ECLI:NL:TGZRSGR:2019:120 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-033

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:120
Datum uitspraak: 23-07-2019
Datum publicatie: 23-07-2019
Zaaknummer(s): 2019-033
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. De huisarts heeft haar rol ameer op afstand en zakelijker vervuld. Naar het oordeel van het College zou het beter zijn geweest als de huisarts meer oor zou hebben gehad voor de zorgen van de familie en zelf nog een visite zou hebben afgelegd nadat klaagsters in de namiddag met zorgen over hun moeder belden. Dat zij dit niet heeft gedaan acht het college echter niet zo onzorgvuldig dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden geacht. Overige klachtonderdelen ook ongegrond. Klacht ongegrond verklaard.  

Datum uitspraak: 23 juli 2019

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: P.A. de Zeeuw, werkzaam te Amsterdam.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 30 januari 2019;

-          het aanvullend klaagschrift;

-          het verweerschrift;

-          nadere reactie op het aanvullend klaagschrift;

-          de brief van klaagster met bijlagen gedateerd 5 maart 2019, ontvangen op 13 maart 2019;

-          de brief van klaagster met bijlagen, gedateerd 2 april 2019, ontvangen op 5 april 2019.

1.2       De partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 12 juni 2019. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Beklaagde werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.                  De feiten

2.1              Klaagster heeft in de periode van voorjaar 2008 tot haar verhuizing in het voorjaar van 2010 als patiënte ingeschreven gestaan bij de huisartsenpraktijk van beklaagde.

2.2              Op 19 maart 2008 heeft beklaagde in het medisch dossier van klaagster opgetekend:

S Veel stress gehad binnen de familie, zoals

S chantage en geweld.

Op 19 februari 2009 heeft beklaagde genoteerd:

“S HeteroA/ Krijgt met iedereen ruzie. Laat stenen

S vechten. Verwend. Woont gratis in het huis van

S moeder en kreeg nog een toelage.

S De familie is haar ‘strontbeu’.

S Morgen krijgt ze een pittige brief.”

2.3              Op 1 maart 2012 heeft klaagster ten behoeve van haar inschrijving bij een andere huisartsenpraktijk haar medisch dossier bij beklaagde opgevraagd. Klaagster heeft haar dossier op 18 april 2012 ingezien en door de notitie van 19 februari 2009 bemerkt dat beklaagde daarin informatie had opgenomen, die hij via een derde had verkregen.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij:

a.       in 2009 in haar medisch dossier een aantekening heeft gemaakt van mededelingen die een derde (vermoedelijk haar broer) tegenover hem heeft gedaan. Hiermee heeft hij klaagster in een kwaad daglicht gesteld en haar waardigheid aangetast. Ook is dit een teken van partijdigheid van beklaagde en bemoeizucht met een familiekwestie;

b.      zijn beroepsgeheim heeft geschonden door zich tegenover die derde kennelijk als huisarts van klaagster kenbaar te maken en met die persoon over klaagster te spreken.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              eerste klachtonderdeel

Het College stelt vast dat het medisch dossier van klaagster een aantekening bevat met informatie die beklaagde van een derde heeft verkregen. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat dit is gebeurd bij gelegenheid van een eigen consult van die derde bij hem. Verweerder heeft verklaard dat hij die informatie in het dossier van klaagster had opgenomen om beter toegerust te zijn bij een daaraan gerelateerde eventuele toekomstige hulpvraag van klaagster, gelet op de door de derde aangekondigde brief aan klaagster.

Artikel 7:454, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt – voor zover hier van belang – dat een hulpverlener in het dossier aantekening houdt van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt, voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk is. Het College is van oordeel dat de opgenomen informatie – gelet op de kwalificaties over klaagster daarin – niet het karakter heeft van een uiting van zorg om klaagster van de betreffende derde en evenmin op enigerlei andere wijze als medisch of voor goede hulpverlening relevant kan worden beschouwd. Beklaagde had, ter voorbereiding op een eventuele hulpvraag van klaagster, in het voor de arts bestemde gedeelte van het geautomatiseerde systeem voor zichzelf een aantekening als reminder kunnen maken, waarbij hij had kunnen volstaan met een korte, globale, zakelijke aantekening zonder de toevoeging van kwalificaties. De onderhavige aantekening had hij niet mogen maken en het feit dat hij dat wel heeft gedaan, kan hem tuchtrechtelijk worden verweten. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Het College merkt nog op dat het begrijpelijk is dat klaagster in 2012 onaangenaam verrast was door de aantekening van 19 februari 2009 in haar medische dossier. Gelet op de toelichting van beklaagde, en op het feit dat niet gebleken is dat hij verder iets met de betreffende aantekening heeft gedaan, kan echter niet gezegd worden dat hij klaagster hiermee in een kwaad daglicht heeft gesteld en haar waardigheid heeft aangetast. Aan de ‘S’ (‘subjectief’) in de aantekening is duidelijk kenbaar dat het hier niet om opvattingen van beklaagde zelf gaat, zodat van partijdigheid van beklaagde en bemoeizucht met een familiekwestie evenmin is gebleken.

5.2       tweede klachtonderdeel

Beklaagde ontkent dat hij zich tegenover de derde persoon als huisarts van klaagster bekend heeft gemaakt en dat hij met die persoon over haar heeft gesproken. Die derde persoon zou de betreffende opmerkingen terloops hebben gemaakt toen hij beklaagde ten behoeve van zichzelf consulteerde. Beklaagde heeft verklaard de uitlatingen slechts te hebben aangehoord en in het dossier van klaagster te hebben genoteerd.

Nu de onjuistheid hiervan niet is gebleken, heeft het College geen aanleiding de verklaring van beklaagde in twijfel te trekken. De veronderstellingen van klaagster op dit punt acht het College niet voldoende met feiten onderbouwd.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.3       De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.

5.4       Het College volstaat met een gegrondverklaring en ziet af van het opleggen van een maatregel. Hiertoe overweegt het College dat reeds in 2014 – dus na het gebeurde in deze zaak – een klacht met een vergelijkbaar aspect tegen beklaagde door de zoon van klaagster is ingediend, waarbij klaagster als gemachtigde van haar zoon is opgetreden. Van belang is dat deze klacht uit 2014 gegrond is verklaard en de maatregel van waarschuwing is opgelegd, en dat beklaagde hieruit lering heeft getrokken door zijn werkwijze aan te passen. Verder heeft beklaagde op zitting erkend dat hij er verkeerd aan heeft gedaan de betreffende notitie in 2009 in het medisch dossier van klaagster op te nemen. Gezien vorenstaande en mede gelet op het tijdsverloop ziet het College niet hoe een maatregel onder deze omstandigheden nog kan bijdragen aan verbetering van de individuele gezondheidszorg.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, ter zake van het eerste klachtonderdeel;

-           verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, E.P. de Beij, lid-jurist,

A.M. van Hemert, H.C. Baak, J.W. de Leeuw, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door

Y.M.C. Bouman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2019.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.