ECLI:NL:TGZRSGR:2019:114 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-182i

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:114
Datum uitspraak: 23-07-2019
Datum publicatie: 23-07-2019
Zaaknummer(s): 2018-182i
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een huisarts. Uitgangpunt van de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) is dat voor uitvoering van een behandelingsovereenkomst de toestemming van de patiënt vereist is (artikel 7:450 BW). In beginsel mocht beklaagde daarom klaagster niet doorverwijzen voor behandeling in de psychiatrie zonder toestemming van klaagster, althans zonder tenminste een poging te hebben gedaan om daarvoor toestemming van klaagster te verkrijgen. Dit zou anders kunnen zijn ingeval van een noodsituatie/een conflict van plichten. Hiervan was in deze zaak geen sprake. Kortom: Beklaagde had niet buiten klaagster om de betreffende verwijzing mogen doen. Overige klachtonderdelen ongegrond. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 23 juli 2019

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift (met bijlagen), ontvangen op 9 augustus 2018;

-          het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 16 augustus 2018;

-          het aanvullende klaagschrift (met bijlagen), ontvangen op 26 oktober 2018;

-          het medisch dossier;

-          het verweerschrift;

-          de brief van klaagster (met bijlage), gedateerd 6 februari 2019 en ontvangen op 7 februari 2019;

1.2              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 28 mei 2019. De partijen, beklaagde bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster heeft op voorhand  pleitnotities overgelegd, die door het College zijn doorgezonden naar de gemachtigde van beklaagde.

2.                  De feiten

2.1              Klaagster, geboren in 1955, was geruime tijd patiënte bij beklaagde totdat zij zich op 24 februari 2017 heeft ingeschreven bij een nieuwe huisarts.

2.2              Klaagster was bekend met meerdere somatische (lichamelijke) klachten. Voor niet-somatische klachten was patiënte bekend bij het wijkteam. In 2016 is er diverse malen contact/overleg geweest tussen het wijkteam en beklaagde over de geestelijke gezondheid van klaagster.

2.3              Op 18 januari 2017 heeft beklaagde op verzoek van D van het wijkteam een verwijsbrief geschreven voor specialistische GGZ. Daarbij is klaagster verwezen naar E o.a. F-G-H-I en J. In deze verwijsbrief (overgelegd door klaagster bij voormelde brief van 6 februari 2019) is onder meer vermeld: “Mw. al vanaf vorig jaar psychotische klachten, wil geen verwijzing naar psychiater (…). Ik heb mw. al meerdere keren gezegd dat ze hiervoor behandeld moet worden maar dat wil ze niet. Verwijzing is nu ook op verzoek van het wijkteam D. (…) Vermoeden van psychotische stoornis”

In de verwijsbrief zijn tevens deelcontacten uit het huisartsenjournaal vermeld in de periode 16 februari 2016 tot en met 18 januari 2017.

2.4              Uiteindelijk is er geen behandeling van klaagster bij de GGZ tot stand gekomen.

2.5              Beklaagde was afwezig van 13 tot en met 20 februari 2017.

De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:

a.              Beklaagde heeft bij klaagster ten onrechte de diagnose schizofrenie, psychose en hallucinaties gesteld.

b.             Beklaagde heeft zonder toestemming van klaagster op 18 januari 2017 een verwijsbrief voor E geschreven. Hierdoor is klaagster in haar huis overrompeld door GGZ-medewerkers, het wijkteam en de politie.

c.              Beklaagde heeft ten onrechte geweigerd delen van het medisch dossier te verwijderen.

3.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

4.                  De beoordeling

5.1              Het College oordeelt als volgt.

Klachtonderdeel a

5.2              Beklaagde heeft deze diagnoses niet gesteld. Ze heeft slechts het vermoeden van een psychotische stoornis uitgesproken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b

5.3              Vast staat dat beklaagde de betreffende verwijsbrief van 18 januari 2017 heeft geschreven zonder overleg met klaagster. Verder staat vast dat klaagster in de periode daarvóór herhaalde malen bij beklaagde heeft aangegeven dat ze geen verwijzing naar de psychiatrie wilde. Uitgangspunt van de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereen­komst (Wgbo) is dat voor uitvoering van een behandelingsovereenkomst de toestemming van patiënt is vereist (artikel 7:450 BW). In beginsel mocht beklaagde daarom klaagster niet doorverwijzen voor behandeling in de psychiatrie zonder toestemming van klaagster, althans zonder tenminste een poging te hebben gedaan om daarvoor de toestemming van klaagster te verkrijgen. Dit zou anders kunnen zijn ingeval van een noodsituatie/een conflict van plichten. Hiervan was in deze zaak geen sprake. Direct gevaar voor klaagster en/of haar omgeving was niet aan de orde, zoals beklaagde ter zitting heeft verklaard. Weliswaar waren er signalen uit de wijk, maar de gestelde overlast heeft beklaagde niet zelf waargenomen, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat er geen andere oplossing mogelijk was dan directe verwijzing naar de psychiatrie.

Gelet op voormeld uitgangspunt van de Wgbo had beklaagde kortom niet buiten klaagster om de betreffende verwijzing mogen doen.  Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel c

5.4              Klaagster heeft ter zitting erkend dat ze tijdens de behandelrelatie met beklaagde niet heeft gevraagd om delen uit haar medisch dossier te verwijderen. Reeds hierom faalt de klacht dat beklaagde verwijdering heeft geweigerd. Voor de goede orde merkt het College in dit verband nog op dat beklaagde thans niet meer in staat is aan een dergelijk verzoek te voldoen. Hiervoor moet klaagster bij haar huidige huisarts zijn.

Diversen

5.5              Voor zover klaagster nog verdere klachtonderdelen heeft geformuleerd, zijn deze te vaag gebleven, zodat het College hieraan voorbij gaat.

Slotsom

5.6              De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klachtonderdelen a) en c) geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a.

Klachtonderdeel b) is wel gegrond. Hiervoor acht het College de maatregel van waarschuwing passend.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart klachtonderdeel b) van de klacht gegrond;

-           legt hiervoor op de maatregel van waarschuwing;

-           wijst de klacht voor het overige af.

Deze beslissing is gegeven door M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, C.H. van Breevoort-

de Bruin, lid-jurist, G.J. Dogterom, J. Edwards-van Muijen en J.H.J. Klaver, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2019.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.