ECLI:NL:TGZRSGR:2019:130 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-027c

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:130
Datum uitspraak: 13-08-2019
Datum publicatie: 13-08-2019
Zaaknummer(s): 2019-027c
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager, tandarts, niet-ontvankelijk in de klacht tegen een tandarts. Beklaagde heeft een expertise-rapport opgesteld in een letselschadegeschil van een patiënt. De rechtstreeks belanghebbende in deze kwestie is dan ook de patiënt, niet klager. Weliswaar heeft klager (als behandelaar waarop de rapportage ziet) belang bij een deugdelijke rapportage, maar dit is niet het nauwe rechtstreekse belang bij een goede uitvoering van de individuele gezondheidszorg. Klacht niet-ontvankelijk.  

Datum uitspraak: 13 augustus 2019

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

E ,

wonende te F,

klager,

tegen:

C , tandarts,

werkzaam te G,

beklaagde,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam te Utrecht.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 1 februari 2019;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de brief van klager met bijlagen, gedateerd 30 mei 2019, ontvangen op 3 juni 2019

-          de brief van de gemachtigde van beklaagde, gedateerd 13 juni 2019 met bijlage

-           e-mailbericht van klager van 17 juni 2019 met daarbij gevoegd een e-mailbericht van de patiënt H 5 september 2016.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. 

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 18 juni 2019. De partijen, beklaagde bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De klager en de gemachtigde van beklaagde hebben pleitnotities overgelegd.

1.4       De klacht is behandeld tezamen met drie andere, met de klacht samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG). Die zaken zijn bekend onder dossiernummers 2019-027a (tegen tandarts A), 2019-027b (tegen tandarts B) en 2019-027d (tegen tandarts D).

1.5       Tandarts A en tandarts C (beklaagde in deze zaak) wonen in het ambtsgebied van het College. Tandarts B en tandarts D wonen elders in Nederland. Het College is dus ingevolge artikel 54 wet BIG in ieder geval bevoegd tot het behandelen van de klachten tegen tandarts A en beklaagde tandarts C. Nu de klachten tegen alle vier tandartsen nauw met elkaar samenhangen en het handelen dan wel nalaten waarover wordt geklaagd heeft plaatsgevonden in het ambtsgebied van meer tuchtcolleges, is het College in alle vier de zaken bevoegd op grond van artikel 3 lid 4 Tuchtrechtbesluit BIG. Hier komt bij dat gezamenlijke behandeling (met telkens aparte beslissingen) door het College gewenst wordt geacht en de klachten met instemming van partijen  worden behandeld door het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag.

2.         De feiten

2.1       Klager, praktijk houdend te F, is in de periode 2007 tot in de zomer van  2016 de tandarts geweest van H, geboren in 1951 (hierna: de patiënt). In die periode heeft klager bij de patiënt onder meer implantaten en kronen geplaatst.

2.2       Op 5 september 2016 heeft de patiënt zich voor een adviesconsult gewend tot tandarts A (dossiernummer 2019-027a, tandarts A). Tandarts A heeft de patiënt voor een second opinion doorverwezen naar tandarts en tevens implantoloog B te I (beklaagde in dossiernummer 2019-027b,  tandarts B).

2.2       Beklaagde is werkzaam als tandheelkundig adviseur te G. Zij is bij e-mail van 20 januari 2017 benaderd door J (hierna: J), als personenschade-expert verbonden aan K en in die hoedanigheid de gemachtigde van de patiënt. Aan beklaagde is verzocht of zij wilde beoordelen of mogelijk sprake was van onzorgvuldig tandheelkundig handelen van klager. Beklaagde heeft deze adviesopdracht aanvaard.

2.3       Beklaagde heeft desgevraagd informatie ontvangen van de tandartsen A en B.

2.4       Bij brief van 22 april 2017 heeft beklaagde haar advies over het tandheelkundig handelen van klager uitgebracht.

2.5       Bij e-mail van 17 april 2018 is beklaagde door J verzocht aanvullend te adviseren J heeft aan beklaagde het tandheelkundig advies van D (dossiernummer 2019-027d, tandarts D) d.d. 11 januari 2018 en de begrotingen van de tandartsen A en B ter beoordeling verstrekt en verzocht het advies van tandarts D te beoordelen. Bij brief van 2 mei 2018 heeft beklaagde een (aanvullend) advies uitgebracht. 

3.         De klacht

1.   Klager verwijt de beklaagde dat zij een ondeugdelijk, onjuist en ongenuanceerd rapport heeft opgesteld en dat zij de verzekeraar en het letselschadebureau niet heeft geadviseerd volgens de professionele standaard. Meer in detail verwijt klager beklaagde dat

-   zij aantoonbaar in kongsi en kartel met de andere tandartsen medewerking heeft verleend aan het overtreden van richtlijnen en gedragsregels door de tandartsen A en B. Het advies is daarom niet objectief, niet transparant, niet onafhankelijk en in strijd met de professionele standaard. 

-  de constateringen inhoudelijk onjuist zijn en het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zo is onder meer ten onrechte geconcludeerd dat er sprake is van problemen met de implantaten en kronen en overmaakwerk. Voorts is ten onrechte geconcludeerd dat het type implantaat niet in het dossier zou staan en er sprake is van summiere dossiervoering.

-   zij ten onrechte voorbij gaat aan de zorginhoudelijke bandbreedte behorende bij indicatie en behandelplanning volgens de professionele standaard

-   het advies is niet wetenschappelijk onderbouwd.

2.   Klager verwijt beklaagde tot slot dat zij de tandartsen A en B er niet op heeft gewezen dat het opstellen van begrotingen niet past bij het uitvoeren van een second opinion en dat zij geen behandeling bij patiënt mochten starten.

4 .         Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Klager heeft in één klaagschrift klachten ingediend tegen de vier beklaagden. De beklaagden hebben zich tot één gemachtigde gewend die in deze procedure namens hen optreedt. De klachten zijn gezamenlijk en gevoegd behandeld, hetgeen met zich meebrengt, zoals ook ter zitting besproken, dat hetgeen aan de orde is gekomen ter zitting zo nodig in alle vier de zaken zal worden betrokken.

5.2       Klager verwijt beklaagde in de kern dat zij een ondeugdelijk rapport heeft opgesteld en dat zij het letselschadebureau en de verzekeraar niet heeft geadviseerd volgens de professionele standaard. Daarnaast verwijt hij beklaagde dat zij heeft nagelaten om tandarts A en tandarts B er op te wijzen dat het opstellen van begrotingen niet past bij het uitvoeren van een second opinion en dat zij geen behandeling bij patiënt mochten starten.

5.3       Alvorens aan de inhoudelijke beoordeling van deze klachten toe te kunnen komen dient het College zich te beraden over de vraag of klager in zijn klachten kan worden ontvangen. In dit verband wordt als volgt overwogen.

5.4       Vooropgesteld wordt dat het College dient te toetsen of de klachten schending van normen van artikel 47 eerste lid onder a. dan wel onder b. van de wet BIG opleveren, dit in samenhang met het bepaalde in artikel 65 eerste lid onder a. wet BIG. Blijkens laatstgenoemde bepaling is slechts een ‘rechtstreeks belanghebbende’ tot klagen gerechtigd. De tuchtnormen van artikel 47 sluiten hierop aan, nu daarin de individuele gezondheidszorg centraal staat.

Het eerste lid onder a. van artikel 47 (de eerste tuchtnorm) betreft het handelen of nalaten door de BIG-geregistreerde in een concrete behandelrelatie met patiënt, waarbij getoetst wordt of de uitvoering daarvan jegens patiënt dan wel zijn naaste betrekkingen al dan niet onder de maat is geweest.

Het eerste lid onder b. van artikel 47 (de tweede tuchtnorm) gaat om de vraag of er sprake is geweest van enig ander handelen of nalaten door de BIG-geregistreerde (dan de uitvoering van de concrete behandelovereenkomst) in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt en dat zijn weerslag heeft op van de individuele gezondheidszorg.

5.5       In deze zaak is niet in geschil dat de eerste tuchtnorm niet aan de orde is. De patiënt zelf is immers helemaal niet bij klachten betrokken.

5.6       Nagegaan moet daarom worden of het aan beklaagde gemaakte verwijt past (i) binnen de tweede tuchtnorm én (ii) of klager in dit verband tevens kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende. Daarbij is van belang dat de klager een concreet (eigen) belang heeft dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg en dat hij ook daadwerkelijk in dat belang is getroffen. Het College komt tot de conclusie dat dit niet het geval is. Dit wordt als volgt toegelicht.

5.7       Beklaagde heeft een expertise-rapport opgesteld, nadat de gemachtigde van patiënt daar in het kader van een letselschadegeschil (een aansprakelijkheidskwestie) om had gevraagd. De ‘rechtstreeks belanghebbende’ bij deze rapportage in de zin van artikel 65 Wet BIG is dan ook de patiënt. Klager kan niet als zodanig worden aangemerkt.

5.8       Ten overvloede wordt in dit verband nog het volgende opgemerkt. Weliswaar heeft klager (als behandelaar waarop de rapportage ziet) belang bij een deugdelijke rapportage, maar dit is niet het nauwe (rechtstreekse) belang bij een goede uitvoering van de individuele gezondheidszorg als hiervóór bedoeld. Klager dient zijn klachten over de rapportage in het kader van de aansprakelijkstelling desgewenst naar voren te brengen in de daarvoor geëigende procedure. Dat is in dit geval de letselschadeprocedure bij de burgerlijke rechter.

5.9       De slotsom van het voorgaande is dan ook dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht over de kwaliteit van de rapportage door beklaagde. Ditzelfde geldt voor de tweede klacht, nu dit verwijt niet valt onder de tweede tuchtnorm.

5.10     Klager is in de klacht niet ontvankelijk.

6.         De beslissing

Het College:

verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter, G.P. van de Beek, lid-jurist, M.M.L.F. Smulders, J.M.W. Croes en H.W. Luk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2019.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

            - het college u of uw klacht niet-ontvankelijk heeft verklaard of

            - als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op de ongegrond verklaarde klachtonderdelen.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.