ECLI:NL:TGZRSGR:2019:136 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-062

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:136
Datum uitspraak: 20-08-2019
Datum publicatie: 20-08-2019
Zaaknummer(s): 2019-062
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klager is als collega van de beklaagde ontvankelijk in zijn klacht. Anders dan klager meent is in de onderhavige zaak veeleer sprake van een zakelijk conflict dan van een ‘conflict’ dat de individuele gezondheidszorg raakt. Het tuchtrecht is niet bedoeld om zakelijke conflicten tussen twee BIG-geregistreerde maten voor de tuchtrechter uit te vechten. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.  

Datum uitspraak: 20 augustus 2019

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. Th. Papachatzidis, werkzaam te Gorinchem,

tegen:

C , fysiotherapeut,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. A.K. Krabbe, werkzaam te Zandvoort.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met twee bijlagen, ontvangen op 5 maart 2019;

-          het verweerschrift;

-          het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 16 mei 2019;

-          de brief van de gemachtigde van klager, gedateerd 17 mei 2019, met drie bijlagen die aan het proces-verbaal zijn gehecht conform de instructies van de vooronderzoeker.

1.2              Het College heeft de klacht op 31 juli 2019 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1       Klager en beklaagde zijn beiden fysiotherapeut en hebben in het kader van een fysiotherapiepraktijk samengewerkt in een vennootschap onder firma (VOF). Beklaagde heeft de samenwerking op 1 juni 2018 opgezegd tegen 1 januari 2019. Beklaagde heeft op 31 december 2018 het digitale klantenbestand van de VOF geëxporteerd naar haar eigen bestand. Op 2 januari 2019 heeft zij ingelogd in het systeem van de fysiotherapiepraktijk om de omzetlijsten van de maand december 2018 uit te draaien.

2.2       Klager en beklaagde hebben hierover een zakelijk geschil gekregen. Klager heeft D gevraagd een onderzoek in te stellen naar aanleiding van ‘onregelmatigheden’. Hiervan is een rapport van 15 februari 2019 opgesteld (dat als bijlage 2 aan het proces-verbaal is gehecht). Beklaagde is, in het bijzijn van haar gemachtigde, op 21 februari 2019 door medewerkers van D gehoord.

2.3       Tussen partijen loopt (kennelijk) ook een arbitrale procedure over de afwikkeling van de VOF.

3.         De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van (bijzondere) persoonsgegevens van het gehele cliëntenbestand van de fysiotherapiepraktijk. Klager stelt dat hij de persoonsgegevens van zijn cliënten wil beschermen; bovendien kan hij een claim krijgen van zijn patiënten omdat hij hun gegevens niet goed heeft beschermd.

4.         Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft primair aangevoerd dat de onderhavige klacht te weinig medische aanknopingspunten heeft om door het College in behandeling te worden genomen. Het College verstaat dit als een beroep op de niet-ontvankelijkheid van klager. Voorts heeft beklaagde (subsidiair zo verstaat het College) op 31 december 2018 rechtmatig de (patiënt)gegevens geëxporteerd omdat zij toen nog medevennoot was van de VOF en zij de gegevens wilde downloaden voor het adressenbestand om patiënten te informeren over haar vertrek. Het inloggen op 2 januari 2019 had een strikt zakelijke reden omdat klager die gegevens (de omzetcijfers) niet wilde verstrekken.

5.         De beoordeling

5.1       Voor de ontvankelijkheid van de klacht (en klager) dienen de gedragingen waarover geklaagd wordt ondergebracht te (kunnen) worden onder de eerste en/of de tweede tuchtnorm van artikel 47 lid 1 Wet BIG. Bij de eerste tuchtnorm (lid 1 sub a) gaat het om enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die de aangeklaagde behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen. Bij de tweede tuchtnorm (lid 1 sub b) gaat het om enig ander handelen of nalaten van de aangeklaagde in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Deze tweede tuchtnorm ziet op alle gedragingen die niet onder de eerste tuchtnorm vallen, maar die wel in strijd zijn met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Uit de parlementaire geschiedenis bij deze bepaling (1985/1986) volgt dat deze tweede tuchtnorm een open norm is en dat het in belangrijke mate aan de tuchtrechter wordt overgelaten om hieraan invulling te geven.

5.2       Met de wijziging Wet BIG per 1 april 2019 is de tweede tuchtnorm tekstueel aangepast (“enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt”), doch uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2016/17, 34 629 nr. 2, pag. 7) blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad de bestaande jurisprudentie op dit punt (de norm heeft ook betrekking op organisatorisch handelen) te codificeren. Een (verweten) gedraging valt onder de tweede tuchtnorm (onder b) indien gehandeld is door de aangeklaagde in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde en de gedraging in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (het ‘oude’ criterium) dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (het ‘nieuwe’ criterium).

5.3       Het klagen over een (BIG-geregistreerde) collega is al verschillende malen in tuchtrechtelijke jurisprudentie aan de orde geweest (kortheidshalve verwijst het College naar een recente publicatie van C.A. Bol, E. Steendam en J.C.J. Dute, ‘Klagen over collega’s binnen het tuchtrecht’, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2019, pag. 5-23).  Eerst zal getoetst moeten worden of klager klachtgerechtigd is in de zin van artikel 65 lid 1 sub Wet BIG. Vaste tuchtrechtelijke rechtspraak luidt dat sprake dient te zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Onder omstandigheden kunnen ook collega’s van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbenden worden beschouwd. In zo’n geval moet de klagende collega als medisch professional een concreet belang hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg (aldus CTG 20 november 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:337). Volgens (vaste) tuchtrechtspraak is een zorgvuldige omgang met patiëntgegevens en de bescherming van deze gegevens door een beroepsbeoefenaar te kwalificeren als een concreet belang dat gerelateerd is aan de individuele gezondheidszorg (CTG 24 mei 2018, ECLI:NL:TGZCTG:2018:148). In zoverre kan klager ontvangen worden in zijn klacht.

5.4       Uit de stukken en stellingen van klager en beklaagde leidt het college af dat (kennelijk) alleen de adresbestanden – en dus geen medisch dossiers – van de cliënten van de VOF/fysiotherapiepraktijk zijn gekopieerd door beklaagde. In de klacht beschrijft klager dat het adressenbestand volgens de VOF-overeenkomst geheel onder beheer en verantwoordelijkheid blijft van de achterblijvende vennoot, klager dus. Klager heeft zich kennelijk ook willen beroepen op privacywetgeving (Algemene Verordening Gegevensbescherming (AGV)) zoals lijkt te volgen uit het proces-verbaal van het vooronderzoek. Volgens klager is dit handelen allemaal te scharen onder de tweede tuchtnorm, zo begrijpt het College.

5.5       Anders dan klager meent is in de onderhavige zaak veeleer sprake van een zakelijk conflict dan van een ‘conflict’ dat de individuele gezondheidszorg raakt. Gesteld noch gebleken is dat de belangen van patiënten van de fysiotherapiepraktijk daadwerkelijk zijn geschonden dan wel dat de behandeling van de patiënten van de fysiotherapiepraktijk in het gedrang is gekomen en daarmee de kwaliteit van de te leveren zorg. Het tuchtrecht is niet bedoeld om zakelijke conflicten tussen twee BIG-geregistreerde maten (bij de scheiding van een VOF) voor de tuchtrechter uit te vechten. De strekking van het wettelijk tuchtrecht is erop gericht het vertrouwen van de samenleving in de beroepsuitoefening van degenen die aan het tuchtrecht in de gezondheidszorg zijn onderworpen, te versterken en te borgen; in dit geschil tussen klager en beklaagde komt deze strekking van het tuchtrecht niet tot uitdrukking.

5.6       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is (art 67aWet BIG). Beklaagde kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG worden gemaakt.

6.         De beslissing

Het College:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door R.A. Dozy, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, J.E. Geensen, W.M. Mooij en A.M.G. Zwaans, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door W.A. de Vries, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2019.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.