ECLI:NL:TGZRSGR:2019:15 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-190
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2019:15 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-01-2019 |
Datum publicatie: | 15-01-2019 |
Zaaknummer(s): | 2018-190 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een anesthesioloog. Omdat de lezingen van partijen verschillen over de spinale anesthesie, kan het College niet vaststellen hoe dit precies is verlopen. Geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de uitvoering hiervan onzorgvuldig is geweest. Een paresthesie kan ook bij een correct uitgevoerde spinale anesthesie voorkomen. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 15 januari 2019
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, anesthesioloog,
destijds werkzaam te D,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 16 augustus 2018
- het verweerschrift met bijlagen
- de brief van 23 oktober 2018 met bijlagen, van verweerder
De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 4 december 2018. Klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2.
De feiten
2.1 Klaagster is op 6 mei 2018 door de huisarts verwezen naar de orthopeed in verband
met een zwelling op de rechtervoet. Klaagster is poliklinisch gezien door orthopedisch chirurg E op 22 mei 2014. Tijdens dit consult is de operatiedatum gepland op 18 juni 2014.
2.2 Op 23 mei 2014 is een digitaal preoperatief vragenformulier ingevuld. In dit formulier
staat de volgende vraag opgenomen:
“Zou u, indien mogelijk, bij voorkeur onder plaatselijke verdoving willen worden geholpen? (d.w.z. spinale of ruggenprik, of andere vorm van plaatselijke verdoving) klik hier en hier voor meer informatie)”
Deze vraag is met “Ja” beantwoord. Door op de knop “hier” te klikken werd er een pagina met informatie, opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, geopend.
2.3 Na ontvangst van het digitale vragenformulier heeft verweerder het ingezonden
vragenformulier beoordeeld op 26 mei 2014 en genoteerd:
“(…) Dubieuze souffle au coeur, echter in 2011 neusseptumcorrectie, alg.an(coll.
F G). Toen O/ en ecg:gb., anesthesie:gb. Eerder voet-OK 2002.
Wel akkoord anesthesioloog.
Informatie: Patiënt is voldoende geïnformeerd over de aard en het doel van de afgesproken anesthesietechniek en over de te verwachten gevolgen en risico’s voor de gezondheid van de patiënt.
Stopmoment 1: De chirurg en de anesthesioloog achten het perioperatieve risico acceptabel. de patiënt is akkoord met de operatie en de anesthesiologische behandeling. (…)
Voorgenomen anesthesietechniek: Spinaal anesthesie.
2.4 Op 18 juni 2014 is klaagster geopereerd aan de rechtervoet. Verweerder heeft over het
verloop van de spinale anesthesie het volgende genoteerd/aangevinkt:
“zittend
pencilpoint naald
27 G
L 4/5
infiltr. huid/subcutis 2%
1e punctie à 2e punctie
Liquor helder
lichte paresthesie
(…)
2,4 ml. Bupivacaïne 0,5% met glucose
Tijd: 13.30 h.”
2.5 Op 19 juni 2014 is klaagster ontslagen uit de kliniek. Het operatieverslag en de
ontslagbrief aan de huisarts vermelden geen bijzonderheden.
2.6 Op 10 december 2014 en 8 januari 2015 is klaagster gezien door E in verband met klachten aan de rechterlies en heup. In een brief aan de huisarts van 30 januari 2015 heeft E hierover genoteerd:
“(…) Patiënte meldt daarnaast een thromboflebitis in haar bovenbeen te hebben en zich zorgen te maken over de irradiërende pijn vanuit de rug en met name het optreden van de pijn direct aansluitend aan de ruggenprik van de operatie.
Advies:
Ik overlegde met collega C, de anesthesioloog die betrokken was bij de ingreep, en hij zal patiënte zelf poliklinisch terugzien.”.
Op 14 januari 2015 is klaagster hiervoor gezien door verweerder.
2.7 Op 3 oktober 2016 heeft klaagster een klacht ingediend bij de klachtencommissie van
de F in D, waar verweerder destijds werkzaam was. Op 30 november 2016 heeft de klachtencommissie een hoorzitting gehouden. De klachtencommissie heeft op 5 maart 2017 een gevraagd deskundigenbericht ontvangen en op 26 april 2017 een schriftelijke beslissing gegeven. De klachtencommissie heeft de klacht ongegrond verklaard.
3.
De klacht
3.1. Klaagster verwijt verweerder
1. tijdens de hoorzitting bij de klachtencommissie niet de waarheid te hebben verteld, het medisch dossier te hebben misbruikt en een rookgordijn te hebben opgeworpen om de waarheid te verhullen;
2. de verslaglegging niet naar waarheid te hebben ingevuld;
3. onzorgvuldig te hebben gehandeld, niet volgens protocol, met als gevolg blijvende zenuwschade.
4. Het standpunt van verweerder
4.1 Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
Ten aanzien van klachtonderdelen 1 en 2:
5.1 Het College begrijpt dat de stelling van klaagster dat verweerder niet de waarheid
heeft gesproken bij het verhoor bij de klachtencommissie en niet naar waarheid het verloop
in het medisch dossier heeft genoteerd, betrekking heeft op de uitvoering van de spinale
anesthesie op 18 juni 2014. In de herinnering van klaagster is deze procedure anders verlopen
dan wat verweerder heeft verklaard en heeft genoteerd. Volgens klaagster is de spinale
anesthesie niet goed verlopen en staat hierover niets vermeld in het medisch dossier.
Klaagster stelt dat verweerder nadat hij haar twee keer heeft geprikt, is weggelopen naar een
met glas afgescheiden ruimte. Vervolgens is verweerder teruggekomen en heeft hij klaagster
nog tweemaal geprikt, waarbij klaagster een hevige elektrische schok heeft gevoeld van haar
rug tot in haar linkervoet. Daarnaast stelt klaagster dat het digitale preoperatie
vragenformulier dat verweerder heeft beoordeeld niet door haar is ingevuld. Ter zitting heeft
zij desgevraagd verklaard dat de lijst mogelijk door E is ingevuld naar
aanleiding van een gesprek met klaagster. Volgens klaagster kloppen een aantal ingevulde dingen niet. Zo kan zij wel haar ondertanden op haar bovenlip plaatsen, terwijl op de lijst staat ingevuld dat zij dat niet kan.
5.2 Verweerder weerspreekt dat de spinale anesthesie niet goed is verlopen. Hij stelt dat
er geen met glas afgeschermde ruimte is waar verweerder naar toe kan zijn gelopen. Het
aanleggen van de spinaal anesthesie moet steriel gebeuren en verweerder kan dan ook niet
tijdens deze procedure weglopen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het voor
klaagster mogelijk leek alsof hij wegliep, omdat hij zich omdraaide naar zijn tray om de
volgende punctie voor te bereiden. Verweerder bestrijdt dat hij meer dan twee puncties heeft
uitgevoerd. Bij de eerste punctie verscheen er geen liquor, zodat verweerder een tweede
punctie moest uitvoeren. Voordat de naald met het verdovingsmiddel wordt ingebracht,
wordt vooraf aan of via een introducernaald eerst de huid verdoofd. Eén punctie zou daarom
kunnen voelen als twee of drie prikken, zodat klaagster hierdoor in totaal vier tot zes prikken
gevoeld kan hebben. Daarbij is het mogelijk dat bij het prikken ergens een zenuwuiteinde
wordt aangeraakt. Dit kan een gevoel van een soort stroomstootje in het been geven. Volgens
verweerder is de procedure zorgvuldig en zonder fouten verlopen. Over het preoperatieve
vragenformulier stelt verweerder dat dit door klaagster zelf moet zijn ingevuld. Deze
formulieren worden altijd door de patiënt zelf ingevuld en nooit door de behandelend arts.
Ter zitting heeft verweerder hierover opgemerkt dat het IP-adres waarvandaan de lijst is
ingevuld een IP-adres in H is en niet het IP-adres van het ziekenhuis of het IP-adres
van de behandelend arts.
5.3 Het College stelt voorop dat het nagaan of het preoperatieve vragenformulier door de
patiënt zelf en naar waarheid is ingevuld, niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder
valt. Indien er sprake is van onjuist ingevulde gegevens kan dit verweerder niet worden
aangerekend, in de zin dat er sprake is van onjuiste verslaglegging.
5.4 Over de procedure op 18 juni 2014 verschillen de lezingen van partijen, en het
College kan niet vaststellen hoe dit precies is verlopen. Dit betekent dat niet van de juistheid
van wat klaagster stelt kan worden uitgegaan en dat niet kan worden vastgesteld dat
verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door onwaarheden te verklaren bij de
klachtencommissie en onwaarheden te noteren in het medisch dossier. Dit oordeel berust niet
op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van
verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten
gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan
ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus, ook als aan het woord
van klaagster en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Deze
klachtonderdelen zullen dan ook als ongegrond worden afgewezen.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3:
5.5 Klaagster verwijt verweerder onzorgvuldig te hebben gehandeld, niet volgens
protocol, met als gevolg blijvende zenuwschade. Volgens klaagster is de spinale anesthesie
niet goed verlopen, waardoor zij sindsdien hevige (zenuw)pijnen heeft. Na ruim vier jaar
heeft klaagster nog steeds pijn, zij heeft minder kracht in haar benen, zij ervaart beperkingen
en haar levensvreugde is verminderd. Desgevraagd heeft klaagster ter zitting verklaard dat zij
van mening is dat er na twee (niet geslaagde) puncties een algehele anesthesie had dienen te
volgen.
5.6 Volgens verweerder is de spinale anesthesie zorgvuldig en zonder fouten verlopen.
5.7 H et College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van
professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven
van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is
gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening
houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en
met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.8 Het College is van oordeel dat verweerder geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1
van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Zoals
hiervoor overwogen kan het College niet vaststellen hoe de spinale anesthesie precies is
verlopen. Volgens klaagster zijn er meer dan twee puncties uitgevoerd, in tegenstelling tot
wat verweerder heeft genoteerd in het medisch dossier. Wat daar ook van zij, het College
overweegt dat ook in het geval dat er sprake zou zijn geweest van meer dan twee puncties dit
niet betekent, zoals klaagster kennelijk meent, dat er onzorgvuldig is gehandeld. Het is niet
zo dat er per definitie een algehele anesthesie dient te volgen op twee niet succesvolle
puncties. Het College ziet in de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting geen
aanleiding om tot het oordeel te komen dat verweerder bij het uitvoeren van de spinale
anesthesie onzorgvuldig heeft gehandeld. Ten overvloede overweegt het College dat een
paresthesie (het gevoel van een elektrische schok) ook bij een correct uitgevoerde
spinale anesthesie kan voorkomen en, indien kortdurend, vrijwel nooit tot blijvende pijn cq.
zenuwschade leidt . Bovendien traden de paresthesieën op in het linker been, terwijl de pijn
na uitwerken van de verdoving in het rechter been gevoeld werd. Niet kan worden
vastgesteld of er sprake is geweest van een complicatie bij het uitvoeren van de spinale
anesthesie bij klaagster, waardoor zij nu last heeft van zenuwpijnen. Zoals uit het
deskundigenbericht van 5 maart 2017 volgt is de kans op zenuwschade bij een correct
uitgevoerde spinale anesthesie gering, maar niet afwezig. Ook in het geval dat er sprake zou
zijn van een dergelijke complicatie zou dat niet tot de conclusie leiden dat verweerder
daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal dan ook als
ongegrond worden afgewezen.
5.6 De conclusie van al het bovenstaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) als
ongegrond zal worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven op 15 januari 2019 door W.N.L. Donker, voorzitter, E.P. de Beij, lid-jurist, H. Baak, I. Dawson en R.J. Stolker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.