ECLI:NL:TGZRSGR:2019:197 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-133
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2019:197 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-11-2019 |
Datum publicatie: | 12-11-2019 |
Zaaknummer(s): | 2019-133 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht van de IGJ tegen een (reeds uitgeschreven) verpleegkundige. De verpleegkundige heeft erkend dat zij over de periode 2014-2017 met de pinpas van haar cliënte geldbedragen heeft opgenomen en zich heeft toegeëigend, hiervan goederen voor zichzelf heeft aangeschaft en overboekingen van de rekening van cliënte naar haar eigen rekening heeft gedaan. Klacht is gegrond, het College legt op de maatregel van ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven. |
Datum uitspraak: 12 november 2019
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
vertegenwoordigd door mevrouw R. van Oene, senior inspecteur,
en mr. R. Willemsen, senior adviseur juridische zaken
kantoorhoudende te Utrecht,
klaagster (ook wel: de Inspectie),
tegen:
A , destijds verpleegkundige,
destijds werkzaam te B,
beklaagde.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 5 juni 2019;
- brief / het verweer van klaagster, gedateerd d.d. 13 juni 2019.
1.2
De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2019. Mevrouw van Oene en mr. R. Willemsen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht, met overlegging van de pleitaantekeningen. Beklaagde is met kennisgeving niet verschenen.
2. De feiten
2.1 Beklaagde is vanaf 1 november 2009 voor 32 uur per week in vaste dienst werkzaam geweest bij C. Zij heeft gewerkt als persoonlijk begeleider intensieve begeleiding op de locatie D bij E. Beklaagde begeleidde cliënten met een dubbele diagnose, te weten een licht verstandelijke beperking en een psychiatrische aandoening. Zij werkte in een team. In haar diensten werkte zij alleen. Als persoonlijk begeleider begeleidde beklaagde vanaf 2014 onder andere F, een cliënte van C (hierna: cliënte).
2.2 Cliënte woonde zelfstandig in een appartement (begeleid wonen) bij C om ondersteuning te krijgen bij haar financiën en de opvoeding van haar minderjarige kind. Cliënte stond, totdat zij bij C ging wonen, onder bewindvoering. De cliënte deed in principe zelf haar financiën. Voor zover daarbij ondersteuning nodig was, diende de persoonlijk begeleider zich te houden aan de werkinstructie ‘Post en Financiën bij ondersteuning thuis’.
2.3 Een persoonlijk begeleider is volgens de functieomschrijving van het C verantwoordelijk voor het begeleiden van cliënten met een intensieve begeleidingsvraag in hun dagelijks leven en het laten functioneren van de woongroep, waarbij een bijdrage wordt geleverd aan de organisatie van het werk en de vaststelling van het beleid naar de individuele cliënt. Tot de taken en verantwoordelijkheden behoort onder meer het beheer van de eigendommen van cliënten. De persoonlijk begeleider voert de administratie uit met betrekking tot de besteding van gelden van cliënten en de aanschaf en onderhoud van kleding en persoonlijke eigendommen. De persoonlijk begeleider begeleidt voorts cliënten bij beheer en besteding van het budget.
2.4 Uit de werkinstructie ‘Post & Financiën bij ondersteuning thuis’ van het C volgt dat de persoonlijk begeleider een ondersteunende rol heeft bij eenvoudige financiële zaken en geen financiële handelingen van een cliënt overneemt. De ondersteuning vindt zoveel mogelijk plaats bij cliënt thuis in diens aanwezigheid. De persoonlijk begeleider vult geen belastingpapieren in en mag nooit financiële stukken ondertekenen of via internet betalingshandelingen verrichten. De cliënt dient zelf in te loggen bij banken e.d. Een persoonlijk begeleider is nooit in het bezit van een pinpas van de cliënt of andere bankzaken, pint nooit zelf met de pinpas van een cliënt en kent de pincode niet, heeft geen geld van een cliënt en schiet geen geld voor. Daar waar de indruk ontstaat dat een cliënt niet zelfstandig is, dient dit gemeld te worden door de persoonlijk begeleider en zal een passende financiële begeleiding georganiseerd worden, bijvoorbeeld bewindvoering.
2.5
Zowel de functieomschrijving als de werkinstructie waren bij beklaagde bekend.
2.6 In de zomer van 2017 was beklaagde op vakantie en werd door een collega bij toeval gezien dat er vanaf de bankrekening van cliënte een overschrijving was gedaan naar een bij C onbekende persoon. Deze persoon bleek de stiefvader van beklaagde te zijn voor wie beklaagde ook de geldzaken beheerde.
2.7 Uit onderzoek door de werkgever van beklaagde, waaronder een gesprek met beklaagde zelf, kwam naar voren dat in de periode 2014-2017 beklaagde regelmatig van de betaalrekening van cliënte overboekingen heeft gedaan en contante opnames en aankopen heeft gedaan met de pinpas van cliënte zonder dat de cliënte daarvan op de hoogte was. Van de rekening van cliënte en haar dochter zijn duizenden euro’s verdwenen. De werkgever heeft kenbaar gemaakt dat sinds het einde van de bewindvoering van cliënte in juli 2013 er ruim € 27.000,- van haar rekening is uitgegeven of opgenomen. Beklaagde heeft verklaard dat ze ongeveer € 5.000,00 heeft weggenomen. Ze heeft bevestigd dat ze geld heeft gepind, overboekingen heeft gedaan en met het geld van cliënte goederen heeft aangeschaft voor zichzelf. Ze heeft ontkend geld van de dochter van cliënte te hebben gestolen.
2.8 Op 1 augustus 2017 is beklaagde op staande voet ontslagen wegens het ontvreemden van gelden. Er is aangifte gedaan bij de politie en beklaagde is strafrechtelijk vervolgd. De strafrechter heeft beklaagde veroordeeld tot een voorwaardelijke celstraf, taakstraf en geldboete.
2.9 Op 14 september 2017 heeft de Inspectie een melding ontvangen van C van het ontslag van de beklaagde, waarna de Inspectie onderzoek heeft gedaan naar deze melding.
3. De klacht
De Inspectie verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat zij in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij als verpleegkundige had moeten betrachten ten aanzien van cliënte door in de periode van 2014 tot en met 2017 met de pinpas van cliënte geldbedragen op te nemen en zich toe te eigenen, door goederen aan te schaffen voor zichzelf met het geld van cliënte en door overboekingen te doen van de bankrekening van cliënte naar haar eigen rekening.
4. Standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft bij brief van 13 juni 2019 geschreven dat de klacht van de inspectie volledig gegrond is, dat zij enorme spijt heeft van het gebeurde en dat zij zowel door de civiele rechter als de strafrechter terecht is veroordeeld om de schade terug te betalen.
5. De beoordeling
5.1 Niet is in geschil is dat beklaagde gedurende drie jaar voor eigen gewin met de pinpas van cliënte opnames, overboekingen en aankopen heeft gedaan zonder dat de cliënte daarvan op de hoogte was. Ze heeft dit in strijd met de functieomschrijving en de werkinstructie ‘Post & Financiën bij ondersteuning thuis’ van haar werkgever gedaan. Beklaagde is met het zich toe-eigenen van gelden van een kwetsbare cliënte ver buiten de professionele grenzen gegaan die zij als verpleegkundige in haar functie van persoonlijk begeleider heeft te betrachten. Zij heeft gehandeld buiten medeweten van de instelling om. Zij heeft haar gedrag geheim gehouden, heeft haar leidinggevende of collega’s niet in vertrouwen genomen of om hulp gevraagd en is niet gestopt tot op het moment dat haar handelen is ontdekt, waarna zij pas openheid van zaken heeft gegeven. Met haar handelen heeft beklaagde het vertrouwen dat cliënten, collega’s en de instelling waarvoor zij werkte in haar mochten stellen ernstig geschaad.
5.2 Beklaagde heeft niet alleen in meerdere opzichten in strijd gehandeld met de Nationale Beroepscode voor Verpleegkundigen en Verzorgenden 2015, maar ook in strijd met de tuchtrechtelijke normen zoals die zijn neergelegd in artikel 47 lid 1 onder a en b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De klacht is dan ook gegrond en is grond voor doorhaling in het BIG-register.
5.3 Nu de inschrijving van beklaagde in het BIG-register reeds is doorgehaald omdat beklaagde zich niet tijdig heeft her-geregistreerd als verpleegkundige acht het College na te melden sanctie passend en geboden, dat wil zeggen dat beklaagde wordt verboden zich nogmaals in te schrijven in het BIG-register. Hierbij is meegewogen dat beklaagde misbruik heeft gemaakt van de haar toevertrouwde taken uit hoofde van haar functie door geld weg te nemen om zichzelf te verrijken. Aldus heeft zij een kwetsbare cliënt met een verstandelijke beperking die aan haar zorg was toevertrouwd ernstig benadeeld. Het handelen van beklaagde heeft voorts gedurende meerdere jaren structureel voortgeduurd zonder dat zij tot inkeer is gekomen. Beklaagde is tot slot niet bij de Inspectie verschenen en heeft eenmaal telefonisch met de Inspectie gesproken. Pas na aandringen van de Inspectie heeft beklaagde aangegeven fysiek niet in staat te zijn te reizen. Vervolgens heeft zij geen inhoudelijke reactie gegeven op het conceptrapport van de Inspectie. Ook ter zitting van het College is beklaagde niet verschenen om zich te verantwoorden. Alhoewel zij heeft gesteld dat het niet zo is dat zij niet wenst verschijnen omdat ze geen spijt zou hebben of niet van goede wil zou zijn, maar dat zij nog een terechtzitting niet meer aankan, maakt het feit dat zij zich niet heeft willen of kunnen verantwoorden voor het College juist dat het College geen inzicht heeft gekregen in de persoon van beklaagde en de kans op herhaling.
5.4 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.
6. De beslissing
Het College
- verklaart de klacht gegrond;
- legt op de maatregel van ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Nursing, TVZ tijdschrift voor verpleegkundigen, V&VN Magazine en V&VN GGZ Verpleegkunde.
Deze beslissing is gegeven door R.A. Dozy, voorzitter, C.H. van Breevoort-de Bruin, lid-jurist, I.M. Bonte, W.M.E. Bil en B. Nijhuis-Prigge, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2019.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.