ECLI:NL:TGZRSGR:2019:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-169a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:28
Datum uitspraak: 22-01-2019
Datum publicatie: 22-01-2019
Zaaknummer(s): 2018-169a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Niet is gebleken dat de huisarts klager niet serieus heeft genomen, zijn medicatie heeft stopgezet of heeft gewijzigd.  De huisarts heeft klager op goede gronde arbeidsgeschikt geoordeeld. Klacht afgewezen.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

destijds verblijvende te B

klager,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, werkzaam te  Utrecht.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlage, op 23 april 2008 ontvangen door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) Amsterdam, in verband met bevoegdheid verwezen naar het RTG Den Haag, aldaar ingekomen op 26 juli 2018;

-          drie aanvullingen op het klaagschrift, op 9 mei 2018, 18 mei 2018 en 13 juni 2018 ingekomen bij het RTG Amsterdam en op 26 juli 2018 ontvangen door het RTG Den Haag;

-          het verweerschrift;

-          de brieven van mr. Hielkema, ontvangen op 1 oktober 2018 en 2 oktober 2018, met als bijlagen het medische dossier en een aanvulling daarop.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       Het College heeft de klacht op 11 december 2018 in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1       Klager, geboren in 1975, verbleef ten tijde van het klachtwaardig handelen in de Penitentiaire Instelling (hierna: de P.I.) B. Hiervoor heeft klager, voor zover het College bekend, verbleven in de P.I. D, P.I. E en P.I. F.

2.2       Verweerster is werkzaam als huisarts in de P.I. B. Op 5 maart 2018 zag zij klager voor het eerst op het huisartsenspreekuur in het kader van een beoordeling van zijn arbeidsgeschiktheid. DUWAR (= systeem om informatie van vorige detentieperioden in te zien) Voor zover hier van belang is hierover het volgende in het dossier opgenomen:

“S        [..]HA: in vorige detentie, E, F, D AO ivm psych. En lich. (rug, HNP) klachten. Gebruikt voor rug pcm zn 3 dd 2 tbl. (was geen doosje opafd.), verder naproxen 2 dd 500 mg, maar med. Afgelopen dgn niet aanwezig. En temazepam. Heeft brief van vorige detentie van arts 2-3 mnd. Geleden over AO status.

P         med. staat wel uitgeschreven. Pcm op afd. vragen. In DUWAR geen gegevens over E D en F. Navraag DUWAR. Daarin vermeld AO status. Nu licht werk, indien gegevens vorige detentie bekend zijn > herbeoordelen 1 wk.”

Opmerking College: DUWAR is een systeem om informatie van vorige detentieperioden in te zien.

2.3       Op 19 maart 2018 zag verweerster klager weer op het huisartsenspreekuur. Hierover heeft zij, voor zover hier van belang, in het dossier genoteerd:

“S        [..]-HA: laat schriftelijk bewijs van AO verklaring (met zelfde info als zie journaal jan. ’18) AO verklaring ivm medische klachten. MRI 2015: herniatie L5-S1 li. Geeft aan vooral in ochtend pijn meet soms uitstraling naar li. been, zakt soms door li. been heen, en stijfheid. Na mobiliseren klachten wat minder. Kan o.a. hierom niet werken, wil op zich wel werken als het gaat, maar dat is hier niet mogelijk. heeft ook medicatie niet gekregen, omeprazol en naproxen en temazepam, gebruikt ong. 2x p/wk temazepam indien 2 nachten niet kunnen slapen,

O         LWK: geen kloppijn, drukpijn-, laseque: neg bdz.

P         omeprazol en naproxen herh. temazepam staat nog op 2x p/wk. zn tot 02   april ’18. uitleg info nagaan in DUWAR, journaal regel jan ’18: AO ivm medische problematiek. AO wordt niet automatisch overgenomen, opnieuw beoordeeld. Nu geen beperking, alleen ochtendstijfheid. In staat tot lichte werkzaamheden.”

2.4       Op 26 maart 2018 zag verweerster klager wederom op het huisartsenspreekuur. Voor zover relevant is hierover het volgende genoteerd in het dossier:

                        “S        WB-HA; boos, geïrriteerd, zegt dat ik een spelletje met hem speel.

Wil naar andere arts voor beoordeling AO. Loopt weg

            P         inplannen bij andere HA voor beoordeling AO

            (…)”

2.5       Op 16 april 2018 heeft blijkens het medische dossier een verpleegkundige verweerster meegedeeld dat klager graag een gesprek over de arbeidsongeschiktheid wilde. Verweerster heeft daarop te kennen gegeven dat klager bij een andere (huis)arts moest worden ingepland voor een second opinion. Zij heeft in het dossier vermeld dat zij dit klager al eerder had aangeboden en dat hij haar ook niet wil spreken.

2.6       Bij de datum 11 mei 2018 is in het medische dossier, voor zover hier relevant, vermeld:

“O       Dhr. was zichtbaar ontstemd. Bleek vanmorgen ook naar de HA geweest te zijn en heeft van hem te horen gekregen dat hij geen medicatieverlenging krijgt en er ook zeker geen reden is om hem AO te melden.

S          [….] ontstemd dat de naproxen gestopt (…)”

2.7       Verweerster zag klager op 4 juni 2018 voor de vierde keer, deze keer in de isoleercel, ter beoordeling. Het medische dossier vermeldt hierover, voor zover hier van belang:

“S        [..]-HA: bezoek OBS < heeft geen med. Gekregen (temazepam, naproxen),

P         zie eerder journaal, temzepam en naproxen gestopt. Nu alleen zn pcm 3 dd 2 tbl.”

3.           De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat:

a) verweerster klager niet arbeidsongeschikt heeft geoordeeld,

b) verweerster tijdens een consult op 11 mei 2018 zou hebben gezegd dat hij geen medicatie krijgt, terwijl hij al ruim vier jaar pijnstillers gebruikt,

c) zijn medicatie is stopgezet.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Klager verwijt de huisarts dat zij twee keer gezegd heeft dat hij arbeidsongeschikt zou worden geoordeeld, maar dat zij dit niet heeft doorgegeven aan het afdelingspersoneel. Na de derde afspraak heeft zij klager niet op arbeidsongeschikt gezet, terwijl hij een doktersverklaring aan haar heeft overgelegd waarin wordt verklaard dat klager in de P.I.D arbeidsongeschikt was. Ook beklaagt klager zich erover dat hij zijn medicatie niet krijgt en dat zijn medicatie is stopgezet.

5.2       Verweerster voert aan dat zij klager op goede gronden niet arbeidsongeschikt heeft geoordeeld. Zij heeft in haar verweerschrift uiteengezet dat een beoordeling met betrekking tot arbeidsongeschiktheid uit een andere P.I. niet automatisch door de nieuwe P.I. wordt overgenomen, maar dat de behandelend (huis)arts dit zelf opnieuw beoordeelt. Dit heeft zij in het tweede consult op 19 maart 2018 ook aan klager uitgelegd. Zij heeft op grond van lichamelijk onderzoek geconcludeerd dat er bij klager geen sprake was van lichamelijke beperkingen, alleen van ochtendstijfheid, op grond waarvan zij heeft geoordeeld dat klager in staat was tot lichte werkzaamheden. Verder heeft verweerster aangevoerd dat zij de medicatie van klager niet heeft stopgezet en hem nooit medicatie heeft geweigerd.

5.3       Het College stelt voorop dat binnen (voorlopige) detentie het verrichten van arbeid geldt als zinvolle dagbesteding en niet als een manier om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Ook wordt het gezien als een goede voorbereiding voor terugkeer in de samenleving en om structuur aan de dag te geven. Verder overweegt het College dat de huisarts in een P.I. vanwege de bijzondere aard van de arbeid binnen de P.I. in het algemeen in staat moet worden geacht en ook bevoegd is om te oordelen over de geschiktheid om arbeid in detentie te verrichten. Verweerster heeft uit haar anamnese en de bevindingen uit het lichamelijke onderzoek, alsmede op grond van het haar ter beschikking staande dossier in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat voor klager geen lichamelijke belemmeringen bestonden om (in ieder geval te proberen) enige, zo nodig aangepaste, arbeid in detentie te verrichten. Het eerste klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

5.4       Het tweede en derde klachtonderdeel, betreffende het weigeren van medicatie en het stopzetten van de medicatie, zijn eveneens ongegrond. Verweerster heeft betwist dat zij klager op 11 mei 2018 op consult heeft gezien en dat zij hem op enig ander consult zou hebben gezegd dat hij geen medicatie zou krijgen. Nadat klager op 4 juni 2018 tegen verweerster had gezegd dat hij zijn medicatie niet had gekregen, heeft verweerster dit in zijn dossier gecontroleerd. In het dossier stond dat zowel naproxen als temazepam was gestopt. Zij heeft de medicatie dus niet zelf gewijzigd, aldus verweerster.

Het College constateert dat het dossier niet vermeldt welke huisarts klager op 11 mei 2018 heeft gezien en de medicatie heeft stopgezet. Wel staat vast dat verweerster op 16 april 2018 klager bij een andere huisarts heeft laten inplannen en op 4 juni 2018 heeft genoteerd dat uit het journaal blijkt dat de temazepam en naproxen zijn gestopt. Dit vormt een bevestiging dat zij niet zelf op 11 mei 2018 de beslissing tot het stopzetten van deze medicijnen heeft genomen. Klager heeft, in het licht van de betwisting door verweerster, ook niet voldoende onderbouwd dat het verweerster is geweest die de medicatie op 11 mei 2018 stop heeft gezet. Niet is gebleken dat verweerster klager op enig ander moment medicatie heeft geweigerd.

Om die redenen ziet het College geen aanleiding voor een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres aan verweerster.

Dat geldt ook voor zover de klacht inhoudt dat klager zijn wel voorgeschreven medicatie niet heeft gekregen. Uit het dossier blijkt dat klager op 5 maart 2018 en op 19 maart 2018 in de consulten bij verweerster ter sprake heeft gebracht dat hij de voorgeschreven medicatie (omeprazol, naproxen en temazepam) de dagen voor de betreffende consulten niet had gekregen. Voor zover klager de voorgeschreven medicijnen niet heeft gekregen, kan dit redelijkerwijze niet aan verweerster worden verweten, nu zij als huisarts niet verantwoordelijk is voor de feitelijke beschikbaarheid van de medicatie in de P.I. Uit de aantekeningen van verpleegkundigen in het dossier bij de data 19 maart 2018 en 20 maart 2018 blijkt overigens dat op die dagen de omeprazol en naproxen zijn geleverd en uitgezet op naam van klager.

5.5       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 22 januari 2019 door  N.B. Verkleij, voorzitter,

G.P. van de Beek, lid-jurist, R.A. Scheeren, J.F. Hamming en H.C. Baak,

leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.