ECLI:NL:TGZRSGR:2019:16 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-172

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:16
Datum uitspraak: 15-01-2019
Datum publicatie: 15-01-2019
Zaaknummer(s): 2018-172
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een huisarts. De huisarts heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de wonden van de zoon van klaagster na een aanval door een hond zelf te behandelen en te hechten. De huisarts heeft hierbij in overweging genomen dat de dichtstbijzijnde SEH van een ziekenhuis met plastische chirurgie op een uur afstand rijden was. Het voorschrijven van medicatie had zorgvuldiger gekund, maar niet voldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt. Klacht afgewezen.  

Datum uitspraak: 15 januari 2018

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout, werkzaam te Utrecht.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 3 augustus 2018

- het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 3 oktober 2018

- de brief d.d. 17 oktober 2018 van verweerder met bijlage.

1.2       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 4 december 2018. Klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.           De feiten

2.1              Klaagster is de moeder van E, geboren in 2008 (verder te noemen: E). Op zaterdag 28 juli 2018 verbleef E bij zijn vader. De vader en klaagster wonen niet meer bij elkaar. E is op die dag aangevallen door de Rottweiler van zijn vader. De vader heeft E daarop naar de huisartsenpost te Dirksland gebracht, waar hij is behandeld door verweerder. Klaagster was niet aanwezig bij dit consult op de huisartsenpost. Klaagster is werkzaam als verpleegkundige op een spoedeisende hulp van een ziekenhuis (verder te noemen: SEH).

3.           De klacht

3.1              Klaagster verwijt verweerder, kort en zakelijk weergegeven,

-          dat hij E ten onrechte niet heeft doorverwezen naar een SEH. Verweerder had

E, gelet op het forse aangezichtsletsel, direct moeten doorverwijzen zodat de wonden op een operatiekamer onder narcose door een plastisch chirurg gehecht hadden kunnen worden. Enerzijds vanwege het hoge infectierisico, waarbij de wonden grondig schoongemaakt hadden moeten worden, anderzijds vanwege de grote kans op het ontstaan van een psychisch trauma wanneer een negenjarig kind meerdere malen in het gezicht verdoofd moet worden. Ook had op de SEH een neuroloog in consult moeten komen vanwege de impact van de aanval van de Rottweiler, waarbij E met een harde klap op de vloer was gevallen en een bult op het hoofd had opgelopen.

-          dat hij E naar huis heeft gestuurd zonder het advies om de wonden na twee of

drie dagen te laten controleren. Daarbij heeft hij op de overdracht aan de huisarts abusievelijk vermeld dat hij E amoxicilline had voorgeschreven, terwijl hij daadwerkelijk Augmentin had voorgeschreven.

3.2       Ter zitting heeft klaagster toegelicht dat zij tevreden is over de kwaliteit van het hechten van de wonden en dat ook de plastisch chirurg tevreden is over het uiteindelijke resultaat. Klaagster heeft voorts toegelicht dat E niet bang is geworden voor honden, maar wel voor dokters, hetgeen volgens haar is veroorzaakt door het meerdere malen verdoven in zijn gezicht (zonder narcose).

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Het College stelt vast dat verweerder kennelijk een aantal afwegingen heeft gemaakt bij zijn besluit om E zelf te behandelen op de huisartsenpost in plaats van hem door te verwijzen naar een SEH van een ziekenhuis. Zo heeft verweerder toegelicht dat E op dat moment niet overstuur was en rustig op hem overkwam. De assistente, op dat moment werkzaam, had veel ervaring en kende E persoonlijk. Ook de vader van E, die hem naar de huisartsenpost had gebracht, was het eens met de voorgestelde behandeling. Verweerder constateerde een aantal oppervlakkige wonden en één diepere wond. Er was geen sprake van huidverlies en de meeste wonden konden in de huidlijnen worden gehecht. De lip was gescheurd, maar goed te hechten. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat hij circa dertig jaar geleden gedurende drie jaar werkzaam is geweest als assistent-chirurgie, in het kader van de vooropleiding tot plastisch chirurg. Ondanks dat dit inmiddels al langere tijd is geleden, doet verweerder nog regelmatig kleine aan chirurgie verwante ingrepen, ook wanneer minder ervaren collega’s in de praktijk hem dat vragen. Verweerder acht zichzelf hiertoe voldoende bekwaam, misschien zelfs meer dan de assistenten, die werkzaam zijn op een SEH (met vaak slechts een paar maanden ervaring na hun basisopleiding). Voorts bevindt zich de dichtstbijzijnde SEH van een ziekenhuis met plastische chirurgie op een uur afstand rijden. Verweerder had op de huisartsenpost de beschikking over voldoende middelen om de wonden goed te reinigen en te hechten. Dat E een aantal verdovingsprikjes in het gezicht moest krijgen was uiteraard vervelend voor hem, maar verweerder heeft ter zitting er op gewezen dat een autorit van een uur en het wachten en behandeld worden op een SEH in een ziekenhuis eveneens heel vervelend zouden zijn geweest. Hij heeft ter zitting nogmaals benadrukt dat hij zich niet alleen bevoegd achtte, maar ook bekwaam.

5.2       Verweerder heeft daarnaast toegelicht dat hij eveneens geen aanleiding zag E door te verwijzen voor nader neurologisch onderzoek. E was op zijn hoofd gevallen en had een bult op zijn hoofd. Hij was echter niet buiten bewustzijn geweest, had geen hoofdpijn en reageerde volstrekt adequaat.

Het College is van oordeel dat gelet op alle genoemde omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken is voor de behandeling van E op de huisartsenpost en dat hij hierbij is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap en met hetgeen in de beroepsgroep terzake als norm is aanvaard. Daarbij merkt het College nog op dat niet vast staat dat de wonden van E op de SEH van een ziekenhuis onder algehele anesthesie of sedatie zouden zijn behandeld, nog daargelaten dat een anesthesie of sedatie op zich zelf ook risico’s met zich  brengt. Ook merkt het College op dat niet is komen vast te staan dat de angsten van E voor dokters, niet zouden zijn ontstaan na een doorverwijzing naar een SEH.

5.3       Ten aanzien van het ontbreken van een advies om de wonden te laten controleren binnen een aantal dagen, overweegt het College dat klaagster niet bij het consult aanwezig was. Verweerder heeft benadrukt dat hij de vader van E weldegelijk heeft geadviseerd om op maandag direct even bij de huisarts van E langs te gaan ter controle. Nu alleen verweerder, E en de vader van E bij het geven van het advies over de controle aanwezig waren, is niet vast te stellen hoe dit precies is verlopen. Dit brengt met zich mee dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder voor wat betreft dit onderdeel klachtwaardig heeft gehandeld.

5.4       Ten aanzien van de schriftelijke overdracht aan de huisarts heeft verweerder ter zitting toegelicht dat hij in eerste instantie amoxicilline had voorgeschreven. Op een later moment bedacht hij dat Augmentin moest worden voorgeschreven (amoxicilline met clavulaanzuur). Op dat moment had hij de overdracht naar de huisarts al verzonden. Het College is van oordeel dat verweerder dit weliswaar zorgvuldiger had kunnen doen, maar dat dit onvoldoende grond is voor een tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.

5.5       Alles overziend is de conclusie dat verweerder met betrekking tot (alle onderdelen van) de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 15 januari 2019 door  W.N.L. Donker, voorzitter, E.P. de Beij, lid-jurist, H. Baak, I. Dawson en R.J. Stolker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.