijlagen

-  het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 27 november 2018

1.2       Het College heeft de klacht op 16 januari 2019 in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1              Klager, geboren in 1946, is door de strafrechter vanwege een zedendelict,

waarbij een minderjarige betrokken was, veroordeeld tot tbs met dwangverpleging. Klager is gediagnosticeerd met een pedofiele stoornis en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Hij verblijft sinds 6 april 2016 in de tbs-kliniek E in een gesloten setting. Verweerder is daar de behandelend psychiater van klager.

2.2              Klager wil gebruik maken van de mogelijkheid van verlof als onderdeel van zijn

resocialisatietraject. De kliniek, en meer in het bijzonder verweerder, is van mening dat er bij klager sprake is van een hoog recidiverisico in geval van verlof. Klager betwist de feiten waarvoor hij is veroordeeld en is het ook niet eens met de over hem gestelde diagnose. Gelet op de diagnose en het delict waarvoor de tbs is opgelegd acht de kliniek, en meer in het bijzonder verweerder, libidoremmende medicatie noodzakelijk voordat van die zijde kan worden meegewerkt aan het gewenste verlof. Klager stelde deze noodzaak ter discussie.

2.3              Verweerder had aanvankelijk aarzelingen over het voorschrijven van libidoremmende

medicatie. Daarom heeft hij aan collega psychiater F een second opinion gevraagd. F heeft het recidiverisico bij klager in zorg, laag ingeschat, maar  hoog wanneer klager naar buiten zou gaan. Vervolgens heeft verweerder besloten om libidoremmende medicatie voor te schrijven in de vorm van Fluoxetine. Van het voorschrijven van het alternatief (Androcur) is vanwege de bijwerkingen afgezien.

2.4              Omdat klager bezwaren tegen de voorgeschreven Fluoxetine bleef houden, heeft

verweerder G, een internist geraadpleegd. Deze was het eens met het voorschrijven van Fluoxetine. Klager was echter ontevreden over de bijwerkingen van dit middel. Na overleg met F heeft verweerder vervolgens besloten over te stappen op Fluvoxamine.

3.           De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij hem libidoremmende middelen voorschrijft als voorwaarde voor het meewerken aan verlof. Daarnaast klaagt klager erover dat verweerder te kort is geschoten in de communicatie over de voorgeschreven middelen en de gevolgen daarvan.

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Het feit dat klager door de strafrechter is veroordeeld tot tbs met dwangverpleging brengt mee dat hij in een gesloten tbs-kliniek moet verblijven. Doel van een tbs-behandeling is een resocialisatietraject, dat er uiteindelijk toe moet leiden dat klager weer in de samenleving terug kan keren. Daarvoor is noodzakelijk dat het risico op recidive zoveel als mogelijk wordt ingedamd. Gebruikelijk is dat een dergelijk traject in stapjes verloopt. Verlof is een van de gebruikelijke onderdelen van een dergelijk traject. Verlof is alleen mogelijk als er voldoende randvoorwaarden zijn dat het verlof niet misloopt, bijvoorbeeld doordat de terbeschikkinggestelde tijdens het verlof in herhaling vervalt. Verweerder heeft geoordeeld dat het gevaar op zulke herhaling onaanvaardbaar hoog is zo lang klager geen libidoremmende middelen gebruikt. Alleen bij het gebruik van dergelijke middelen zijn er naar het oordeel van verweerder voldoende garanties dat verweerder en daarmee de kliniek kan meewerken aan (een aanvraag voor) verlof.

5.2       Het College is van oordeel dat het voorschrijven van libidoremmende middelen in het kader van een tbs-behandeling mogelijk is, mits dat in het kader van de behandeling en  niet uitsluitend ter risicovermijding plaatsvindt. Zie de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 19 maart 2015, ECLI:NL:TGZCTG:2015:92.

5.3       Na kennisneming van het medisch dossier van klager is het College van oordeel dat het voorschrijven van libidoremmende middelen door verweerder onderdeel uit maakt van de behandeling van klager en het voor hem  voorziene resocialisatietraject. Klager is gediagnosticeerd met een pedofiele stoornis en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Klager ontkent het delict dat hij heeft gepleegd en geeft aan dat voor pedofiele contacten niet hoeft te worden gevreesd, waarbij klager er op wijst dat hij al sinds zijn vroege jaren geen erectie meer kan krijgen. Daarmee ontkent klager dat er een risico op recidive bestaat. Verweerder denkt daar anders over en wordt in zijn opvatting gesteund door de door hem bij wege van second opinion geraadpleegde collega F. Onder die omstandigheden heeft verweerder kunnen concluderen dat het voorschrijven van libidoremmende middelen noodzakelijk is om te komen tot een reductie van het libido van eiser, hetgeen bijdraagt aan vermindering van het recidiverisico wanneer klager in het kader van zijn resocialisatietraject met verlof zou gaan.

5.4       Verweerder is tot  zijn keuze voor het voorgeschreven middel  Fluvoxamine gekomen, na consultatie van twee collega-artsen. Het betreft een SSRI(Serotonine Heropname Remmer)-antidepressivum. Uit de Richtlijn libidoremmende medicatie (bijlage 5 van het Formularium NIFP en PPC) blijkt dat SSRI’s kunnen worden voorgeschreven indien libidoremmende behandeling noodzakelijk wordt geacht, omdat vermindering van de seksuele aandrang een bekende bijwerking van dergelijke middelen is. Hieruit volgt dat verweerder bij zijn keuze voor het voorschrijven van een libidoremmend middel en voor het middel Fluvoxamine zorgvuldig te werk is gegaan. Het verwijt van klager dat verweerder hem ten onrechte een libidoremmend middel heeft voorgeschreven is niet gegrond.

5.5       Ook het verwijt van klager dat verweerder hem onvoldoende heeft voorgelicht over de door hem gemaakte keuzes is niet gegrond. Uit het medisch dossier blijkt dat er zeer veel contacten tussen verweerder en klager zijn geweest. Het College kan niet vaststellen dat de communicatie van verweerder over deze voor klager belangrijke kwestie onvoldoende is geweest.

5.6       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 26 februari 2019 door  E.J. Daalder, voorzitter, C.H. van Breevoort-de Bruin lid-jurist, M. Bezemer, S. Veersema en H.N. Koetsier, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.C. Zandman, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

Indien het beroepschrift op of na 1 april 2019 wordt ontvangen, is voor de indiening daarvan een griffierecht van € 50,- verschuldigd. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.